Header Uit de oude Koektrommel

 
Net als zoveel tijdsgenoten, besluiten de ouders van Florus van Kleij en Pietertje Huisman naar Amerika te vertrekken. In de negentiende eeuw vinden er namelijk twee belangrijke gebeurtenissen plaats, die een grote emigratiegolf naar Amerika op gang brengen. In de jaren dertig is er een scheuring binnen de Nederduits Gereformeerde Kerk. Daarnaast is er sprake van een economische crisis en meerdere mislukte (aardappel)oogsten. Nederlandse Afgescheidenen stichten onder leiding van de predikanten Albertus van Raalte en Hendrik Scholte in Amerika kolonies in Holland (Ottawa County) in de staat Michigan en in Pella (Marion County) in het zuiden van de staat Iowa. Dominee Scholte zoekt, nadat de meeste grond in Pella is vergeven, plaats voor een nieuwe nederzetting. Dit wordt uiteindelijk West Branch Township in Sioux County, Iowa.

De ouders van Florus van Kleij, Aart van Kleij en Gerrigje Rozendaal, komen op 30 april 1852 met hun vier kinderen Jacob, Marrigje, Adriaan en Steven aan in Castle Garden, de aankomsthaven van New York. Zij zijn met het schip Victoria vertrokken vanuit Rotterdam. Moeder Gerrigje moet dan al zwanger zijn van Florus, want hij wordt zo’n vierenhalve maand later op 14 september in Chicago (Cook County, Illinois) geboren.

 

Passagierslijst 1852 a

Gedeelte van de passagierslijst van het schip Victoria.
Bron: FamilySearch


 
Passagierslijst 1852 b

Vermelding van het gezin Van Kleij op de passagierslijst.
Bron: FamilySearch


 
Castle Garden

Castle Garden, waar tot 1892 de emigranten in New York aankomen.
Bron: The New York Public Library


 
Chicago halverwege de 19e eeuw

Chicago halverwege de negentiende eeuw.
Bron: Library of Congress

 
Florus groeit op op een boerderij in het gehucht Thornton aan de Thorn Creek op de grens van het huidige natuurreservaat Wampum Lake, net ten zuiden van Chicago. Na juni 1860 verhuist het gezin naar South Holland. Aanvankelijk heet de nederzetting nog ‘De Laage Prairie’ tot zij in 1870 omgedoopt wordt tot ‘South Holland’ als het eerste postkantoor wordt opgericht. De Laage Prairie lijkt veel op Zuid-Holland; het is moerassig en uitstekend geschikt voor het verbouwen van groenten, die onder meer verkocht worden op de South Water Street Market in Chicago. Tegen het einde van de negentiende eeuw floreert de uienteelt in de leemachtige grond. South Holland wordt de uienhoofdstad. Je ruikt de plaats al nog voor je het kan zien.
Als liefhebber van een alcoholische versnapering zat je in South Holland overigens op de verkeerde plek. Er gold tot 2023 een alcoholverbod. Voor een gezellig borreltje was je dus aangewezen op omliggende plaatsen.

 

Kaart Illinois

De staat Illinois met Cook County en de plaatsen South Holland, Thornton en Lansing.
Bron: divers


 
"

De South Water Street Market in Chicago.
Bron: Chicagology (embedded)

 
De ouders van Pietertje Huisman, Herber Huisman en Maria Ravensteijn, komen met hun twee dochtertjes Elisabeth en Neeltje op 3 mei 1856 aan in Castle Garden met het schip Fairfield vanuit Le Havre. Wat deze oversteek bijzonder maakt, is dat zij tot de grote schare afgescheiden volgelingen behoren die de predikant Koene van den Bosch van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in hun woonplaats Noordeloos in zijn kielzog meeneemt naar het Amerikaanse Noordeloos (Ottowa County, Michigan), waar hij beroepen is.

 

Herbert Huisman en Maria Ravensteijn

Herber Huisman en Maria Ravensteijn.
Bron: Iowa Digital Library

 
Pietertje wordt op 26 augustus 1858 geboren in Lansing, Cook County, zo’n zes kilometer ten zuidoosten van South Holland in de staat Illinois, waar zij op 17-jarige leeftijd op 13 april 1876 trouwt met Florus van Kleij.

Florus, ook bekend als ‘The Fisherman‘, en Pietertje, ook bekend als ‘Nellie‘, wonen in ieder geval al eind 1876 in South Holland (Thornton Township). Om te voorkomen dat hun vee over de vlakte zal ronddwalen, bouwt Florus houten hekken. Een mooie bijkomstigheid voor hem is, dat honderden fazantachtige prairiehoenders deze hekken verkiezen om van het ochtendzonnetje te genieten. Met zijn oude jachtgeweer weet Florus er tientallen te verrassen. Deze hoenders en de zelfgekweekte eenden worden vervolgens goed gezouten in houten vaten naar dure hotels in Chicago verscheept.

 

Prairiehoenders.
Bron: Wichita Art Museum (embedded)

 
Vanuit South Holland vertrekken zij met hun zeven kinderen (Aart, Mary, Herbert, Andrew, Carrie, Maggie en William; een eerder dochtertje Carrie is in 1884 al overleden) in 1891 naar Sioux County in de staat Iowa, waar de ouders van Pietertje al sinds 1884 woonachtig zijn. De ouders van Florus zullen hun leven in South Holland blijven slijten.
In Iowa strijkt het gezin neer bij een boerderij op zo’n zesenhalve kilometer ten oosten van Sioux Center in West Branch Township, Sioux County. Makkelijk hebben de jongens het niet altijd. Soms wordt één van hen met een zak tarwe via onverharde wegen met de fiets naar Le Mars gestuurd, zo’n drieëndertig kilometer verderop in de naastgelegen Plymouth County, om bij de molen de tarwe tot meel te laten vermalen. Met een beetje mazzel is de knaap voor het donker weer terug met de zak meel.

 

Florus en Pietertje met hun kinderen

Florus en Pietertje met hun kinderen.
Bron: Iowa Digital Library


 
Florus van Kleij en Pietertje Huisman

Florus van Kleij en Pietertje Huisman.
Bron: Iowa Digital Library

 
De hekkensluiter van het gezin, zoon William, is het enige kind dat in Iowa wordt geboren en wel op 10 juni 1894 in Sioux Center. Volgens de volkstellingen wonen Florus en Pietertje in 1900 met al hun kinderen in West Branch Township nummer 194. Tien jaar later wordt nummer 214 aangegeven en wonen Maggie en Willie nog thuis. In 1920 is het nog steeds West Branch Township, maar dan op nummert 93. Op hetzelfde adres staan zoon Herbert en zijn zoontje Albert E. van Kley geregistreerd en ook dochter Maggie met haar man Roelof ‘Ralph’ Achterhof en zoontje Laurence. Zoon Herbert is dan al als weduwnaar teruggekeerd uit het Canadese Taber in de staat Alberta. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw verkoopt men tegen redelijke prijzen ongerept land in Canada. Vanuit Sioux County emigreren families om in Canada hun geluk te beproeven. Ook de zonen Aart (en zijn zwager Ed Franken), Andrew (en zijn zwager Gerrit Mulder) en Herbert verhuizen in deze periode naar Canada. Zij komen terecht in Taber in de staat Alberta. Na jaren succesvolle oogsten te hebben meegemaakt, besluiten zij na enkele droge jaren weer terug te keren naar Iowa.

 

Kaart Iowa

De staat Iowa met Sioux County, West Branch Township en Holland Township.
Bron: divers


 
Grond Florus van Kleij

De grond van Florus gelegen in West Branch Township (links) en Holland Township (rechts).
Bron: Iowa Digital Library


 
1915

In 1915 bezit Florus een onderkomen in Sioux Center.
Bron: FamilySearch

 
Het gaat inmiddels niet goed met de gezondheid van Pietertje. Zij lijdt aan seniliteit en sinds vijf jaar ook aan arteriosclerose (aderverkalking). Geleidelijk aan is zij steeds meer verzwakt. Om die reden vergezellen Florus en dominee Ypma haar naar het Cutlerville Sanatorium bij Grand Rapids in de staat Michigan in de hoop dat de zorg die haar daar kan worden geboden van nut zal zijn, zo staat te lezen in de Alton Democrat van 17 maart 1923. Het mag niet baten. Pietertje overlijdt korte tijd na haar opname op 23 maart 1923 op 65-jarige leeftijd.

 

Alton Democrat 17 maart 1923

Bericht in de Alton Democrat van 17 maart 1923.
Bron: History Archive of Sioux County


 
Sioux Center Nieuwsblad 21 maart 1923

Uit het Sioux Center Nieuwsblad van 21 maart 1923.
Bron: History Archive of Sioux County


 
Alton Democrat 31 maart 1923

De rouwadvertentie van Pietertje in de Alton Democrat van 31 maart 1923.
Bron: History Archive of Sioux County


 
Overlijdensverklaring Pietertje Huisman

De overlijdensverklaring van Pietertje Huisman.
Bron: Michiganology

 
Florus weet het op de kop af nog twintig jaar vol te houden. De laatste tien jaar krijgt ook hij te maken met aderverkalking. Samen met hypostatische pneumonie zorgt dit er voor dat hij op zondagochtend 14 februari 1943 wordt getroffen door een beroerte waar hij niet meer van herstelt. Hij overlijdt vier dagen later in het huis van zijn dochter Maggie. Florus weet de respectabele leeftijd van negentig jaar te bereiken.

 

Sioux Center News, 25 februari 1943

De rouwadvertentie van Florus van Kleij in de Sioux Center News van 25 februari 1943.
Bron: History Archive of Sioux County


 
Overlijdensbericht

Overlijdensbericht.
Bron: FamilySearch


 
Sioux Center News 10 juni 1943

Uit het Sioux Center News van 10 juni 1943.
Bron: History Archive of Sioux County


 
Overlijdensverklaring Florus van Kleij

De overlijdensverklaring van Florus van Kleij.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Joseph Ubeda wordt op 16 november 1830 ’s nachts om één uur geboren in Nijmegen. Hij is de derde zoon uit een gezin met veertien kinderen, waarvan de oudste voortkomt uit een buitenechtelijke relatie van moeder Maria Giesbers. Zijn vader is de uit het Spaanse Huèrcal de Almeria afkomstige José Antonio Rueda de Ubeda; stamvader van de familie Ubeda in Nederland.

 

Geboorteakte Joseph Ubeda

Geboorteakte van Joseph Ubeda.
Bron: Gelders Archief

 
Dat Joseph hoogstwaarschijnlijk naar het buitenland is vertrokken, lijkt aannemelijk. In Nederland is maar weinig informatie over hem te vinden. Het lotingsregister van Nijmegen vermeldt, naast de gebruikelijke gegevens, alleen ‘No. 208’. Dat levert dus geen enkel aanknopingspunt op. De periode, waarin hij het ouderlijk huis verlaten zal hebben, balanceert bovendien op het randje van de invoering van het vastbladig bevolkingsregister, wat het opsporen bemoeilijkt.
Ten langen leste wordt zijn vermelding gevonden in het bevolkingsregister van Amsterdam: ingeschreven op het adres Elandsgracht-Klaverbladsgang No. 224 A, ongehuwd, Rooms Katholiek, knecht van beroep en ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’. In militaire dienst gegaan en zonder kennisgeving vertrokken uit de gemeente Amsterdam dus. Dit is meteen het laatste teken van leven van Joseph in Nederland.

 

Elandsgracht Amsterdam

De Elandsgracht (NZ) met ‘Fort Sjako’ rond 1885. Een stukje verderop tussen de nummers 52 en 56 bevond zich de ingang naar de Klaverbladsgang.


 
Klaverbladsgang

De Klaverbladsgang, Jordaan-Zuid, Wijk GG.
Bron: Stadsarchief Amsterdam (Licentie: Auteursrechtvrij; bewerkt)


 
Bevolkingsregister Amsterdam

Aanknopingspunt in het bevolkingsregister van Amsterdam: ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Met als enig aanknopingspunt ‘dienst genomen’, kan het spitten in de militaire stamboeken dus beginnen. Aangezien zijn oudere broers bij het Regiment Infanterie zijn terechtgekomen, zal dat de eerste gok moeten zijn. Zijn vermelding wordt al snel gevonden in de klapper van het 3e Regiment Infanterie. De inschrijving in het stamboek levert verwijzingen en inschrijfnummers naar en van andere regimenten op.

Joseph heeft volgens zijn signalement een lengte van 1.603 meter, een ovaal gezicht, een rond voorhoofd, een spitse kin, normale neus en lippen, bruin haar, blauwe ogen, bruine wenkbrauwen en een litteken boven zijn linker oog. Als laatste woonplaats wordt Rotterdam vermeld, waar hij werkzaam is geweest als knecht in een koffiehuis.
Op 25 April 1849 wordt hij als reserve milicien voor de tijd van vijf jaar ingedeeld bij het 7e Regiment Infanterie als nummerwisselaar van Eduardus Wilhelmus Friebels van de lichting van 1849 van Nijmegen. Joseph blijkt voor deze lichting dus te zijn uitgeloot door een hoger lotnummer te trekken en heeft deze met Eduardus Wilhelmus Friebels tegen betaling geruild voor diens lagere lotnummer. Daar zal vast een welkome beloning tegenover gestaan hebben.
Vanaf 20 Mei 1850 komt hij in actieve dienst, amper 3 maanden later gevolgd door groot verlof.

 

Stamboekinschrijving Joseph Ubeda

Gedeelte van de inschrijving in het stamboek van het 7e Regiment Infanterie.
Bron: Nationaal Archief

 
Het schijnt Joseph wel te bevallen bij het leger. Op 5 maart 1851 gaat hij als milicien over naar het 3e Regiment Infanterie met een vrijwillige verbintenis voor de tijd van zes jaar en krijgt hiervoor een premie van 20 gulden. Ruim drie jaar later, op 15 mei 1854, wordt Joseph geroyeerd als milicien en als vrijwilliger aangemerkt. Op 18 december 1856 wordt hij opnieuw verbonden voor de tijd van zes jaar, ingaande 5 maart 1857, met een handgeld van 25 gulden.
Op 1 mei van datzelfde jaar besluit Joseph een nieuwe verbintenis te tekenen voor de tijd van zes jaar bij het Koloniaal Werfdepot, ingaande op de dag van inscheping naar de overzeese bezettingen in Oost-Indië en met een premie van 85 gulden.

Het lijkt voor de hand liggend dat Joseph heeft ingetekend bij het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger in Harderwijk. Het Koloniaal Werfdepot was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en de soldaten in een zesweekse opleiding klaarstoomde voor hun dienst in de Oost. In de tijd van Joseph was dit een beroepsleger, aangezien de grondwet de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën verbood, en viel na inscheping onder het Ministerie van Koloniën.

 

Koloniaal Werfdepot

Het Koloniaal Werfdepot (Oranje Nassau Kazerne) aan de Smeepoortstraat te Harderwijk.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Gelet op de vermelde data ziet het er niet naar uit dat Joseph in het Oost-Indisch Leger gediend zal hebben. Hij biedt zich namelijk aan voor de dienst in West-Indië en stapt op 12 juli 1857 aan boord van het schip Willem en Carel met bestemming West-Indië.

 

Stamboek Koloniaal Werfdepot

Gedeelte uit het stamboek van het Koloniaal Werfdepot.
Bron: FamilySearch


 
Stamboek Suriname Joseph Ubeda

Inschrijving van Joseph Ubeda in het West-Indisch stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Een kleine twee maanden bereikt Joseph Suriname, waar hij op 5 september 1857 na ontscheping in quarantaine gaat te Post Leyden. Sinds 1854 is de verlaten redoute Post Leyden tot quarantaine-etablissement ingericht als maatregel ter voorkoming van het optreden en de verspreiding van ziekten als cholera. Gezagvoerders, stuurlieden en chirurgijns van binnenkomende schepen dienen een samengestelde vragenlijst naar waarheid in te vullen. Op het afgeven van een valse verklaring staat de doodstraf.
Uiteindelijk wordt Joseph op 2 november 1857 ingedeeld als jager 2e klas in het 27e Bataljon Jagers en zal hij terecht komen in de Surinaamse militaire post Republiek aan de Coropinakreek. Deze post was destijds alleen bereikbaar over het water en lag in het Paragebied, het oudste plantagegebied van Suriname, dat bekend stond om de productie van suiker en houtskool voor brandstof.

 

Post Republiek Suriname

Het quarantaine-etablissement Post Leyden en de militaire post Republiek, vlakbij de houtplantage De Vier Kinderen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
Militaire post Republiek

Aquarel ‘Military post ‘Republiek’ by the Coropina Creek’ rond 1860 (bewerkt).
Bron: Nationaal Museum van Wereldculturen (Licentie: CC BY-SA 4.0)

 
Het kan niet anders of Joseph maakt nog de slavenopstand in de nabijgelegen plantage (houtgrond) De Vier Kinderen van 1857 mee, die uitbreekt na het aantreden van een nieuwe directeur. Deze beste man is aangesteld met als taak de slaven, die betrekkelijk veel vrijheid genoten en relatief weinig arbeid verrichten, weer aan het werk te krijgen. Er breekt een opstand uit onder de slaven die het hier niet mee eens zijn. Daarnaast weigeren een aantal slaven ‘met melaatsheid behebt’ om zich te laten onderzoeken en verzorgen in Paramaribo.
Nadat de slavenopstand al zo’n half jaar gaande is, worden er uiteindelijk op 5 november 1857 120 ‘wel uitgerustte en gewapende soldaten’ op de ongeveer 180 slaven afgestuurd, waarbij men namens de regering ‘17 belhamels van het oproer en de 6 wederspannige melaatschen’ oppakt en naar Paramaribo overbrengt.

 

Algemeen Handelsblad 1

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)


 
Algemeen Handelsblad 2

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)

 
Zijn Surinaamse avontuur zal nog geen twee jaar duren. Joseph verdrinkt in de nacht van 8 maart 1859 rond drie uur te Post Republiek, nalatende 7 gulden en 9 cent; een bedrag dat omgerekend vandaag de dag rond 75 euro zal liggen.

 

Overlijdensaangifte Joseph Ubeda

Overlijdensaangifte door de commandant van Post Republiek.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) De ondergeteckende Kommandant van Post Republiek verklaart mits dezen, dat de persoon van Ubeda Joseph, oud 27 jaar, laatst gediend als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27 in het stamboek van hetzelve bekend onder No. 2156/3564 Post Republiek op den 8 Maart 1859, des morgens omstreeks 3 uur is verdronken. (…)
 

Overlijdensakte Joseph Ubeda

Overlijdensakte van Joseph Ubeda d.d. 11 maart 1857.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) Naar aanleiding eener bij mij van den Tweeden Luitenant Kommandant van den Post Republiek ontvangen aangifte van overlijden, de dato achtsten maart achttien honderd negen en vijftig, en waarop door mij het exhibitum is gesteld en geschreven dat op den achtsten maart achttien honderd negen en vijftig des morgens ten drie ure, te Post Republiek verdronken is Joseph Ubeda. Laatst gediend hebbende als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27, bekend in het stamboek onder No. 2156/3564, oud zeven en twintig jaren, van beroep militair, gewoond hebbende alhier in Garnizoen, geboren te Nijmegen (Provincie Gelderland), in leven zoon van Jose Ubeda en van Maria Gisbers, wonende (niet vermeld), voor deszelfs aankomst binnen deze Kolonie het laatst gewoond hebbende te Harderwijk. (…)
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Deel 3 uit de serie: Personen uit het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier’ onder de aandacht.
 
 
Zwemmen deden zeemannen niet; dat maakte de zeegeesten hongerig. De meeste zeelui hadden dan ook niet geleerd om te zwemmen. Dan maar liever de snelle verdrinkingsdood. En dat was precies wat kapitein Gabriel Godzen overkwam op 25 februari 1799. Hij wist de gevaren van menige wereldzee te trotseren, maar verdronk dicht bij huis: het IJ in Amsterdam. Destijds nog een uitloper van de Zuiderzee waar het soms erg onstuimig kon zijn.

Het Amsterdamse ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier‘ vermeldt:
‘Den 25 Februarij 1799. Een Manspers(oon) gehaald van het Kamper Hooft. Was op Eij verdronken, was Een Capitijn Genaamt Gabriel Gotze. Te Huijs gebragt op Dato.’

 

Gabriel Godzen haaldoden

De vermelding van Gabriel Gotze in het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier‘.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Gabriel komt van Christiaansant, zo valt te lezen in het ondertrouwregister. Hij is Luthers, zevenentwintig jaar oud en woont in de Ridderstraat als hij op 11 juni 1773 in Amsterdam zijn ondertrouw laat intekenen met de drieëntwintigjarige Amsterdamse Laurencia Laurens. Ook zij is Luthers en woont op dat moment op Rapenburg.

 

Ondertrouw Gabriel Godzen

Ondertrouwinschrijving van Gabriel Gotzen en Laurencia Lourens.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Mede dankzij de in het ondertrouwregister vermelde naam van haar moeder Martha Zijbrants, is de Lutherse doopinschrijving van Laurencia al snel gevonden. Op 25 februari 1750 wordt zij als Louwerensje gedoopt; dochter van Louwerens Machielse en Marta Sijbrants.

 

Doop Louwerensje

De doopregistratie van Louwerensje.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Op zondag 27 juni 1773 om vier uur worden Gabriel en Louwerensje in de Lutherse Kerk door dominee Weslings in de huwelijkse staat bevestigd. In het huwelijksregister staat onder dezelfde datum en tijd een ander koppel genoteerd: Jurrian Goverse en Anna Matthijsen. Deze Juriaan Govers is eveneens afkomstig van Christiansand en woont tevens in de Ridderstraat. Bovendien zijn Juriaan en Anna op dezelfde dag in oudertrouw gegaan. Het kan haast niet anders dan dat Gabriel en Jurrian elkaar goed gekend hebben. Misschien zijn zij zelfs gelijktijdig uit Noorwegen naar Amsterdam vertrokken. Wie zal het zeggen. Helaas overlijdt Juriaan al op 2 november 1773, waardoor er geen verdere documentatie over hem bestaat om een goede link tussen de twee mannen te kunnen leggen.

 

Huwelijk Gabriel Godsen

De huwelijksinschrijving in de Lutherse Kerk.
Bron: FamilySearch

 
Gabriel kwam dus van Christiaansant, het huidige Kristiansand in Noorwegen. Zijn geboortejaar zou zo rond 1746 moeten zijn. Hoe ik ook zoek in het Noorse archief, er is geen ‘passende’ Gabriel te bekennen. Sterker nog, er is in een ruime marge van omliggende jaren slechts één enkele Gabriel gedoopt. Evenmin vind ik een resultaat voor Juriaan Govers. Zo ook niet van de Christiaan Godzen, die veelvuldig als getuige bij de doop van de kinderen van Gabriel en Louwerensje wordt opgetrommeld. Dit gegeven in combinatie met kleine hints die wijzen richting Denemarken, maken het ietwat aannemelijker dat Gabriel van origine weleens Deens zou kunnen zijn en vanuit Denemarken via Kristiansand in Amsterdam terecht is gekomen. Op zich niet zo heel raar als je bedenkt dat in vroege tijden al een rechtstreekse vaarverbinding bestond tussen Denemarken en Noorwegen.

Het mooie van onderzoek doen naar een zeeman, en dat was Gabriel, is om perioden uit zijn leven te kunnen reconstrueren aan de hand van de gegevens uit de monsterrollen, scheepsverklaringen, zeebrieven en averijgrossen. Vooral deze scheepsverklaringen, gebaseerd op de logboeken van de kapitein, geven een uitstekend kijkje in de gebeurtenissen rondom een schip.

Gabriel moet al met de nodige ervaring als zeeman naar Amsterdam zijn gekomen. In 1774 is hij stuurman aan boord van het schip de Johanna Elizabeth onder kapitein Siewert Evertz. Beladen in het Amerikaanse Havre de Grace, zet het schip van daaruit koers richting Amsterdam, waar het tussen Durgerdam en Schellingwoude averij oploopt.

 

Scheepsverklaring 20 augustus 1774

Gedeelte uit de scheepsverklaring van 20 augustus 1774.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Zes jaar later is Gabriel opperstuurman aan boord van het galjoen de Juffrouw Eleonora Catharina onder kapitein Jan Dirkse met bestemming Curaçao. Het schip vertrekt eind maart 1780 vanuit de haven van Amsterdam. De terugreis, met aan boord onder andere pakken tabak, huiden, suiker en ‘orange-appelen’, zal een avontuur worden met alle ingrediënten voor een spannend boek. Stormen, orkaan, hoge en holle zee, zware stortzee, kapers, averij. Je kan het zo gek niet bedenken of de bemanning heeft het meegemaakt. Uiteindelijk zorgt de scheuring tussen Engeland en Holland voor het definitieve einde van deze vaart voor de bemanning. De lading is beschadigd en de Engelsen zijn de nieuwe vijanden geworden. Er is geen gelegenheid de terugreis met enige gerustheid te kunnen vervolgen. Op Saint Thomas adviseert men de kapitein om het schip publiek te verkopen. Hier wordt gehoor aan gegeven. Op 7 mei 1781, ruim een jaar na zijn vertrek uit Amsterdam, stapt Gabriel aan boord van een Deens schip met bestemming Kopenhagen om vervolgens eindelijk weer voet op eigen bodem te zetten.
 

Monsterrol Eleonora Catharine 1

Monsterrol van de Eleonora Catharine; d.d. 17 maart 1780.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Monsterrol Eleonora Catharine achterzijde

De achterzijde van de monsterrol met de vermelding van Gabriel Godzen.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
West-Indie

Vanaf Curaçao zet het schip op 26 september 1780 noodgedwongen koers naar Saint Kitts, waar men op 4 november 1780 aankomt. Dezelfde dag zoeken ze een veilige haven bij Sint Eustatius. Op 6 november vaart het schip ter reparatie naar Saint Thomas, waar het tot 6 mei 1781 zal blijven liggen tot het in de publieke verkoop gaat.

 
Na verloop van vier jaren besluit Gabriel dat de tijd daar is om zelf kapitein te worden. Voor zover bekend wordt hij voor het eerst als schipper aangesteld op De Jonge Jacobus, zo blijkt uit het register van zeebrieven. De zeebrief is verkregen op 4 augustus 1784.

 

Zeebrief De Jonge Jacobus 4 augustus 1784 a

Vermelding in het register van zeebrieven; De Jonge Jacobus, 4 augustus 1784.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Lang zal hij niet op dit schip varen. Op 16 december van hetzelfde jaar vertrekt hij als kapitein van het fregatschip de Vrouwe Florentia van Amsterdam naar Curaçao, waar hij op 8 maart 1785 aankomt. Van daar uit maakt hij een tussenstop in het Haïtiaanse Port-au-Prince. Dit schip lijkt hem beter te bevallen. De komende jaren blijft Gabriel kapitein van de Vrouwe Florentia, tot het schip op 2 april 1787 onder de hamer gaat.

 

Zeebrief Vrouwe Florentia 30 november 1784

Vermelding in het register van zeebrieven; De Vrouwe Florentia, 30 november 1784.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Amsterdamse courant 27 maart 1787 Verkoop Vrouwe Florentia

De verkoop van de Vrouwe Florentia; Amsterdamse Courant van 27 maart 1787.
Bron: Delpher

 
Tien dagen later vaart hij met zijn nieuwe aanwinst, het tweedeks snauwschip de Meeuw, uit naar Magador, de Portugese naam van het huidige Essaouira in het westen van Marokko aan de Atlantische Oceaan. Op 18 juli hebben ze in Mogador de volle last aan boord, bestaande uit pijpen olie, vaten gom, zoete en bittere amandelen, drogerijen en andere koopmanschappen. Enkele dagen later lichten ze het anker en gaan ze onder zeil richting Amsterdam. Het valt niet mee om de reis te vervolgen met stijve gereefde marszeilen, koelte uit het noordoosten en een hoge tegenlopende zee, waardoor het schip sterk werkt en slingert. De komende weken blijven de veranderlijke winden hun parten spelen. Het ene moment brengt een zuidwesten wind goed weer met zich mee, om vervolgens zeer onverwachts naar het noordnoordwesten uit te schieten hetgeen een zware zee uit het zuidwesten veroorzaakt.
Wanneer ze op 28 augustus op drie mijlen afstand Goudstaart passeren, wordt Gabriel doodziek nadat hij zich door een val in de kajuit zwaar heeft bezeerd. Toch moeten ze door. Vier dagen later bereiken ze de kust van de Singels (Dungeness), waar ze af en aan blijven zeilen tot een dag later een Engelse loods aan boord komt. Voor vijf ponden sterling is deze bereid om het schip onder de Singels ten anker te brengen. Voor dat geld zal de loods ook een dokter van de wal aan boord halen om de zieke Gabriel te onderzoeken. Zo gezegd, zo gedaan. Het schip wordt om drie uur ’s middags voor anker gelegd. Op order van de dokter wordt de nog steeds zeer zieke Gabriel de volgende dag aan wal gebracht, waar hij tot 15 september zal blijven. Ietsjes opgeknapt en met een loods van Den Helder aan boord, lichten ze op 16 september het anker om aan de terugreis te beginnen. Maar het is nog niet gedaan met de pech. Op dat moment komt een groot fregatschip op hun af en zeilt aan stuurboord tegen het achterschip, waarbij De Meeuw grote averij oploopt. Het fregatschip zeilt weg zonder dat iemand van het scheepsvolk iets heeft gezegd. Aangezien het donker is, weten ze noch de naam van het schip noch die van de kapitein. Waarschijnlijk is het een Deens fregatschip dat samen met hun voor anker heeft gelegen onder Singels. Nadat de timmerman de schade zoveel mogelijk heeft hersteld, zeilen ze met de goede gelegenheid van een zuiden wind uit en passeren om zeven uur ’s ochtends Dover. De volgende dag rond het middaguur leggen ze aan bij de rede van Texel. Na een tussenstop op Pampus wordt op 19 oktober in Amsterdam het laatste gelost en uitgeleverd. Herwaarts arriverende schepen moesten immers volgens de gerecipieerde zeerechten binnen vijftien dagen ontladen worden.

 

Zeebrief De Meeuw 10 april 1787

Vermelding in het register van zeebrieven; De Meeuw (abusievelijk geschreven als De Neef), 10 april 1787.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Route Zuid-Engeland

De eerste tocht met De Meeuw zal Gabriel zich nog lang heugen.

 
Een goed jaar later staat het schip ter veiling aangesteld in Amsterdam. Die veiling zal geen voortgang hebben, maar wordt uitgesteld tot nader advertentie. Die advertentie blijft uit. Gabriel zal tot waarschijnlijk zijn overlijden aan toe als kapitein van de Meeuw blijven varen en nog hachelijke avonturen met het schip beleven.

 

Amsterdamse courant Verkoop de Meeuw 2 september 1788

Verkoop van De Meeuw; Amsterdamse Courant, 2 september 1788.
Bron: Delpher


 
Leydse courant 8 september 1788 Verkoop de Meeuw

Uitstel van de verkoop; Leijdsche Courant 8 september 1788.
Bron: Delpher

 
Verliep de eerste vaart met het schip De Meeuw al niet vlekkeloos; mogelijk heeft de tweede reis op zee mede geleidt tot het besluit van de verkoop. Gabriel vertrekt op 19 december 1787 vanaf Texel richting Magador. Hij komt in zware stormen terecht, waardoor het schip roerloos wegdrijft. Door de zware zeestormen, die met een zodanig geweld tegen het schip slaan, wordt het roer zo’n drie voet boven water aan stukken geslagen en drijft het onderste gedeelte ervan weg. Tien dagen drijven ze zo zonder roer voort tot het weer op 29 december handzamer wordt. Ze praaien een Zweeds schip om hun naar de Spaanse plaats Ferrol te slepen. Van twee reserve stangen wordt een noodroer gemaakt en vier dagen lang zeilen ze voort tot het ankertouw dicht bij de boeg afbreekt en ze door de harde wind het brigantijnschip niet terug kunnen krijgen. Zo dobberen ze een week lang rond op zee. Dan verschijnt er een Portugees schip, waarvan de bemanning hun belooft het schip naar het Galicische Coruña te slepen zodra het licht is. Echter bij het krieken van de dag moeten ze helaas constateren dat het Portugese schip met de noorderzon is vertrokken.
Een kleine twee weken later is de bemanning van een Engelse brigantijn wel bereid een handje te helpen. Aan boord van de Meeuw is geen touw meer voorradig, maar de Engelsen hebben nog een paardenlijn, waaraan ze een boei bevestigen en deze toewerpen. Dat lijkt te lukken. Toch breekt ook dit touw tijdens het slepen af. Inmiddels is het nacht geworden en kunnen ze met behulp van het ankertouw zo goed en zo kwaad als het kan toch ietsjes sturen. Twee dagen later zien ze op anderhalve mijl van hun Goudstaart, maar ze kunnen geen loods krijgen. De volgende namiddag lacht het geluk hun ogenschijnlijk toe. Er komt hulp aan boord en met een touw en op accordatie van goede mannen probeert men hun in het donker binnen te slepen. Echter, het schip is onbestuurbaar en het is onmogelijk om de Meeuw binnen te brengen. Alweer een flinke tegenvaller. Toch weten ze Torbay te bereiken en daar blijft het schip tot 13 februari 1788 liggen ter reparatie. Vervolgens zeilen ze naar Dartmouth waar ze tot 13 april voor anker gaan voordat ze huiswaarts keren.

 

Route

Wekenlang dobbert het schip roerloos op zee.


 
Kaart Engeland route

Veilig en wel weet Gabriel met De Meeuw Engeland te bereiken, waar het schip gerepareerd wordt.


 
Amsterdamse Courant van 7 februari 1788

De berichtgeving in de Amsterdamse Courant van 7 februari 1788.
Bron: Delpher

 
Enkele jaren weet Gabriel zonder kleerscheuren op te lopen zijn werk te doen. Tot we hem in 1794 weer in de averijgrossen tegenkomen. Het schip De Meeuw, beladen met diverse goederen waaronder hout, huiden, tabak, koffie, katoen, geelhout en limoensap, zeilt op 1 april onder konvooi uit de haven van Curaçao naar zee richting Amsterdam. Op dat moment vernemen ze dat er zich vijandelijke schepen in zee bevinden. Het konvooi is te zwak om met hun de reis naar het vaderland voort te zetten. Op order van de commandant van de vloot wordt besloten koers te zetten naar Jamaica. Mogelijk kunnen ze daar versterking van een vloot krijgen. Met behulp van een loods komt het schip op 8 april in de haven van Jamaica aan, waar ze tot 27 april naast het konvooi voor anker blijven liggen. De kust lijkt dan veilig genoeg om open zee te kiezen. Na enige tijd op zee vertoeven, wordt de vloot toch door vijandelijke schepen aangevallen. Zelfs één schip wordt ingenomen, maar naderhand weer heringenomen. Met het oog op het behoud van het schip en de kostbare lading vraagt men op het sein van de commandant van de vloot versterking van een Spaans konvooi om veilig de haven van het Cubaanse Havana te kunnen bereiken. Dat lukt en de bemanning krijgt permissie om de haven binnen te zeilen.
Maar natuurlijk zal het Gabriel wederom niet meezitten. ’s Avonds doemt voor hun het schip de Vrouw Elizabeth op, die voor de wind op hun afstevent. Ze wenden alle mogelijke moeite aan om een aanzeiling te voorkomen. Zonder succes; De Meeuw loopt averij op. Met een loods varen ze de haven van Havana binnen en blijven daar een aantal weken liggen om de schade zo goed mogelijk te herstellen. Met versterking van een Spaans konvooi gaan ze uiteindelijk onder zeil en arriveren ze pas op 1 november veilig Amsterdam.

 

Transport goederen

Kostbare lading aan boord. De goederen hebben een waarde van f 121.725,-. Omgerekend naar de huidige koopkracht meer dan 1,1 miljoen euro.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Een bijzondere ervaring moet beslist de reis onder konvooi naar Suriname in 1797 geweest zijn voor Gabriel. Deze maakt hij namelijk met zijn twee zonen Lourens en Hans Gabriel aan boord van De Meeuw. De zestienjarige Lourens staat als kajuitwachter vermeld op de monsterrol van 8 juni. Zijn veertienjarige broer Hans Gabriel ontbreekt daarop. Waarschijnlijk zal hij inderdaad op de rede van Texel aan boord zijn gegaan zoals in zijn militaire stamboek staat vermeld. Gelukkig voor moeder Louwerensje keren haar drie mannen veilig en gezond weerom.

 

Monsterrol de Meeuw 8 juni 1797

De vermelding van zoon Lourens als kajuitwachter op de monsterrol van 8 juni 1797.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Stamboek Hans Gabriel Godzen

Uit het stamboek van zoon Hans Gabriel Godzen: Sinds de maand juni tot aan december 1797 op de rede van Texel aan boord van het handelsschip genaamd De Meeuw, onder gezag van de kapitein Gabriel Godzen, met bestemming Suriname, onder de Hollandse vlag.
Bron: Nationaal Archief

 
Na de dood diverse keren in de ogen te hebben gekeken, wordt de zee Gabriel uiteindelijk toch noodlottig. Op 25 februari 1799 verdrinkt hij in het Amsterdamse IJ. Hij wordt op zaterdag 3 maart 1799 begraven in de Nieuwe Lutherse Kerk. Louwerensje overlijdt negen jaar later. Zij wordt eveneens in de Nieuwe Lutherse Kerk begraven op zaterdag 9 januari 1808.

 

Begraafregister Gabriel Gotsen

Vermelding in het begraafregister van de Lutherse Kerk.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Begraafregister Lourentia Lourents

Vermelding in het begraafboek van de Lutherse Kerk.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Amsterdamse Courant van 1 maart 1808

Mededeling in de Amsterdamse Courant van 1 maart 1808.
Bron: Delpher

 
Van de negen kinderen die Gabriel en Louwerensje krijgen, bereiken de vijf zonen Christoffel, Lourens, Hans Gabriel, Fredrik Christian en Marten de volwassen leeftijd. Vier van hen treden in de voetsporen van hun vader en kiezen het ruime sop. Fredrik Christian houdt het dichter bij huis; hij wordt makelaar in Amsterdam en zal tot haar trouwen de dochter van zijn overleden broer Lourens in huis nemen.
De oudste zoon Christoffel kiest voor de particuliere vaart. Zijn laatste reis beleeft hij als eerste stuurman op het driedeks fregatschip Hoop en Fortuin onder kapitein Alexander Gordon. Dit schip werd ingezet voor het vervoer van troepen naar Oost-Indië en voor thee uit China. Komende van Macao overlijdt Christoffel op 3 september 1818 op vierenveertigjarige leeftijd in Batavia. Zijn broer Lourens zal op dat moment in de buurt zijn geweest. Lourens wordt op 16 september 1818 opgenomen in het Militair Hospitaal te Weltevreden, waar hij zes dagen later komt te overlijden aan de gevolgen van diarree. Ook hij heeft gekozen voor de particuliere vaart en was op het laatst opperstuurman van het schip Johanna.
De broers Hans Gabriel en Marten, ook wel Martinus, kiezen voor een loopbaan bij de Marine. Hans Gabriel, die in eerste instantie ervaring opdoet binnen de koopvaardij, schopt het uiteindelijk tot Kapitein ter Zee. Hij geniet tot aan zijn overlijden in 1858 van zijn pensioen in Amsterdam. Marten overlijdt al jong na een kortstondige ziekte op 28 augustus 1825 in Batavia, tweeëndertig jaar oud. Hij was Luitenant 1e klas bij de Koloniale Marine, Divisie-Commandant in de Wateren en benoemd havenmeester in Muntok op het eiland Banka.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel

Databank: Haaldoden Amsterdam 1777-1811
 
 

 
Deel 2 uit de serie: Personen uit het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier’ onder de aandacht.
 
 
Sintvinnant, Sintvenant, Stintvenant. Met zo’n bijzondere naam kan het niet anders of moet dit wel familie zijn.
 

Anthonia Sintvinnant

Den 16 Maart 1803 Een vrouwspers(oon) gehaald van de Prinsegragt bij de Runstraat booven een stal zijnde genaamt Anthonia Sintvinnant begraven op ’t Anthonijs Kerkhoff den 18 Maart 1803.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Agatha van Os

Den 2 Januarij 1804 Een vrouwspers(oon) gehaald van de Prinsegragt bij de Runstraat boven de stal van de Heer de Bruijn zijnde genaamt Agatha van Os weduwe van Pieter Joseph Sintvenant begraven op ’t Anthonijs Kerkhoff den 5 dato.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

.
 
Haaldoden Petronella

Anno 1811 De Maant Junij 27 Een vrouws(persoon) gehaald van Duijve Mark tusse de Paseerdestraat op de Baangragt bij de Loiersgragt zijnde genaamt Petronella Stintvenant.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Ik trap af met Agatha van Os, weduwe van Pieter Joseph Sintvenant. Agatha wordt op 1 oktober 1724 gedoopt in de Nederduits-Gereformeerde kerk van IJsselstein als dochter van Willem van Os en Agatha Koning.

 

Doopinschrijving Agatha van Os

De doopinschrijving van Agatha van Os.
Bron: Het Utrechts Archief

 
Zij leert de militair Pieter Joseph Sint Venant kennen, dienende onder de Overste en Kapitein de Patot, met wie zij op 12 maart 1747 in de ‘publique kerk’ van IJsselstein trouwt. Het huwelijk kan alleen doorgang vinden onder de belofte dat de eventuele kinderen gereformeerd zullen worden opgevoed. De huwelijksinschrijving luidt:
‘Den 4 Maart (1747)
Zijn na vertoonde blijk van permissie van den Overste & Cap.tn en met toestemming van de vader der bruid, alhier wettig ondertrouwt
Pieter Joseph St. Venant J.M. onder den Overste de Patot, geboortig van Halewijn bij Meenen en
Agatha van Os J.D. van IJsselstein
Onder belofte, van de kinderen, die uit dit houwelijk mochten voorkomen, in de Gereformeerde religie te sullen opbrengen.
Op ordre van de Magistr. zijn aan deze personen twee huwelix proclamatien op eenen dag vergunt, & zijn ze vervolgens in de publique kerk getrouwt op den 12 Maart.’

 

Huwelijksinschrijving Pieter Joseph St. Venant en Agatha van Os

De huwelijksinschrijving van Pieter Joseph St. Venant en Agatha van Os.
Bron: Het Utrechts Archief

 
Pieter Joseph Sint Venant wordt als Petrus Joseph Saint Venant op 1 maart 1718 in Halewijn, het Franse Halluin, gedoopt. Hij is de zoon van Bartholomeus Saint Venant en Marie Catherine Samijn en is de dag ervoor in de middag geboren. Net negenentwintig jaar oud wordt hij met de hoogzwangere tweeëntwintigjarige Agatha in de echt verbonden.

 

Doopinschrijving Petrus Joseph St. Venant

De doopinschrijving van Petrus Joseph Saint Venant.
Bron: Archives départementales du Nord

 
Het stel blijft in IJsselstein wonen. Daar ziet een dochtertje Catharina bijna twee maanden na de huwelijksvoltrekking het eerste levenslicht. Helaas hebben ze één jaar en drie dagen na haar doop afscheid moeten nemen van hun eerste kind.
Het jaar daarop, om precies te zijn op 17 april 1749, benoemt het stadsbestuur Joseph tot zakkendrager. Een kleine vier maanden later, op 7 augustus, behoort hij tot het viertal mannen, dat door het stadsbestuur van IJsselstein wordt benoemd tot bier- en wijndragers en neemt men hen de eed af. Het lijkt te zijn gedaan met zijn militaire carrière. Er moet brood op de plank komen, want Agatha is inmiddels zwanger van hun tweede kind.

Ongetwijfeld zal het een zwaar beroep zijn. De bier- en wijndragers transporteren van stadswege bier, wijn en andere vloeistoffen die aan accijns onderworpen zijn, naar de kelders van de groothandelaren, particulieren of tappers. Vaak moeten de vaten uit de schuiten aan de bierkaai worden gelost. De bier- en wijndragers werken volgens vaste voorschriften tegen vastgestelde tarieven. Het nuttigen van alcoholhoudende dranken is strikt verboden tijdens het werk. Om deze reden geldt dan ook de bepaling, dat er geen tapperijen aan de bierkaai gevestigd mogen zijn. Een slokje om op kracht te komen, zit er dus niet in voor Joseph.

 

Bier- en wijndrager

De bierdrager (door Jan Luyken, 1711).
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
We zijn inmiddels acht jaar en vier kinderen verder, wanneer we Joseph weer in de archieven van Baronie- en Stadsbestuur van IJsselstein tegenkomen. Het stadsbestuur besluit tot vaststelling van een nieuwe eed, die de wijn-, bier- en zakkendragers in de toekomst moeten afleggen. De opgeroepen wijn-, bier- en zakkendragers, waaronder Joseph, verklaren officieel al eerder de eed te hebben afgelegd. Ook wordt Joseph poorter van de stad. Nadat hij de daarvoor geldende vergoeding heeft betaald, neemt het stadsbestuur hem op 15 september 1757 de eed af. Dat levert hem een baan op als nachtwaker. Helaas gaat dat niet van een leien dakje. Tweeënhalve maand later ontbiedt hetzelfde stadsbestuur hem. Joseph blijkt als nachtwaker zijn ronde verzuimd te hebben. Daar heeft hij naar eigen zeggen een goede verklaring voor: hij was ziek geworden. Het stadsbestuur strijkt met de hand over het hart. Voor deze ene keer zal er geen straf volgen. Maar…, zo draagt men aan hem op, voortaan moet hij direct de burgemeesters verwittigen mocht hij weer ziek worden tijdens zijn ronde. Ook wordt hem en zijn collega opgedragen om ’s nachts de grote ronde te doen, niet de kleine.

 

IJsselstein plattegrond

IJsselstein, waar Joseph heeft verzuimd zijn ronde te lopen.
Bron boven: Rijksmuseum (Licentie: Publiek domein)
Bron onder: Rijksmuseum (Licentie: Publiek domein)

 
Dit lijkt goed te gaan. Een aantal jaren is het stil rondom Joseph, die onderwijl vader is van zes kinderen in de leeftijd van 12 jaar tot tien maanden, tot het hem een goed plan lijkt om herbergier te worden. Op 29 juli 1762 verleent het stadsbestuur hem toestemming tot het drijven van een herberg in plaats van de overleden Adrianus Benschop. Of het exploiteren van de herberg niks geworden is, of dat Joseph dat naast zijn overige werkzaamheden doet, is niet duidelijk. Het zou zelfs heel goed mogelijk zijn dat Agatha de boel runt om extra inkomsten te genereren. Wel is bekend dat hij nog steeds de beroepen van beëdigde bier- en wijndrager uitoefent naast het nachtwaken. Je kan je afvragen wanneer de beste man ooit tot zijn rust kan komen.
Alle bier- en wijndragers van IJsselstein worden op 28 april 1763 bij het stadsbestuur ontboden. Er vindt een wisseling plaats. De oudgedienden, waaronder Joseph, moeten zich samen met de opzichter op het stadhuis melden. Hun eed wordt opnieuw afgenomen en de bestuurders drukken hen nogmaals op het hart om zich strikt te houden aan de ordonnantie.

 

IJsselstein

Het stadhuis van IJsselstein waar Joseph menige keer ontboden is.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Ruim een jaar later is het foute boel, zo is te lezen in de raadsnotulen van 22 augustus 1764. Nachtwaker en klepperman Joseph is zonder toestemming vertrokken. In zijn plaats wordt iemand anders benoemd, want het werk moet natuurlijk wel doorgaan. Lang heeft zijn afwezigheid niet geduurd. Op 13 september meldt Joseph zich met hangende pootjes bij het stadsbestuur. Mogelijk gestuurd door zijn vrouw gaat diep door het stof, biedt zijn verontschuldigingen aan en verzoekt zijn functie van nachtwaker weer te mogen vervullen. Uit medelijden met zijn grote gezin besluit men hem opnieuw te benoemen. Een geluk voor Joseph, want op het niet vervullen van diensten stonden hoge boetes. Wel zal zijn plaatsvervanger het ambt voorlopig nog zes weken waarnemen.
Het beroep nachtwaker is overigens een slecht betaalde baan. De nachtwaker, in dienst van de stad en daarmee indirect betaald door de bewoners, loopt van zonsondergang tot zonsopgang zijn ronde en waakt, zoals het woord al zegt, over de stad en slaat alarm bij brand, misdaden of ander gevaar. Joseph is ook klepperman, zo wordt vermeld. Een nachtwaker, uitgerust met een klepper.

 

Nachtwaker en klepperman

Nachtwaker (door Isaac Vincentsz. van der Vinne, 1689-1691).
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Eind augustus van het opvolgende jaar meldt zich kind nummer acht aan. Een dochtertje Willemina, dat amper een maand later overlijdt. Joseph haalt de boeken niet meer met zijn acties. Zijn laatste vermelding is te vinden in het begraafboek. Op 20 juni 1787 wordt Joseph begraven. Hij is precies zeventig jaar oud geworden.

 

Begraafinschrijving Joseph Saintvenant

Begraafinschrijving van Joseph Saintvenant.
Bron: Het Utrechts Archief

 
Terug naar Agatha en haar kinderen Catharina (Kaatje), Pietronella, Agatha, Antonia, Maria en Bartholomeus (Bart). Zoon Bartholomeus houdt het voor gezien in IJsselstein en vertrekt naar Amsterdam. Weliswaar zonder akte van indemniteit, maar indien nodig zal door de stad IJsselstein een akte worden verstrekt, zo wordt vermeld in de notulen. Wonende in de Utrechtsestraat trouwt hij op 3 augustus 1784 met zijn vaders consent in de Nieuwe Kerk met de uit Lochem afkomstige Willemina Kraa.

 

Ondertrouw Bart Sintvenant

Ondertrouwinschrijving van Bart Sintvenant en Willemina Kraa.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Zus Pietronella volgt hem al snel naar Amsterdam. Op 15 april 1784 wordt zij in het Amsterdamse lidmatenboek ingeschreven en woont zij op de Binnen Amstel. Op 17 april 1795 gaat zij in ondertrouw met de uit Zwolle afkomstige Pieter Leenaart, geassisteerd door jaar moeder Agatha van Os. Alle drie zouden op de Kerkstraat wonen, tussen de Leidsestraat en de Spiegelstraat. Bijzonder aan de inschrijving is de vermelde leeftijd van Pietronella. Er wordt beweerd dat zij, net als Pieter, dertig jaar oud is. Echter op dat moment heeft zij al de leeftijd bereikt van drieënveertig jaar. Misschien kon ze met haar frisse uitstraling door voor dertig. Wie weet.

 

Lidmatenboek Amsterdam Petronella Sevenant

Inschrijving van Petronella Sevenant in het lidmatenboek van Amsterdam.
Bron: FamilySearch


 
Ondertrouw Petronella Sentvennant

Ondertrouwinschrijving van Petronella Sentvennant en Pieter Leenaart.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Financieel maakt het echtpaar zware tijden mee, waarbij in ieder geval van 1804 tot 1811 een beroep moet worden gedaan op de winterbedeling door het Huiszittenhuis. De Huiszittenhuizen zijn de huizen van waaruit de bedeling aan ‘huiszittende armen’ plaatsvindt. De officieel geregistreerde armen die niet in een gasthuis of tehuis zijn gehuisvest, maar nog in hun eigen huis wonen. Pieter en Pietronella blijven kinderloos. Op 27 juni 1811 wordt zij dood aangetroffen op de Duivenmarkt tussen de Passeerdersstraat op de Baangracht bij de Looiersgracht, negenenvijftig jaar oud.

 

Huiszittenhuizen Petronella Sintevenant

Inschrijving van Petronella Sintevenant in het register van de Huiszittenhuizen.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Zus Agatha is inmiddels ook uitgevlogen. Zij vertrekt als dienstmeid naar Utrecht en trouwt daar op 1 mei 1787 met de uit het Duitse Nordhorn afkomstige metselaarsknecht Dirk Roelink Lambers. Exact drie maanden later wordt zij als lidmaat te Amsterdam ingeschreven, wonende op de Egelantiersstraat. Zij wordt weduwe als op 5 november 1819 haar man komt te overlijden in hun huis op de Spiegelstraat nummer 43. Zo’n vijf maanden later besluit Agatha terug te keren naar IJsselstein, waar zij op 15 januari 1821 op zesenzestigjarige leeftijd overlijdt in de Benschopperstraat nummer 171.

 

Huwelijksinschrijving Agatha Sevenant

Huwelijksinschrijving van Agatha Sevenant en Dirk Roelink Lambers.
Bron: Het Utrechts Archief


 
Lidmatenboek Amsterdam Agatha Sintvenant

Inschrijving van Agatha Sintvenant in het lidmatenboek van Amsterdam.
Bron: FamilySearch

 
Moeder Agatha en haar dochter Antonia nemen tevens het besluit om naar Amsterdam te vertrekken. Op 29 mei 1788 worden beiden ingeschreven in het lidmatenboek. Zij wonen dan in de Elandsstraat. Antonia leert de Duitse kleermaker Bernhardus Essenberg kennen, afkomstig van Brünen bij Wesel. Op 29 maart 1789 trouwen ze in de Nieuwe Kerk. Zowel Bernhardus en Antonia als moeder Agatha wonen op dat moment in de Elandsstraat over de Franse Tuin. Uiteindelijk zullen zij hun intrek nemen op de Prinsengracht nummer 248. Antonia wordt op 16 maart 1803 op vijfenveertigjarige leeftijd dood aangetroffen in haar huis op de Prinsengracht bij de Runstraat boven een stal, mogelijk die van de heer De Bruijn.

 

Lidmatenboek Amsterdam Agatha van Os

Inschrijving van Agatha van Os in het lidmatenboek van Amsterdam.
Bron: FamilySearch


 
Lidmatenboek Amsterdam Anthonia Sevenant

Inschrijving van Anthonia Sevenant in het lidmatenboek van Amsterdam.
Bron: FamilySearch


 
Ondertrouw Anthonia Saintvenant

Ondertrouwinschrijving van Anthonia Saintvenant en Bernhardus Essenberg.
Bron: Standsarchief Amsterdam

 
De zussen Catharina en Maria blijven dichter bij hun geboorteplaats. Catharina zal haar volwassen leven in Benschop vertoeven. Zij trouwt daar, inmiddels al zesenveertig jaar oud, op 22 mei 1796 met de weduwnaar Dirk den Oudsten. Elf jaar later is zij zelf weduwe als ze zich in de echt laat verbinden met de weduwnaar en schoenmaker Johannis Hermanus Brass. Catharina overlijdt op eenenzestigjarige leeftijd op 25 februari 1811 in Benschop.

 

Huwelijksinschrijving Catharina Sintvenant

Huwelijksinschrijving van Catharina Sintvenant en Dirk den Oudsten.
Bron: Het Utrechts Archief


 
Huwelijksinschrijving Catharina Ceintfenant

Huwelijksinschrijving van Catharina Ceintfenant en Johannis Hermanus Brass.
Bron: Het Utrechts Archief

 
Maria is de enige van de kinderen die het prima lijkt te bevallen in IJsselstein. Ook zij trouwt op oudere leeftijd. Op 10 juni 1804 stapt zij als vierenveertigjarige in het huwelijksbootje met weduwnaar Arie Boele. Arie is schipper van beroep, die met zijn aak of open schuit goederen vervoert. Het echtpaar woont in huis nummer 26. Dit huis met erf is het erfpacht subject ten behoeve van Jan Bos, belend ten oosten Jan Bos en ten westen de Rooms-Katholieke Kerk. In dit huis overlijdt Maria op zeventigjarige leeftijd op 30 september 1830.

 

Huwelijksinschrijving Maria Saintrenant

Huwelijksinschrijving van Maria Saintvenant en Arij Boele.
Bron: Het Utrechts Archief


 
Memorie van Successie

Gedeelte uit de Memorie van Successie; kantoor IJsselstein d.d. 10 maart 1831.
Bron: Het Utrechts Archief

 
De onderlinge band tussen de kinderen moet goed zijn, want er vindt regelmatig een getuigenwisseling plaats bij gebeurtenissen. Veelal is moeder Agatha ook van de partij. Tot zij op 2 januari 1804 overlijdt op hetzelfde adres als haar dochter Antonia een jaar eerder: de Prinsengracht bij de Runstraat boven de stal van de heer de Bruijn. Agatha bereikte de leeftijd van negenenzeventig jaar.

Overigens heeft de voortzetting van de familienaam in de lijn van Joseph niet lang geduurd. Zijn enige zoon Bart krijgt, naast dochters en vroeg overleden zoontjes, alleen een zoon Anthonij Gerrit die de volwassen leeftijd bereikt en als mannelijke naamdrager geldt. Met alleen een dochter is deze kleinzoon van Joseph daarmee de laatste in de rij.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
Databank: Haaldoden Amsterdam 1777-1811
 
 

 
Deel 1 uit de serie: Personen uit het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier’ onder de aandacht.
 
Moord en doodslag is van alle tijden. Dat weten we natuurlijk allang, maar het wordt mij nog eens bevestigd nu ik bezig ben de namen uit het Amsterdamse ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier‘ te indexeren. De haaldoden van Amsterdam. Een boek met namen van personen die in Amsterdam verdronken of vermoord zijn, zelfmoord heeft gepleegd of ergens in de stad dood zijn aangetroffen.

Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat, na ruim twintig jaar uit het boek te hebben geïndexeerd, ik niet meer onthutst ben door een steekpartijtje meer of minder. Korte regeltjes met persoonlijk leed ook. Trieste verhalen van eenzaamheid, armoede en radeloosheid. Mensen die de winterse koude niet weten te trotseren. Mensen die in een wijnhuis hun laatste slokje nemen en lallend hun weg naar de hemelpoort volgen. Opvallend veel verdrinkingen ook. Of gewoon domme pech. Van die onnozele ongelukken, die u en mij ook makkelijk zouden kunnen overkomen. De typische gevalletjes van op de verkeerde tijd, op de verkeerde plaats zijn.

Sommige registraties blijven je bij. In het bijzonder die van zelfdodingen en familiedrama’s, waarvan de impact ongetwijfeld hetzelfde zal zijn geweest voor de nabestaanden als heden ten dage. Welke verhalen gaan erachter schuil? Wat dreef iemand tot deze daad? Welke droefenis ligt eraan ten grondslag? Wat bezielt bijvoorbeeld een vader om zijn twee dochtertjes van respectievelijk drie en zeven jaar oud neer te steken? Waarom moest de schoonzus van Hendrik ten Westen het veld ruimen? Hij krijgt weliswaar een koekje van eigen deeg, maar het kwaad is al geschied. “Wat was zijn motief?” vraag ik mij oprecht af. Naar de antwoorden kunnen we alleen maar gissen. Zo ook naar de beweegreden achter het drastische besluit van Gerard Francois Pradelle.

 

Twee meisjes

Eén van de vele trieste vermeldingen van een familiedrama.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Almerink

Jan Hendrik ten Westen moest de moord op zijn schoonzus Maria Catharina Almerink met zijn eigen dood bekopen.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Gerard Francois Pradelle wordt op 29 november 1757 geboren in het Franse Figeac, gelegen in de provincie Querey in het departement Lot. Deze zoon van de meester kleermaker Jean Pradelle en zijn vrouw Catherine Galés wordt, geheel volgens goed Rooms gebruik, nog op dezelfde dag gedoopt in de stedelijke parochie Notre-Dame du Puy, ook wel bekend als Notre-Dame la Fleurie, prachtig gelegen op de noordelijke helling van de Célé-vallei.
Gedreven door het avontuur of misschien wel op zoek naar een beter leven wordt Amsterdam de nieuwe thuisbasis van Gerard Francois. In 1795 woont hij op de Nes boven een smid.

 

Doopinschrijving Gerard Francois Pradelle

De doopinschrijving van Gerard Francois Pradelle; Figeac (Frankrijk), 29 november 1757.
Bron: Archives départementales du Lot


 
Figeac

Het Franse Figeac, gelegen in de Célé-vallei.
Bron: Wikimedia (door Bernd Gehrmann; bewerkt; licentie: CC BY-SA 3.0)


 
De Nes Amsterdam

De Nes in Amsterdam; door H.P. Schouten (1774).
Bron: Stadsarchief Amsterdam (licentie: auteursrechtvrij)

 
Op 21 augustus van dat jaar gaat hij, inmiddels zevenendertig jaar oud, in ondertrouw met de zesentwintig jarige Anne Elisabeth Schriberin. Anna Elisabeth Schreibers, zoals zij staat ingeschreven in het Evangelisch Lutherse doopboek van Dorpat, het huidige Tartu in Estland, is de dochter van Johann Gottlob Schreibers en zijn vrouw Barbara Helena Oemann. Anna Elisabeth wordt op 12 december 1768 geboren en twee dagen later gedoopt in de Jaani Kirik, de deels veertiende eeuwse Sint-Janskerk met de vele originele handgemaakte terracotta sculpturen.
 

Ondertrouw Pradelle

Inschrijving in het ondertrouwregister van Amsterdam op 21 augustus 1795.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Doopinschrijving Anna Elisabeth Schreibers

De doopinschrijving van Anna Elisabeth Schreibers; Dorpat (het huidige Tartu in Estland), 14 december 1768.
Bron: FamilySearch


 
Sint-Jans Kerk Dorpat 1860

De Sint-Jans Kerk in Dorpat; door Louis Höflinger (1860).
Bron: Wikimedia (licentie: Publiek Domein 1.0)

 
Bijna een maand later op 20 september 1795 worden de twee geliefden op het stadhuis van Amsterdam in de echtelijke staat bevestigd. Tot dusver geen vuiltje aan de lucht, zou je denken. Maar dan gebeurt er letterlijk en figuurlijk iets in de bovenkamer van Gerard Francois, dat het leven van de kersverse bruid ingrijpend zal veranderen. Uitgerekend op hun trouwdag, of mogelijkerwijs wel juist daarom, schiet Gerard Francois zichzelf in de echtelijke woning met een pistool door zijn hoofd en beëindigd zo zijn leven. Deze tragedie wordt in het Dodenboek samengevat in enkele regels:

1795 September den 20. Een manspers(oon) gehaald uijt de Nes boven een smit. Hadde hem met een pastool dood geschoote ijn zijn hooft. Zijnde genaamt Gerard Francois Pradelle.

Geen vermelding in de begraafboeken. Denkbaar in stilte, of in het meest gunstige geval in het bijzijn van een handvol dierbaren, begraven op een achteraf plekje ergens op een kerkhof.

 

Huwelijk Gerard Francois Pradelle

Op 20 september 1795 worden zij bevestigd in de huwelijkse staat op het stadhuis van Amsterdam.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Haaldoden Pradelle

De vermelding van Gerard Francois Pradelle in het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier‘.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Het verhaal eindigt voor Gerard Francois in-en-in-triest. Naamloos begraven in een stad ver weg van zijn geboorteland en zijn familie. Ook voor zijn bruid zal het leven er nooit meer zo uit hebben gezien als zij wellicht gehoopt had. Het zal je maar overkomen op jouw huwelijksdag. Zo staat het boek eigenlijk vol met droevige vertellingen. Simpele regels, waar soms een enorme tragedie achter blijkt te schuilen. Van tijd tot tijd zal ik een vermelde overledene onder de aandacht te brengen.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel

Databank: Haaldoden Amsterdam 1777-1811
 
 
Denkt u na over zelfdoding of heeft iemand uit uw omgeving een einde aan zijn of haar leven gemaakt, en heeft u behoefte aan persoonlijke hulp of advies? Neem (anoniem) contact op met één van de medewerkers van de hulplijn MIND Korrelatie.
 
 

 
Een oud krantenartikel in ‘De Tijd’ van 12 februari 1885 brengt mij bij de Bennekomse gifmengster Maria Jansen. Alhoewel de naam Jansen uit Bennekom zeker in mijn voorouderlijke lijn voorkomt, lijkt Maritje toch geen familie te zijn. Destijds had ik mij zeker gelukkig geprijsd niet tot haar familiekring te behoren. Nu, een kleine drie eeuwen later, moet ik in alle eerlijkheid bekennen het te betreuren dat de enige gemene deler de patroniem Jansen is. Een vijfvoudige familiemoordenares tussen al die hard ploeterende schaapherders en landbouwers zou toch een aangename en interessante afwisseling zijn in de Jansen-stamboom.

 

De uitvoerige beschrijving van haar terechtstelling in De Tijd van 12 februari 1885.
Bron: Delpher

 
Om meer te weten te komen over deze gifmengster is een duik in de rechtelijke stukken onvermijdelijk. Daarin wordt gesproken over ‘Maria’. In de kerkelijke registraties daarentegen wordt zij Maritje genoemd. Onduidelijk is of ‘Maritje’ enkel haar roepnaam is, of dat men spreekt over ‘Maria’ met het sensatiebeluste doel om het contrast tussen die naam en haar daden nog groter te maken. Voor het gemak houd ik de naam Maritje aan; de gebruikte naam in de oudste registratie.

Maritje Jansen wordt, naar eigen zeggen, in Bennekom geboren in 1677 als dochter van Jan Willemsen op de Grampel en Jantje Janssen. Ze brengt haar jeugd door op de pachtboerderij ‘De Grampel’ aan de Bennekomse Rijnsteeg, die gelegen is op het landgoed van kasteel Hoekelum. In 1697 duikt haar naam op in het kerkregister, wanneer Maritje op 21 december belijdenis van het geloof aflegt in de Nederduits-Gereformeerde Kerk van Bennekom.

 

Boerderij De Grampel
Bron: Drimble (embedded) (Maker: J.C. van Roekel jr.; Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)


 
Maria Lidmaat

Op 21 december 1697 legt Maritje belijdenis van het geloof af.
Bron: Gelders Archief

 
In 1707 wordt Bennekom ingeruild voor Achterberg bij Rhenen, waar zij drie jaar later aan de slag gaat als inwonende dienstmeid bij de paardenmeester Aert Gerritsen. Meermaals stuurt hij haar met een ordonnantie naar de apothekers in Rhenen en Wageningen. Gedurende haar verblijf bij de paardenmeester leert zij het nodige over medicijnen en gif. Op die manier doet zij kennis op over het genezen van diverse kwalen bij zowel mensen als dieren. Na zeven jaar houdt Maritje het voor gezien en vertrekt bij de paardenmeester.

 

 

Achterberg bij Rhenen.
Bron: Het Utrechts Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)

 
Het is inmiddels 1717 als zij haar intrek neemt als boerenmeid bij Teunis Janssen in de buurtschap Doesburg bij Ede. Hun relatie zal zich niet alleen tot het zakelijke beperken. Maria verklaart dat Teunis ‘na haer sou hebben gevrijd en sigh aen haer verlooft’. Tegen alle beloften van Teunis in komt het echter nooit tot een huwelijk. Hij krijgt genoeg van Maria en zoekt zijn heil liever bij andere vrouwen. Hevig teleurgesteld zet Maritje haar deceptie om in wraak. Voor een dubbele stuiver koopt ze met een nog in haar bezit zijnde ordonnantie van de paardenmeester rattenkruit bij de haar wel bekende Wageningse apotheker Doijts. Nietsvermoedend overhandigt de beste man haar het gif, dat zij zorgvuldig in een doosje bewaart tussen kleding in één van haar kisten.
Op een maandagavond in de lente van 1723 is het zover; Maria roert het extra ingrediënt door de pap van Teunis, die direct ernstig ziek wordt. Hij sterft de woensdagochtend daarop rond de klok van achten. Volgens Maritje zou hij op zijn sterfbed hebben bekend berouw te hebben gehad niet met haar getrouwd te zijn. Uit vrije wil schenkt hij haar vierenzestig zilveren ducatons. Mogelijk als goedmakertje, mocht haar verklaring juist blijken te zijn.

 

Buurtschap Doesburg

‘Bourschap Dousburgh’ door Nicolaes van Geelkercken; 7 juli 1655.
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)


 
Verklaring van Maritje over haar verloving

Verklaring van Maritje over haar verloving uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief


 
Crimineel procesdossier

Pagina uit het Criminele Procesdossier.
Bron: Gelders Archief

 
Maria blijft nog een kleine drieënhalf jaar in Doesburg wonen, waarna zij naar Bennekom vertrekt. Ze heeft een nieuwe man leren kennen: de in Bennekom wonende weduwnaar Gerrit Thijssen van Geijtenbeeck. Gerrit is een nazaat van de familie die de boerderij ‘Geitenbeek’ bewoonde, gelegen ten zuiden van Scherpenzeel onder de gemeente Woudenberg aan het eind van de Grebbelaan, tussen de Valleilaan en de Koepellaan. Gerrit komt niet alleen. Uit zijn eerdere huwelijk, dat plaatsvond in Bennekom op 10 januari 1723, met de uit Spankeren afkomstige Maria ‘Marijtje’ Joosten heeft hij nog een zoontje Jan van bijna één jaar oud, die in Bennekom gedoopt is op 27 september 1725. Het stel trouwt op 21 juli 1726 in Bennekom.

 

Bennekom

‘Het dorp Bennecom’ door Nicolaes van Geelkercken; 17 april 1656.
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)


 
Huwelijk Maria Jansen

Huwelijksregistratie van Gerrit Thijssen van Geijtenbeeck en Marrijtjen Janssen; Bennekom, 21 juli 1726.
Bron: FamilySearch

 
Eenmaal getrouwd beginnen al snel de problemen. Tussen Maritje en haar schoonouders botert het niet en ook de relatie met haar stiefzoontje is verre van goed te noemen. Ze besluit wederom het heft in eigen handen te nemen. Allereerst zal zij zich van haar schoonouders ontdoen, is haar plan. Eind 1727 trakteert zij hen ook op een smaakmaker in de pap. Binnen een half uur na het innemen van het rattenkruit krijgen beiden ‘de ziekte’. Haar schoonmoeder sterft vier dagen later. Schoonpa is wat taaier; hij sterft vijf dagen na zijn vrouw, eveneens op een zeer ellendige manier, zo wordt in het dossier vermeld. De kleine Jan van inmiddels tweeënhalf jaar oud is de volgende op haar bucketlist. Hij moet eraan geloven, omdat hij haar niet gehoorzaamt. Bestraffen heeft geen zin, want dat wekt enkel de woede van manlief op. Op 4 maart 1728 krijgt ook de kleine Jan een bordje pap voorgeschoteld. Vier à vijf uur later overlijdt de knaap.

 

Crimineel sententieboek

Gedeelte uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Doordat de ziektesymptomen als benauwdheid, braken en hevige pijn in het hele lichaam verdacht veel op elkaar lijken begint zo langzamerhand de geruchtenstroom op gang te komen. Als het bij deze vier personen was gebleven, dan zou er in feite niet zoveel aan de hand zijn voor Maritje. Echter, haar wraakgevoelens zorgen ervoor dat zij ernstig de mist in zal gaan met het laatste beetje rattenkruit uit haar geheime doosje. Haar wederhelft is het volgende slachtoffer. Als reden geeft Maritje aan dat Gerrit niet hard genoeg zou werken. Bovendien bracht hij tegen haar zin in veel tijd bij de buren door. Zo ook op de bewuste avond van dinsdag 22 februari 1729. Wederom spendeert hij zijn tijd bij de buren. Om een uurtje of negen keert hij fris en gezond huiswaarts, aldus de buren. Maritje fêteert hem op haar inmiddels beruchte kookkunsten. Anderendaags in de morgenstond klopt zij bij de buren aan met de mededeling dat Gerrit stervende is. Zij treffen Gerrit hevig brakend en benauwd aan met pijn in zijn hele lichaam. Maritje belet hen, naar eigen zeggen niet uit kwaadaardigheid, bier te geven om zijn overgrote dorst te lessen. Niet dat bier nog veel uit zal maken om het leven van Gerrit te redden.

 

Crimineel sententieboek

Gedeelte uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Met Gerrits wijze van overlijden gaan de alarmbellen echt rinkelen. Er wordt een onderzoek ingesteld, getuigen gehoord en sectie verricht. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren ‘Dat sij gevangene in die toestant aen desen haeren benauden en dorstigen man nogh heeft traghten te beletten dat men aen denselven geen bier genoegh tot lessinge van sijn overgroten dorst sou geven; Dat deese man hier op mede sijnde gestorven sigh van stonden aen uijt alle teekenen heeft geopenbaert, dat denselven vergeven moest sijn; Dat dit nader claer heeft gebleken, wanneer de Medicijns ’t dode lichaem hebben geopent en gevisiteert, dewijl alsdoen volgens afgegevene verclaeringe van deselve heeft geconst(at)eert, dat de maegh van desen haeren vergevenen en doden man meer als behoort is geswollen geweest, en deselve doorgesneden sijnde, dat daer in gevonden is een witaghtigh scherp en hart poeder omtrent een vierde part van een lepel uijtleverende en dat de meeste quantiteijt daer van is vastgeweest aen de maagh voornamentlijk op twe plaetsen, alwaer ’t voorn(oemde) poeder door sijn corroderende craght deselve op die plaetsen reeds eenigermaeten had doorknaegt, en dat voor overige de maegh over de grootste helfft is gegangreneert geweest, ’t welke volgens die verclaeringe der Medecijns niet anders heeft kunnen veroorsaekt sijn als door die vergiftige poeder en waer door dan ook de dood op een violente wijse absolute is veroorsaeckt geworden.

 

Verklaring sectierapport

Verklaring van de lijkschouwer, opgenomen door de Raad van Gelderland in het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Draait ze in eerste instantie nog wat om de hete brij heen; uiteindelijk bekent Maritje de vijfvoudige moord met voorbedachte rade op haar minnaar, haar man, diens kind en haar schoonouders. Op 15 maart 1729 veroordeelt het college van het Hof van Gelre en Zutphen haar ter dood wegens bewezen gepleegde vergiftiging. De strafeis luidt: ‘(…) om te worden gebragt ter plaetse daer men gewoon is criminele executie te doen, en aldaer door den Scherprighter gebonden op een houten kruijs, voor af viermalen met een gloeijende tange in ijder arm en ijder been eens te worden geknepen, en vervolgens van onderen op levendig beenen en armen aen stucken geslaegen, en daer nae cruijsweeghs over ’t lichaem nogh geslaegen sijnde haer hooft met een bijl te worden afgehouwen; Dat dit geschiet en hier op eenigen tijd ’t lichaem op ’t schavot ten toon gelegen hebbende, ’t selve vervolgens op een horde sal worden gesleept na den galgenbergh, en aldaer op een rat staende op een pael geleijt met ketenen daer aengehegt en haer hooft daer boven op een pinne te worden geset, anderen ten afschuwelijken exempel.’

 

Hof van Gelre en Zutphen; de strafeis tegen Maritje Jansen (Crimineel Sententieboek).
Bron: Gelders Archief

 
Mocht de straf nog niet zwaar genoeg zijn; De Raad dient op 15 maart 1729 bij de landdrost van Veluwe, Godart Adriaan van Reede tot Herrevelt, een verzoek in om de executie van Maria vooral niet te snel te laten geschieden, zoals bij ‘de Jooden in den jaere 1727 is geschiet’. Beter vindt men het de executie ‘met langhsaemheijt en ordentelijke onderscheidinge te doen en te voltrecken’. Men voegt daar nog aan toe: ‘Dat hij Scherp Richter meede in specie sal hebben in aght te neemen, dat bij ’t slaan op beenen en armen van deese gecondemneerde, deselve in stucken worden geslagen en soo wanneer hij sich daar omtrent niet vertrouwt dat hij als dan een ander in sijn plaatse sal hebben te neemen, opdat wij niet moogen genootsaeckt sijn bij ’t niet behoorlijk executeren van onse sententien tegens den scherprighter een nadere dispositie te neemen.
De scherprechter wordt overigens niet minder van deze klus. Volgens de onderstaande prijslijst kan hij voor zijn werk rekenen op een aanzienlijke vergoeding.

 

Uit het Memorie- en Resolutieboek.
Bron: Gelders Archief


 
Prijslijst scherprechter

De prijslijst van een scherprechter in de achttiende eeuw uit het archief van de Familie Van Randwijck.
Bron: Gelders Archief

 
Volgens commissaris Vanenburg, die het onderzoek leidt, verklaart Maritje op 14 maart 1729 specifieke wensen te hebben met betrekking tot haar na te laten goederen. Met name haar jongste zuster Teuijtje en haar zus Geert zullen het meeste opstrijken. ‘Maeckende voorts aan de armen tot Bennecom haere vaste goederen bestaende uijt de helfte van huijs, hoff en van ongeveer 5 schepel gesaeij bouland tot Bennecom gelegen.
Toch zal het één en ander anders verlopen. Vijf dagen eerder is de schout van Ede, Henricus Otters, namens de erfgenamen van Gerrit en Maritje namelijk al overgegaan tot de verkoop van al haar bezittingen, zo blijkt uit het extract uit ‘Het boeck van de Erffhuijsen in den Ampte van Ede’.
In de staat en inventaris van de nagelaten roerende en onroerende goederen wordt vermeld: ‘Huijs, hoff en een campjen bouwland voor d’ deur gelegen tot Bennecum, 1½ schepel bouwland mede aldaar gelegen gen(aam)t het Magere Ackertjen.’ Het erfhuis zou na aftrek van alle onkosten verkocht zijn voor 235 gulden en 5 stuivers. Over de koper Jan de Swart wordt vermeld dat hij daarvoor geen borg kon stellen. Of de verkoop om die reden is afgeblazen is mij niet bekend. Een klein jaar later, op 27 februari 1730, wordt bij akte geregistreerd dat Geertjen van Geijtenbeek, weduwe van Jan van Santen en Meijnsjen Janssen, weduwe van Henrick van Nieuwenhees, voor de ene helft en de diaconie van Bennekom voor de andere helft, overgaan tot de verkoop van ‘een schepel bouwland gen(aam)t het Magere Ackertjen‘ en ‘een huijs, hoff en berg met het daer bij gelegen bouwland, wallen, sloten en houtgewassen‘. Hiervoor wordt een bedrag van 987 gulden ontvangen; omgerekend naar de huidige koopkracht een dikke twaalfduizend euro.

 

Staat en inventaris

Gedeelte uit de staat en inventaris van de nagelaten roerende en onroerende goederen.
Bron: Gelders Archief


 
Notariele akte het Magere Ackertjen

De notariële akten van 27 februari 1730.
Bron: Gelders Archief

 
Maritjes laatste uur heeft geslagen. Alle openbare strafvoltrekkingen en doodvonnissen worden vanaf 1713 in Arnhem voor het Hof van Gelderland op de Oude Markt voltrokken. Op 19 maart 1729 valt dit lot ook Maritje ten deel. Nadat haar verminkte lichaam enige tijd op het schavot tentoongesteld is, wordt zij op een horde, een gevlochten slede van wilgentenen, ‘buijten gebracht’, oftewel naar het galgenveld gesleept. Daar wordt haar lichaam aan een rad vastgeketend en haar hoofd op een spies gezet totdat haar lichaam is vergaan. De Galgenberg langs de Hommelseweg, de vroegere Oude Deventerweg, is hiervoor een uitermate geschikte locatie; al het (handels)verkeer naar het noorden gaat over deze weg. Anderen ten afschuwelijken exempel…

 

Arnhem

De Oude Markt waar de strafvoltrekking van Maritje plaatsvindt.
Bron: Atlas van Loon (1649) via Wikimedia (Publiek Domein)


 
Arnhem; de Oude Deventerweg en de Galgenberg

Boven: De Janspoort gezien vanuit het westen. Links aan de horizon de Galgenberg (ca. 1700).
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)
Onder: Kaart van het St. Martenskerkhof gelegen buiten de Jans- en Velperpoort, alsmede van de Oude Deventerweg buiten de Janspoort tot de Galgenberg rechts (1766).
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)

 
Hoe vreselijk haar daden ook geweest mogen zijn, de haar opgelegde straf is in mijn ogen, ofschoon ‘gebruikelijk’ voor die tijd, toch vele malen gruwelijker.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Gelders Archief, Vereniging Oud Scherpenzeel en De Kostersteen nr. 121 (Historische Vereniging Oud Bennekom)
 
 

 
Mijn Engelse voorouder Richard Knowles is een nazaat van de roemruchte familie Knollys, uitgesproken als ‘Knowles’. Hele boekwerken zijn er geschreven over deze familie; van spannende ridderverhalen tot smeuïge intriges aan het Engelse hof en alles wat er tussenin zit. Zoveel er over de familie bekend is, zo relatief weinig is er over Richard en zijn gezin te vinden.

Richard is handschoenmaker van beroep en werkt in 1630 in die hoedanigheid in de Groningse Popkenstraat, op steenworp afstand van de Martinikerk. Het huwelijk van Richard en zijn aanstaande bruid Francijntie Perin wordt op 21 augustus 1630 in Groningen en op 27 augustus 1630 in Amsterdam ingeschreven. De kerkelijke inzegening volgt in de Engelse Presbyteriaanse kerk van Amsterdam op 7 oktober 1630. Gebaseerd op de gegevens in de Amsterdamse inschrijving moet zijn geboortejaar rond 1601 liggen.

 

Popkenstraat Groningen

De Popkenstraat in Groningen, waar Richard gevestigd was als handschoenmaker.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Als plaats van herkomst wordt voor Richard in het register van Groningen ‘Kintum’ aangegeven en in het register van Amsterdam iets in de trant van ‘Kyntuyn’. Mogelijk wordt hier Kington (Herefordshire) of Kineton (Warwickshire) mee bedoeld. Deze streken komen namelijk ook voor in de geschiedenis van de familie Knowles of Knollys.
Francijntie wordt rond 1610 geboren in Vlissingen en bij de inschrijving in Amsterdam geassisteerd door haar moeder Cathalijn Jonas. Zij had in ieder geval nog een twee jaar jongere broer Richard, Dirck genoemd, tevens geboren in Vlissingen en van beroep handschoenmaker in Amsterdam. Dirck trouwt in 1632 met de uit Londen afkomstige Marritie Stoffels Jonas, dochter van Christoffel Jonas. Uit een notariële akte, waarin Dirck zijn momber Dirck Jansz Broeck ontslag van het momberschap verleent, blijkt dat de moeder van Francijntie en Dirck is hertrouwd met hun stiefvader Christoffel Jonas, de vader van Marritie Stoffels Jonas. Alhoewel Dirck en Marritie geen bloedverwanten zijn, maakt hen dat op papier wel stiefbroer en -zus. Francijntie en Dirck, beiden van hun al vroeg overleden vader Francoijs Perijn, moeten nog een broer of zus hebben gehad.

 

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin; Groningen 21 augustus 1630.
Bron: AlleGroningers


 
Huwelijksaankondiging Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin; Amsterdam 27 augustus 1630
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Huwelijk Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijk van Richard Knowles en Francijntie Perin in de Engelse Presbyteriaanse Kerk te Amsterdam op 7 oktober 1630.
Bron: FamilySearch

 

Ontslag momberschap Dirck Perijn

Gedeelte uit de Utrechtse notariële akte (d.d. 15 april 1633) waaruit blijkt dat moeder Cathalijne is getrouwd met Christoffel Jonas.
Bron: Het Utrechts Archief


Gedeeltelijke transcriptie:
‘… Bekende voorts hij comparant uit hande van Christoffel Jonas zijnen schoonvader, ende Chathalijna Dirx zijne huijsfr(ou) zijns comp(aran)ts moeder, ontfangen te hebben, de twehondert g(uld)en, die zij Cathalina hem comp(aran)t voor ende in voldoeninge van zijns comp(aran)ts za(liger) vaders goet ende erffenisse bij uitcope in date den xxviijden Januarij 1626 bewesen…

Richard en Francijntie krijgen, voor zover bekend, vier zonen en twee dochters: Hendrick, Jacobus, Christophorus, Samuel, Nathanaël, Cateleijntie en Hanna. Van de oudste drie kinderen heb ik geen doopregistratie kunnen achterhalen. Bovendien zit er een hiaat tussen de eerste drie kinderen en het vierde kind. Het is niet onmogelijk dat zij in Engeland zijn geboren.
De oudste zoon Hendrick trouwt in 1649 met Trijne Joesten. De huwelijksinschrijving van 17 maart 1649 vermeldt ‘Hendrick Knauwels van Londen in Engelant’. Zoon Jacobus is in 1651 ordinaris bode van Groningen op Londen. Op 18 maart 1662 gaat hij in Groningen in ondertrouw met Jannichjen Tobias van Tennez. Van zowel Hendrick als Jacobus heb ik na hun huwelijk niets meer kunnen vinden.

 

Huwelijksinschrijving Hendrick Knowles

Huwelijksinschrijving van ‘Hendrick Knauwels van Londen in Engelant’ en Trijne Joesten; Groningen, 17 maart 1649.
Bron: AlleGroningers

 
De beide broers Christophorus en Nathanaël kiezen voor het beroep van predikant. Christophorus, die vanaf zijn zeventiende jaar filosofie studeerde aan de Universiteit van Groningen, trouwt in 1663 in Groningen met Sara Louwens, aangetrouwde nicht van de bekende kunstschilder Nicolaes Eliasz Pickenoy (zie ook: Neef Niclaes Piquenoij). Het huwelijk wordt op 6 juni 1663 ingeschreven. Hij wordt als predikant beroepen in Uitwierde en later in Farmsum, alwaar hij op 23 mei 1690 wordt begraven.
Nathanaël wordt op 26 april 1643 in de Groninger Martinikerk gedoopt. Het gezin woont dan in de Boteringestraat. Van Nathanaël is bekend dat hij vanaf 1661 filosofie heeft gestudeerd aan de Universiteit van Groningen. Hij trouwt op 30 april 1673 in de Groninger Martinikerk met Maria Sibelius, dochter van Adolphus Sibelius, in leven predikant te Warfhuizen en Warffum. In 1683 vertaalt hij uit het Engels: Richard Baxter; De rechte maniere van doen, om aan een geruste conscientie te geraken, In 32 bestieringen, dat hij opdraagt aan Conraedt Ellents, onvanger-generaal van Drenthe en de heerlijkheid Coevorden en diens vrouw Anna Geertruidt Sichman en in 1685 Richard Baxter; Het goddelyke leven in drie verhandelingen. Vanaf november 1672 tot aan zijn overlijden op 15 september 1700 zal Nathanaël als predikant werkzaam zijn in Anloo. (Zie ook: Predikant Nathanaël Knowles)

 

Bladzijde uit Het Goddelyke Leven

Bladzijde uit de vertaling van ‘Richard Baxter; Het goddelyke leven in drie verhandelingen’.

 
Zowel zoon Samuel als dochter Cateleijntie vestigen zich in Amsterdam. Samuel, gedoopt op 28 april 1641 in de Groninger A-Kerk, koopt op 10 mei 1664 het Amsterdamse poorterschap en wordt wijnkoper en wijnverlater. Hij trouwt ‘met ouders consent‘ op 18 maart 1664 met de Amsterdamse Elisabeth Goethand, dochter van de Engelse Charles Goodhand, wapensnijder en lidmaat van de Engelse gemeente van de Brownisten, en zal tot zijn overlijden in Amsterdam blijven wonen. Samuel wordt begraven in de Zuiderkerk op 6 november 1666. (Zie ook: Wijnverlater Samuel Knowles)

 

Poorterschap Samuel Knowles

Samuel Knowles legt in Amsterdam op 10 mei 1664 zijn poorter eed af.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Cateleijntie wordt op 13 februari 1646 in de Groninger A-Kerk gedoopt. Het gezin woont dan nog steeds in de Boteringestraat. Op 20 januari 1666 wordt in Groningen haar huwelijk met de uit Antwerpen afkomstige Pieter Ariacus (ook wel Adriaensz) ingeschreven. De inschrijving vermeldt ‘Catelina Knauwels waer voor Ritser Knauwels als vader’. Na hun huwelijk vertrekt het stel naar Amsterdam. Hun eerste kind wordt vernoemd naar de dan al overleden broer Samuel. Opvallend bij de doop van zoontje Samuel is de naam van de doopgetuige Elisabet Knouwels. Aangezien bij de doop van zijn zusje Jannetie als getuigen vermeld worden Franscijntie Pirein en Nathaniel Knouwels, lijkt het haast voor de hand liggend dat Elisabet Knouwels ook een direct familielid zal zijn.
Dochter Hanna heb ik na haar dopen op 26 november 1648 in de Groninger A-Kerk nergens meer kunnen traceren.

 

Huwelijksinschrijving Cateleijntie Knowles

Huwelijksinschrijving van Pieter Ariacus en Cateleijntie Knowles, waarin haar vader nog wordt genoemd. Groningen, 20 januari 1666.
Bron: AlleGroningers


 
Doopinschrijving Samuel

Doopinschrijving (Amsterdam, 31 maart 1667) van zoontje Samuel, waarin als doopgetuige wordt genoemd Elisabet Knouwels.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Doopinschrijving Jannetie Knouwels

Doopinschrijving (Amsterdam, 3 augustus 1668) van dochtertje Jannetie, waarin als doopgetuigen worden genoemd haar grootmoeder Franscijntie Pirein en haar oom Nathaniel Knouwels.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Richard en Francijntie wonen met zekerheid tussen 1641 en 1648 in de Boteringestraat in Groningen, alwaar hij winkelier is en koopman. Richard wordt in enkele Rotterdamse notariële akten vermeld.

De eerste akte stamt uit 1642 (Notaris Adriaen Kieboom) en betreft een machtiging. Ritchard Chambres, gemachtigde van de in Engeland wonende Engelse koopman Anthonij Flitchert, machtigt Ritchard Knoules, wonende te ‘Groeningen in Vrieslandt’, om te eisen dat de boete van 5000 gulden wordt betaald die het Gerecht van Leeuwarden heeft opgelegd aan Rombart Siccaman, koopman te Leeuwarden, op een eis van Anthonij Flitchert. De machtiging dateert van 24 september 1640. (De omgerekende koopkracht van fl. 5000,00 ligt momenteel rond € 60.163,44)

 

Notariële akte (machtiging) Rotterdam 15 april 1642

Notariële akte (machtiging) uit Rotterdam, d.d. 15 april 1642.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Opten XV-den April anno XVJc(ent) twee ende veertich Compareerde voor mij Adriaen Kieboom Notaris publijcq etc mr. Ritchard Chambres als procuratie hebbende van mr. Anthonij Flitchert Engels coopman tegenwoordich wonende in Engelandt, sijnde de delve procuratie gepasseert voor mij notaris ende seeckere getuijgen, in dato den XXIIIJ-en Septemb(er) XVJc(ent) veertich, de welcke v(an)uijt crachte vande generale clausule van substitutie inde voors(egte) acte van procuratie geinsereert, geconstitueert ende machtich gemaeckt heeft, sulcx hij doet bij dese mr. Ritchard Knoules coopman wonen(de) tot Groeningen in Vrieslandt omme v(an)uijt den naem ende van wegen hem Comparant opt spoedichste ter executie te stellen soodanige sententie, als den voornoemden Ritchert als eijsscher heeft geobtineert voorden E(dele) Hove ofte Gerechte van Leeuwaerden, tot laste van Rombart Siccaman coopman wonende tot Leeuwaerden voorschreve, Ende dat ter somme van vijftich hondert gulden metten Intresse vandien, de penningen te ontfangen quirtantie vansijnen ontfangen te geven, Een ofte meer p(er)soonen te mogen substitueren, Ende voorts alles anders te doen handelen, Ende procureren, dat hij comparant selffs present sijnde soude connen ofte mogen te doen alwaert dat de saeck naerder Ende speciaelder bevel requireerde dan voors(egte) stadt, Belovende voor goet vast ende van waerden te sullen houden ende doen houden dat bijde geconstitueerde ofte desselffs gesubstitueerde off gesubstitueerdens in desen gedaen ende gehandelt sal werden Inder verbandt desen
Aldus gedaen ende gepasseert ter presentie van Jan Troost ende Coen van Praet als get(uijg)en hier toe gerequireert die dese mede ondert(ekent) hebben.’

De tweede notariële akte (Notaris Adriaan Kieboom) van 2 augustus 1647 ziet er wat minder rooskleurig uit voor Richard. De Engelse koopman Rogier Hartley machtigt doctor Johannes Meijnts te Groningen om 106 pond te innen van Ritchard Knowles, wonende te Groningen.

 

Notariële akte Rotterdam 2 augustus 1647

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 2 augustus 1647.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Opten ij-den augusti anno XVc(ent) sevenendeveertich compareerde voor mij Adriaen Kieboom etc mr. Rogier Hartley Engels coopman binnen deser Stede mij notaris bekent, de welcke bij desen verclaert te constitueeren ende machtich te maecken d’E(dele) heer Doctor Johannis Meijnts wonende tot Groeningen specialick omme van wegen den comparant te eijsschen innen ende ontfangen van Ritchard Knowles mede wonende tot Groningen d’ somme van een hondert ses ponden veertien schellingen acht grooten Vlaems, met den interesse vandien volgens de voorn(oemde) obligatie, Quirtantie vanden ontfang te geven, bij vertreck uutstel ofte dilaij in rechten t’ ageren daert behooren sal, domicilie te kiesen, den eedt van calumniae ende alle eeden die ’t recht admitteert te presteren, alle termijnen soo substantiael als accidentael te houden ende observeren ad lites in omnibus et contra omnes cum potestate substituendi in communi forma in rechten te concluderen te submitteren transigeren ende accorderen, sententie ende uutspraecke te versoucken ende aenhooren pronunchieeren, de voordelige t‘ acquiesceren ende tot executie te stellen op parsoon ende goederen, vande nadelige te appelleren reduceren off reserveren d’ voors(egte) executie appellatie reductie off reformatie te vervolgen ten uuteijnde toe, oock daer van te renunchieren off desisteren soo sijnen goeden raedt gedragen sal, voorts etc alwaert etc belovende etc ende verbant etc
Aldus gedaen ende gepasseert ten comptoire mijns notaris opte Groote Merckt ter presentie van Gijsbrecht Meercassel, ende Johan de Decker als getuijgen hier toe gereq(uireer)t, die dese mede ondert(ekent) hebben’

De volgende notariële akte (Notaris Johan van Weel) van 1 juli 1651 lijkt in eerste instantie vrij algemeen te zijn. Toch blijkt een jaar later, dat ook Richard een schuld heeft openstaan bij William Sc(h)apes. William Scapes, Engels koopman van de Sociëteit der Marchands Avonturiers van de Engelse natie te Rotterdam, machtigt Joseph Denman, eveneens Engels koopman van deze sociëteit, om in de Verenigde Nederlanden bij zijn debiteuren al zijn openstaande schulden te vorderen en innen, vanwege geleverde waren en koopmanschappen. Alle noodzakelijke stappen moeten hiertoe worden ondernomen.

 

Notariele akte Rotterdam 1 juli 1651

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 1 juli 1651
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Op heden den eersten julij inden Jare XVJc(ent) een ende vijftig Compareerde voor mij Joannes van Weel openbare Not(a)r(i)s etc. Mr. William Scapes Engels Coopman vande Societeit der Marchands Avonturiers vande Engelsche natie hier ter Stede, mij Notaris bekendt Ende heeft bij Comparant inder bester ende bestendigster maniere hem eenigsints doenelic sijnde absolutelijk last gegeven volmagtig gemaekt ende in sijn plaets gestelt sulx hij doet bij desen Mr. Joseph Deman mede Engelsch Koopman der voors(egte) societeijt, specialijk omme uijt den name ende van wegen hem Comp(aran)t hier in dese Vereenigde Nederlanden, geassocieerde landschappen, Steden en(de) leden vandien ende elders daer ontrent van allen ende eenen int gelijken die aen hem Comparant alreede schuldich zijn, ende naer desen nog schuldig souden mogen comen te werden te eijsschen vorderen ende ontfangen, soodanige sommen van penningen (als elk vande selve ter sake van gekogte ende geleverde waren ende coopmanschappen als andersints soo volg(ende) sijn Comp(aren(ts register off schuldboek als Obligatien ende bescheiden t’ sijn Comp(aran)ts behoeve verleden gepass(eer)t ende geteikent daer van de voornoemde gevolmachtigde respectivelic d’Origenele extracten ofte copien aucthentijcq sal werden overgelevert) aen hem Comp(aran)t deugdelijk schuldig is, quitantie van zijnen ontfang te geven, en(de) in cas d’een of d’ander van sijn Comp(aran)ts debiteuren sulx weijgeren of eenich uijtstel nemen, indien gevalle ider vande selve met de cortste geoirloofde wegen van justitie tot betalinge van heur lieder respective schult alsmede van alle costen schaden en(de) interessen, die hij Comp(aran)t doorde non voldoeninge vandien alreede heeft gehadt gedaen ende geleden ende nog sal connen te hebben te doen ende lijden te constringeren Domiciliae of woonstede te kiesen, de gene die hem voorde costen vanden processe borge sal stellen te beloven te sullen ontheffen, ontlasten ende bevrijden, mitsgaderen costeloos ende schadeloos te houden soo wel in als buiten regte, Onder verbant in desen volg(ende) den eed de Calumniae ende dat hem Comp(aran)t de respective sommen van penningen, die hij van elk sijne debiteuren ter sake ende volg(ende) sijn register is eijschende deugdelic ende opregt is competerende, in zijn Comparants Ziele te presteren, alle dagen ende termijnen van regte soo nootsakelijke als toevallige int’ eijschen ende verweren te houden ende waer te nemen, vonnisse soo ten principale als provisioneel te versoeken ende hooren uitspreken, de voordelige vonnissen aen te nemen, ende ten uijttersten sonder ophouden te doen recuteren, ende vande nadeelige te mogen appelleren of reformeren, op comparitien ad bonos te compareren, ende aldaer ofte andersints met ider van zijn Comp(aran)ts debiteuren te mogen accorderen Coopmanschappen ende waren in te coopen ende vercoopen

Alles soo ende zulx d‘ voornoemde gevolmagtichde ten besten oirbaer ende meesten voordeel van hem Comparant raedsaemst vinden ofte de sake vereijsschen sal, met magt ook omme een of meer voorspraken of voorsorgen van saken die voor den regter bedient vervolgt of waergenomen moeten werden tot regtsvorderine in sijn stede te mogen stellen ofte tot zijne hulpe bij hem te nemen, ende voorts generalijk desen aenga(ende), ende wa daer aen beleven mach, allen anderen te mogen doen handelen ende verrichten, gelijk hij Comp(aran)t alomme bij aen ende over sijnde, selfs soude connen ende mogen doen alwaert ook soo dat tot desen speciaelder of naerder last vereist wiert dan voors(egt) is welke naerderete vereisschen last hij Comp(aran)t verclaerde in desen te houden als geschreven ende t’ eenemael verhaelt, Belov(ende) voor goet vast aengenaem ende onverbrekelic van waerden te sullen houden ende doen houden alle tgene bijde voornoemde gevolmachtigde in desen gedaen ende gehandelt sal werden allen onder verbant van zijn Comp(aran)ts persoon ende goederen, geen uijtgesegt. Behoudelic dat de voornoemde gevolmachtigde gehouden blijft van sijnen ontfang ende handelinge tot allen tijde daer toe versocht zijnde te doen deugdelijke rekeninge ende bewijs, mitsgaders t’ cort off slot vandien op te leggen ende betalen, voor het doen van welke rekeninge ende oplegginge d’ voornoemde gevolmagtigde neffens de aenvaerdinge vanden last deser procuratie sijn persoon ende goederen sal sijn verbindende, versoek(ende) aen mij Notaris hier van te maken ende uijttegeven een of meer affgiffen in behoorlic maniere, alles sonder bedrog, Gedaen ende gepasseert binnen Rotterdam voors(egt) in presentie van Thomas Armiger ende Joannus van Lodenstein clercq mijns Notarii als getugen’

Uit de notariële akte van 17 augustus 1652 (Notaris Jacobus Delphius) valt op te maken dat Richard over de brug moet komen. Koopman Joseph Denman, op 1 juli 1651 voor notaris Johannes van Weel gemachtigd door koopman William Schapes, machtigt Sijmon van Hoornbeeck, koopman te Groningen, om van de Groningse winkelier Ritchert Knowles zijn tegoeden te vorderen.

 

Notariële akte Rotterdam 17 augustus 1652

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 17 augustus 1652.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Op huijden den xvij-den Augusti Anno 1652 Compareerde den mr. Joseph Denman Coopman binnen deser Stede Rotterer(dam) ende verclaerde hij Comp(aran)t uijt Crachte vand’ Clausule van substitutie geinsereert in de procuratie van date den j-e Julij 1651 den bij mr. William Schapes mede Coopman voor de not(ari)s Johannes van Weel ende sekeren getuijgen alhier aen hem Comp(aran)t is gegeven ende verleden, gesubstitueert ende in zijne plaetse gestelt te hebben, zooals hij doet bij dese p(a)r Sijmon van Hoornbeeck Coopman tot Groningen, specialic omme t’zij metter nimme ofte bij wegen ende middelen van justitie te vorderen innen ende onder zijne quitantie te ontfangen van Ritchert Knowles winckelier aldaer, alsulckx zomme van pen(ningen) ende mette Costen schaeden ende Intressen daeromme alrede gehadt gedaen ende geleden ende noch te doen te hebben dese bijden als den voors(egte) William Schapes volgens de obligatien, ende rekeninge daer van zijnde ten laste van d’selven Ritchert Knouwels zijn Competerende resterende met macht den procur(atie) ad lites te gebruijcken ende voorts inde alsulcke ende d’selve macht als aen hem Substituant bij den voors(egte) Schapes in voors(egte) procuratie is verleent, Belovende van waerden te houden alle t’gene bij den voorn(oemde) zijnen gesubstitueerden, uijt Crachte deses zal werden gedaen, onder allen verbande als van rechten daer toe staende behoudelic rekenende de reliqua des versocht zijnde als nae behooren, Consenterende hier van acte Aldus gedaen ende gepasseert binnen dese Stadt Rotterer(dam) ter presentie van Huijch Corn(elis) Venendael ende Johannes Sluijtter mijnen clercq als getuijgen hier toe gereq(uireer)t

De genoemde Engelse koopmannen in de notariële akten zijn stuk voor stuk lid van de Sociëteit der Engelse Merchant Avonturiers, zo blijkt na onderzoek. Duidelijk wordt ook, dat Richard handel drijft mét of vóór de Merchant Avonturiers. Het is zelfs niet ondenkbaar dat hij lid is van deze broederschap, waarin onderlinge steun en hulp in een hoog vaandel staat, en waarbij men een beroep op elkaar doet voor bijvoorbeeld het innen van tegoeden.

De ‘Sociëteit der Merchands Avonturiers van de Engelse natie’ (Fellowship of the Merchant Adventurers of England) is naar alle waarschijnlijkheid het eerste grote handelslichaam in Midden- en West-Europa. De Fellowship, een streng nationale gilde bestaande uit vrije Engelse kooplieden, varen geheel op eigen risico op de kusten van het (Europese) vasteland om handel te drijven. Deze broederschap komt samen om zaken te doen en te bidden en is betrokken bij tal van liefdadigheidsdoelen. Het zijn ook de Merchant Adventurers, die investeren in de onderneming van de Mayflower; het schip waarmee puriteinse Engelse kolonisten, beter bekend als de Pilgrim Fathers, naar Amerika varen om daar een nieuw leven te beginnen, vrij van religieuze vervolging.

 

Mayflower in Plymouth Harbor by William Halsall, 1882

Het schip de Mayflower in de haven van Plymouth; door William Halsall, 1882.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Met het charter van 1501, gegeven door koning Hendrik VII van Engeland en bekrachtigd door opvolgende Tudors, krijgt de Fellowship het officiële monopolie op de uitvoer van de Engelse wol, die van uitmuntende kwaliteit is en een geliefd exportproduct voor de (Nederlandse) lakenindustrie. Maar ook ander Engels handelswaar als (ongeverfde) lakens, karsaaien, baaien, tin, ijzer, lood, saffraan, huiden en Engels bier worden geëxporteerd naar de vaste stapelplaatsen van de Merchant Adventurers.
Een stapel is een vast aangewezen plaats voor uit- of invoer van producten. In Engeland zijn dat al aan het begin van de veertiende eeuw Newcastle, York (Hull), Lincoln, Norwich (Yarmouth), Westminster (Londen), Canterbury (Dover), Chichester, Winchester, Bristol en Exeter.
Enkele keren per jaar zetten de schepen van de Fellowship koers naar Nederland met soms aan boord een lading van 350.000 pond sterling aan alleen al half afgewerkte witte lakens, karsaaien en baaien.

Om lid te worden als ‘free and sworn brother of the fellowship’ bestaat een leertijd van acht jaar. Indien deze leertijd is volbracht kan men toegelaten worden tijdens een algemene vergadering, de ‘general court’. Bij goedkeuring moet een plechtige eed van trouw worden afgelegd bij de gouverneur. Voor zonen van leden vervalt de verplichting van de leertijd, mits zij geboren zijn tijdens het lidmaatschap van hun vaders. Een zoon wordt geacht bij zijn vader de nodige ervaring te hebben opgedaan. Bovendien staat de vader als lid borg voor het gedrag van de zoon.
Alleen een Engelsman, en zoon van Engelse ouders, wordt toegelaten. Lidmaatschap kan men vergeten als men huwt met een ‘vreemde’ vrouw of bij verwerving van vreemd eigendom. Personen van minder goede levenswijze, bankroetiers, handwerkslieden en onvrijen worden tevens niet toegelaten als lid met volle rechten.

De Merchant Adventurers hebben veel te duchten van de zogeheten ‘entrelopers’, ook wel interlopers genoemd. Beunhazen dus, die buiten de gevestigde en door de Engelse kroon geprivilegieerde compagnieën om handel drijven en daarmee het officiële monopolie van de Merchant Adventurers ontduiken. Ze worden gastvrij ontvangen in Vlissingen, de oude concurrent van Middelburg (de eerste officiële stapelplaats van de Fellowship binnen de grenzen van het huidige Nederland). De entrelopers vinden al snel in meerdere plaatsen afzetting van hun handelswaar, waaronder in Amsterdam.

 

Afschrift van een verzoek van gouverneur en gezelschap der Merchants Adventurers aan de gouverneur en raad van Vlissingen

Vermeldingen van de Merchant Adventurers zijn al vroeg terug te vinden in de Nederlandse archieven, zoals in dit verzoek van 4 mei 1573 aan de gouverneur en raad van Vlissingen voor een vrije doorgang van hun schepen en goederen bestemd voor Antwerpen.
Bron: Zeeuws Archief

 
Van Francijntje en haar broer Richard is bekend dat zij van Vlissingen afkomstig zijn. Later duiken zij en enkele familieleden op in Amsterdam. Ik kan mij niet van de gedachte onttrekken, dat de familie iets te maken heeft gehad met de entrelopers. De familie Perijn vertoefde in ieder geval binnen de kringen van textiel- en lakenbewerkers en handelaren. Mogelijk hebben Francijntje en Richard elkaar binnen die ondernemingen leren kennen.
Naast deze beroepsmatige connecties, vallen binnen de families Knowles en Perijn de verbanden op met Brownisten en puriteinen, Engelse Protestanten die in de zestiende en zeventiende eeuw probeerden de Kerk van Engeland te zuiveren van Rooms-Katholieke praktijken.

Hoe het leven er hierna voor Richard en Francijntie heeft uitgezien is mij onbekend. Richard wordt dus nog vermeld in de huwelijksinschrijving van dochter Cateleijntie, wat maakt dat hij overleden moet zijn na 20 januari 1666. Wellicht dat Richard vóór 4 april 1674 is overleden. Dan wordt de zoon Richardus van Nathanael en Maria geboren. Waarschijnlijk is deze zoon naar Richard vernoemd.
Francijntie is nog getuige geweest bij de doop van Jannetie, de dochter van Pieter Adriaensz en Catalena Knouwels. Dat maakt dat zij overleden moet zijn na 3 augustus 1668.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Een doodnormale en uiterst sympathieke vraag. Of ik interesse heb in een foto van een lotingsbriefje uit 1902 om mijn artikel over de loting voor de Nationale Militie mee op te sieren. Graag, stuur maar door. Ik creëer er wel een plekje voor op mijn website.

Rekenende op één enkele foto worden mij maar liefst elf afbeeldingen toegezonden. Niet alleen het lotingsbriefje is op de gevoelige plaat vastgelegd; ook een portret van de persoon in kwestie samen met een notitie en militaire memorabilia in een lijstje zijn in hoge resolutie gefotografeerd. Hier móet wel een interessant familieverhaal achter schuilen.
Niets blijkt minder waar. ‘Een verhaal kan ik je niet vertellen. Ik heb dit eigenlijk van de vuilbak gered; het was weggegooid op het containerpark.’ Werkelijk?! Ik was van deze opmerking volledig van de leg, kan ik u vertellen. Hulde voor de vinder, die besloot dat deze Petrus Florent Moons geen plek bij het grof vuil verdiende!

 

Lijstje Moons

Het lijstje gered van de vuilbak.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de eigenaar.)

 
Normaliter probeer ik met een familieverhaal iemand een gezicht te geven. In dit geval is mij het gezicht al bekend, maar over het leven van de beste man tast ik nog volledig in het duister. Tijd om daar verandering in te brengen.
Met enkel de aanwijzingen Moons Petrus Florent de la classe 1902 3me Chasseurs à pied No de la matriculle 127 48069 kan de speurtocht beginnen. Lichtingsjaar 1902 dus. Dan zal hij rond 1882 geboren zijn. Op de achterzijde van zijn portret pronkt de naam van Photographie Em. Leijniers, Rue de la Justice 1, Anvers. Antwerpen zou een aanwijzing kunnen zijn. Een startpunt. Maar het zegt in feite nog niets.

 

Voor- en achterkant portret Moons

Het portret met reclame van de maker op de achterzijde.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de eigenaar; auteursrecht maker onbekend.)


 
Notitie Moons

De notitie als aanknopingspunt voor verder onderzoek.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)

 
Via zijn militaire nummer is een geboortedatum en -plaats al snel gevonden in de index van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis in België. Kijk! Dat vergemakkelijkt het onderzoek. Geboren in Borgerhout op 8 maart 1882. Om precies te zijn in de Raapstraat 14 om vier uur ’s nachts. Zoon van de uit Deurne afkomstige timmerman (en aannemer) Joannes Baptista Moons en de in Borgerhout geboren huishoudster Maria Catharina Jacobs, zo is te lezen in de geboorteakte van Petrus Florentius.

 

Militair dossier Moons

Index van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
Bron: Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis


 
Geboorteakte Petrus Florentius Moons

Geboorteakte van Petrus Florentius Moons.
Bron: FamilySearch

 
Petrus Florentius, die Flor of Florent wordt genoemd en de kost verdient als schrijnwerker, stapt op 10 oktober 1908 in Deurne in het huwelijksbootje met Joanna Carolina Lambrechts. Deze dochter van voerman Petrus Franciscus Lambrechts en huishoudster Joanna Catharina Van den Bosch is geboren op 1 oktober 1885 in de Deurnese buurt Kerkeveld. Tot haar huwelijk met Florent werkt zij op een fabriek.

 

Huwelijksakte Moons-Lambrechts

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Carolina Lambrechts.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijksakte Moons-Albrechts v

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Carolina Lambrechts (vervolg).
Bron: FamilySearch

 
Het kersverse bruidspaar besluit op de Fonteinstraat 61 in Borgerhout, de woonplaats van Florent, hun leven op te gaan bouwen. Vijf maanden later wordt op dit adres een dochtertje Joanna Catharina geboren. Lang zal het prille gezinsgeluk niet duren. Zeventien dagen na de bevalling verwisselt de nieuwbakken moeder het tijdelijke met het eeuwige. Over het lot van hun dochtertje verkeer ik op dit punt van het onderzoek nog in onzekerheid; zij lijkt niet op zeer jonge leeftijd te zijn overleden.

 

Geboorteakte Joanna Catharina Moons

Geboorteakte van dochter Joanna Catharina Moons.
Bron: FamilySearch


 
Overlijdensakte Joanna Carolina Lambrechts

Overlijdensakte van Joanna Carolina Lambrechts.
Bron: Stad Antwerpen (Met dank aan Deborah van den Berg voor de aanvraag en het aandragen van de overlijdensakte.)

 
Nou ben ik niet echt thuis in de Belgische militaire geschiedenis, maar er is één ding dat mij opvalt. Het lotingsbriefje vermeldt het nummer 860. Het extract van de Nationale Militie in de huwelijksbijlagen vermeldt het nummer 182. Ik kan mij niet aan de gedachte onttrekken dat Florent wellicht nummerwisselaar zal zijn geweest. Dat hij door een hoger lotnummer voor dezelfde lichting was uitgeloot en, tegen betaling, geruild heeft met iemand met een lager lotnummer om diens dienstplicht te vervullen. Inzage in zijn militaire dossier, gepland in het begin van het komende jaar, moet daar duidelijkheid in brengen.

 

Lotingsbriefje Moons

Lotingsbriefje met nummer 860.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)


 
Extract Nationale Militie Moons

Extract Nationale Militie in de huwelijksbijlagen.
Bron: FamilySearch

 
Van de Belgische militaire memorabilia heb ik eveneens geen kaas gegeten en moet mij daarom baseren op informatie die digitaal te vinden is. Het insigne (met het cijfer 3) is van het Regiment Jagers. Het lijstje is versierd met het embleem van de Karabiniers Prins Boudewijn-Grenadiers, voorzien van de leus Parvi Sed Magni (Klein maar Dapper).
Tevens is aan het geheel een Herinneringsmedaille (1865-1905) aan de Regeringsperiode van Koning Léopold II toegevoegd. Aanvankelijk een Belgische civiele medaille, oorspronkelijk ingesteld op 21 juli 1905 ter herdenking van het 40ste regeringsjaar van koning Léopold II. Met de vermelding 1865-1905 op de keerzijde zou het gaan om het originele type uit 1905, dat volgens digitale bronnen toegekend werd aan ambtenaren als erkenning van bewezen eervolle diensten aan de staat tussen 1865 en 1905. Daar rijzen bij mij dan vraagtekens in het geval van Florent. Mijn hoop is gevestigd op een lezer(es) van dit artikel, die mij daar meer duidelijkheid over kan verschaffen.

 

Medaille Moons

Voor -en keerzijde van de medaille Koning Leopold II en het embleem van het Regiment Prins Boudewijn.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)

 
Florent, die inmiddels aannemer is van beroep, loopt als weduwnaar een nieuwe liefde tegen het lijf. Het is de eenentwintigjarige Antwerpse Joanna Sidonia Van Regemorter, dochter van magazijnbediende Guilielmus Franciscus Van Regemorter uit Herenthals en Floralia Charlotta Debbaut uit Sint Nicolaas, met wie hij op 14 december 1912 in Antwerpen in het huwelijk treedt. Zo goed als een jaar later ziet op de Engelse Lei 40 een dochtertje Francisca Maria het eerste levenslicht.

 

Huwelijksakte Moons-Regemorter

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Sidonia van Regemorter.
Bron: FamilySearch


 
Geboorteakte Francisca Maria Moons

Geboorteakte van dochter Francisca Maria Moons.
Bron: FamilySearch

 
De Eerste Wereldoorlog breekt aan. Zoals zoveel Zuiderburen zoeken ook Florent en Sidonie met dochtertje Maria hun toevlucht in Nederland als Belgische vluchtelingen. In eerste instantie wordt het gezin op 4 januari 1915 opgevangen in Roosendaal, de plaats met het eerst bereikbare Nederlandse treinstation vanuit Antwerpen. Daar vindt een hereniging plaats met de ouders van Florent en zijn jongere zus en broers Joanna Carolina (Carolina), Franciscus (Frans), Edmundus Maria Joannes Baptista (Edmund) en Eduardus (Eduard), die anderhalve maand eerder dan Florent en zijn gezin huis en haard hebben verlaten. Beide gezinnen vertrekken op 5 februari 1915 naar Halsteren om, volgens de Rotterdamse gezinskaart, op 22 april van datzelfde jaar in Rotterdam aan de Feijenoorddijk 45b terecht te komen. Dit is het adres waar de volgende dochter haar aanmeldt, Carolina Augusta, geboren op 7 december 1917.
Na het einde van de oorlog keert Florent met zijn gezin op 21 december 1918 terug naar het oude vertrouwde Borgerhout. Zijn ouders en hun kinderen volgen op 4 januari van het jaar daarop.

Terugkomende op Florents eerste dochter Joanna Catharina; zij staat niet genoteerd op de Rotterdamse gezinskaart. Dat zou betekenen dat zij òf geen deel uitmaakte van het gezin òf reeds overleden was. Opmerkelijk is dan ook de uiteindelijke vondst in een index van Belgische vluchtelingen met de vermelding: ‘Joanna C. Moons. Geboren te Borgerhout op 14 maart 1908. Opvang Roosendaal. Vertrek naar Halsteren 5 februari 1915. Opmerking: Cidaoné Van Regemortes en Petrus ? Moons‘. Het heeft er toch alle schijn van dat het hier dochter Joanna Catharina betreft. Dat haar geboortedatum niet correct is, mag niet verontrustend worden genoemd. De geboortedatum van haar halfzusje Francisca Maria is eveneens onjuist vermeld. Het lijkt er dus op dat Joanna Catharina nog in leven was bij het vertrek naar Halsteren. Een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, maar zonder de betreffende originele documentatie te hebben ingezien vooralsnog een aanname. Het zoeken naar een eventuele overlijdensakte in de meest voor de hand liggende plaatsen levert in ieder geval niets op.

 

Moons, van Regemorter, Bevolkingsregister Rotterdam

Gezinskaart (voorkant) uit het bevolkingsregister van Rotterdam.
Bron: Stadsarchief Rotterdam


 
Moons, van Regemorter, Bevolkingsregister Rotterdam achterkant

Gezinskaart (achterkant) uit het bevolkingsregister van Rotterdam.
Bron: Stadsarchief Rotterdam


 
Geboorteakte Carolina Augusta Moons

Geboorteakte van dochter Carolina Augusta Moons.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

 
Hoe het Florent en zijn gezin na deze periode vergaat, is via de digitaal weg door het ontbreken van openbaar toegankelijke primaire bronnen lastig, zo niet onmogelijk, te achterhalen. Om het één en ander na te kunnen trekken is een bezoek aan het archief ter plaatse noodzakelijk. Wel vermeldt het Felixarchief nog een registratie uit het concessiedossier:
Begraafplaats Sint-Fredegandus
Naam aanvrager concessie: Moons-Van Regemortel
Begindatum dossier: 26/12/1953
Ligging herkomst bestemming graf: Perk B, paal 17/18, naast Janssens-Van Leemput
Opmerkingen: Adres: Van Deynsestraat 51, Deurne
Overledene: Moons, Petrus, wed/Van Regemortel, Joanna
Geboorteplaats: Borgerhout
Geboortedatum: 08/03/1882

Dat Florent een speciaal plekje in iemands leven innam, moge duidelijk zijn. De zorgvuldig samengestelde inhoud van het lijstje als een soort van eerbetoon zijn decennia na zijn overlijden nog bewaard gebleven. Gekoesterd misschien wel. Totdat men anders meende te moeten besluiten.
In mijn optiek verdienen, op een hele hoge uitzondering na, onze voorouders het om meer te zijn dan alleen een registratie in de boeken. Een plekje op het wereldwijde web, in welke vorm dan ook, zou mooi wezen. Zeker niet op de vuilnisbelt! Natuurlijk heb ik er begrip voor, dat iemand die oude prullaria niet kan waarderen. Leg het in een lade. Geef het weg. Doneer het aan een museum, instelling of plaatselijke (historische) vereniging. Verkoop het desnoods aan een geïnteresseerde. Weggooien is nooit een goede optie!
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel

Met speciale dank aan Guido van Gestel voor het aangedragen van afbeeldingen uit eigen collectie en de verleende toestemming voor het plaatsen daarvan en Deborah van den Berg voor het aanvragen en aandragen van documentatie via Stad Antwerpen.

Mocht u naar aanleiding van dit artikel informatie hebben over de verdere levensloop van Florent of zijn gezinsleden, dan kunt u contact met mij opnemen via het contactformulier.
 
 

 
Via mijn Engelse voorouder Richard Knowles kom ik uit bij de roemruchte familie Knollys. Hele boekwerken zijn er geschreven over deze familie; van spannende ridderverhalen tot smeuïge intriges aan het Engelse hof en alles wat er tussenin zit. Zo vond ik ook het verhaal over de ‘Knollys Rose Ceremony’.

We schrijven het jaar 1381. Lady Constance Beverley woont met haar echtgenoot Sir Robert Knollys aan de westkant van Seething Lane in Londen, in die tijd Cevenden Lane of Syvenden Lane genoemd. Terwijl Sir Robert op dat moment aan de zijde van zijn vriend Jan van Gent (Hertog van Lancaster en de vierde zoon van Koning Edward III van Engeland) in de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) tegen Frankrijk vecht, heeft Lady Constance de verantwoordelijkheid over het huis.
Al sinds het echtpaar in 1370 het huis met belendend perceel kocht, ergert Lady Constance zich mateloos aan het terugkerende probleem van het in haar richting opwaaiende kaf van het gedorste veld tegenover hun huis. Manlief kan dan wel vaak elders vertoeven; zij zit daar dan toch mooi mee. Ter compensatie voor zijn frequente afwezigheid, of mogelijk vanwege het reeds negen jaar durende eindeloze gezeur aan zijn hoofd, gaat Sir Robert overstag voor haar lumineuze idee. Het stel besluit het betreffende veld aan de oostkant van de straat te kopen om er een rozentuin aan te planten. So far, so good, zou je denken. Toch doemt zich al snel het volgende probleem op. Een hoofdweg doorkruist de beide percelen. Een luxeprobleem. Lady Constance, niet voor één gat te vangen, vindt tijdens de afwezigheid van Sir Robert de oplossing in het laten bouwen van een voetgangersbrug over de weg als verbinding tussen beide gronden. Een mooie bijkomstigheid, en zeker niet minder belangrijk, is dat ze op die manier ook haar schoenen niet meer hoeft te bevuilen aan de modderige straat. Echter, voor de bouw van de voetbrug ‘vergeet’ ze voor het gemak een vergunning aan te vragen. Of wellicht is zij als echtgenote wettelijk gezien niet eens bij machte om deze vergunning aan te vragen. Dat kan natuurlijk ook.

 

All Hallows Barking kerk

De All Hallows Barking kerk met de Syvenden Lane naar boven.
Bron (bewerkt): Living in the past

 
Helaas voor Lady Constance wordt de overtreding niet door de vingers gezien. Ze zal zich moeten verantwoorden voor haar daad. De Raad van de City of London, met aan het hoofd Lord Mayor Sir William Walworth, belegt een vergadering om de kwestie te bespreken en komt tot het besluit dat het opleggen van een boete zeker op zijn plaats zou zijn. Regels zijn immers regels.
Sir Robert is echter een uiterst gerespecteerde en invloedrijke man, die niet alleen voor het land tegen Frankrijk vecht, maar die tevens zeer populair is bij de inwoners van Londen door zijn cruciale rol bij het neerslaan van de boerenopstand eerder dat jaar. Een forse straf zou wel heel ondankbaar overkomen. Bovendien is Sir Knollys ook nog eens goed bevriend met de Lord Mayor.
Op 23 juli 1381 wordt besloten dat er een symbolische boete zal worden opgelegd. Sir Robert (en zijn erfgenamen of nazaten) moet jaarlijks tot ‘in eeuwigheid’ op 24 juni, de dag van het Sint-Jans feest dat drie dagen na de Midzomerzonnewende gevierd wordt, een rode roos uit de tuin van Syverden Lane aanbieden aan de Chamberlain van Guildhall, het huidige stadhuis van de City of London. Na deze uitspraak wordt met terugwerkende kracht alsnog toestemming verleend voor de bouw van de voetgangersbrug met een hoogte van veertien voet en is de zaak daarmee afgedaan.

‘To all persons who these present letters shall see or hear, the Mayor, Aldermen, and Commonalty, of the City of London, greeting. Know ye, that we have granted unto Messire Robert Knolles, Knight, our dear and well-beloved fellow-citizen, and to Custance, his wife, leave to make a hautpas, of the height of 14 feet, extending from the house of the said Messire Robert and Custance, his wife, on the West side thereof, to another house to them belonging, on the East side thereof, beyond the lane of Syuendenlane in the Parish of All Hallows Berkyngchirche, near to the Tower of London; to have and to hold the same unto them, the said Messire Robert and Custance, his wife, their heirs and assigns, for ever: they rendering yearly unto the Chamberlain of the Guildhall of the said city, for the time being, on behalf of the said Commonalty, one red rose, at the Feast of St. John the Baptist (24th June), called the ‘Nativity.’ In witness whereof, to these Letters Patent the Common Seal of the said city is set, Messire William Walworthe, Knight, being then Mayor of the said city of London, and Walter Doget and William Knyghtcote, Sheriffs of the same city. Given at London, the 23rd day of July, in the 5th year of the reign of King Richard the Second etc.’
(Grant of leave to build a Hautpas, to Sir Robert Knolles and Constance, his wife. A.D. 1381. Letter-Book H. fol. cxxxviii. Uit: Memorials of London and London Life in the XIIIth, XIVth and XVth Centuries; selected, translated and edited by Henry Thomas Riley (London, 1868), p. 452.)

Helaas is er geen documentatie bekend over hoe Sir Robert op de gehele zaak heeft gereageerd bij thuiskomst, maar aangezien zijn vrouw bekend staat om haar ontzagwekkende en sterke persoonlijkheid, zal de gang van zaken hem nauwelijks hebben verbaasd. Misschien heeft hij wel stiekem hoofdschuddend moeten lachen om haar onbezonnen actie. Hij wist natuurlijk wat voor vlees hij in de kuip had.
De taak van het in ontvangst nemen van de ‘afbetaling’ komt in handen te liggen van de Lord Mayor. Daarbij is het wel grappig om te weten dat een zoon van Sir Robert en Lady Constance, Thomas Knollys, in 1399 en 1410 zelf Lord Mayor van Londen was. Dat zullen gezellige familieonderonsjes zijn geweest!

De ceremonie heeft eeuwenlang bestaan. Waarschijnlijk tot 1666, het jaar waarin de ‘Grote Brand’ van Londen plaatsvond en de rozentuin vermoedelijk is vernietigd. Daarna raakt het in de vergetelheid. Tot de ceremonie door vicaris Tubby Clayton van de All Hallows-by-the-Tower kerk, ook wel All Hallows Barking kerk genoemd, in 1924 nieuw leven ingeblazen wordt. Weliswaar niet meer op Sint-Jans dag, maar op een dag in de maand juni, wanneer de Lord Mayor hiervoor beschikbaar is.

 

Knollys Roos Ceremonie

Knollys Roos Ceremonie
Bronnen: Knollys glas-in-loodraam in de All Hallows-by-the-Tower kerk (Lost City of London), Knollys wapen (onbekend), Roos (Lost City of London) en de processie (Ian Visits)

 
Tijdens de viering van de huidige Knollys Roos Ceremonie komen genodigden en nazaten van de Knollys familie bijeen in de kerk van All Hallows-by-the-Tower, waar een dienst wordt gehouden. Na de dienst begeeft het gezelschap zich naar Seething Lane Garden, de plek waarvan gezegd wordt dat het de locatie is van de rozentuin van Lady Constance. De leiding van de ceremonie ligt in handen van de Master of the Worshipful Company of Watermen and Ligtermen of the river Thames, van oorsprong het gilde van de vervoerders van personen en goederen over de rivier de Theems. In een korte toespraak legt hij de geschiedenis van het ontstaan van de ceremonie uit, knipt vervolgens in alle ernst een rode roos af, die hij met uiterste zorgvuldigheid heeft uitgekozen en legt de roos op een fluwelen kussen, dat gedragen zal worden door de vicaris van de kerk. Dan volgt er een kleurrijke processie door de straten van het oude Londen richting het Mansion House, de ambtswoning van de Lord Mayor, alwaar deze staat te wachten op de jaarlijkse afbetaling van de boete. In een besloten ceremonie wordt de roos dan aan hem aangeboden.

De bewuste voetgangersbrug was trouwens een veel korter leven beschoren; die werd naar aller waarschijnlijkheid al aan het begin van de zestiende eeuw afgebroken…
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Internet Archive, British History Online, My London Passion, SightseerIan VisitsTraditional Customs and Ceremonies en British History
 
 

 
Als klein meisje wisten de verhalen over de Spaanse afkomst van mijn oma mij mateloos te intrigeren. Compleet was deze familiegeschiedenis zeker niet. In feite bleef het met betrekking tot onze stamvader in Nederland beperkt tot het gegeven dat hij uit Spanje was gevlucht en in Nederland uit veiligheidsoverwegingen een andere achternaam had aangenomen. Úbeda. Van deze plaats in Spanje zou hij afkomstig zijn. Volgens de overlevering hadden zich ook militairen aan de deur gemeld om hem op te pakken, maar zij troffen hem daar niet aan. Het was allemaal een beetje vaag, niemand wist er precies het fijne van. Daarnaast was de periode waarin zich dit zou hebben afgespeeld volstrekt onbekend. Men ging er vanuit dat het mijn overgrootvader betrof. Dat geloofde ik grif. Had je mijn temperamentvolle tantes met hun toch wel exotische voorkomen in Spanje neergezet, dan zouden zij in het Iberische decor beslist niet zijn opgevallen.

Op volwassen leeftijd besloot ik op zoek te gaan naar enige bevestiging van hetgeen ik decennia geleden in mijn geheugen had opgeslagen. Al snel pikte ik het spoor op van José Antonio, geboren op 16 april 1790 in Huércal de Almeria als derde zoon van Francisco de Rueda Álvarez en Josefa Antonia de Úbeda de Rojo. Daar begon het familieverhaal stevig te rammelen. Niks geen Spaanse volbloed als overgrootvader. De, voor mijn Nijmeegse oudmoeder Maria Catharina Giesbers, Andalusische adonis met zijn blijkbaar zeer sterke genen moest vijf generaties terug gezocht worden. Bovendien werd duidelijk dat José de familienaam van zijn moeder in bruikleen had genomen en niet de naam van zijn herkomstplaats.

 

Almeria

Huércal de Almeria, de geboorteplaats van José.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Mijn namengoochelende oudvader José maakt het de stamboomonderzoeker behoorlijk lastig. Niet alleen zijn achternaam kent diverse varianten. Hij schiep er blijkbaar ook genoegen in om met de voornamen Joseph en Jan enige twijfel te zaaien over zijn ware identiteit. De voornaam Joseph, weliswaar de vernederlandste vorm van José, lijkt bij zijn opgezette plan te horen om in de luwte te blijven. Of misschien was het zijn gevoel voor humor. Vond hij Joseph en Maria een uitermate geschikte combinatie en kwam de naam Jan hem goed uit. ‘Gossee, hoe schrijf je dat?’ Tja, als ongeletterd man had José eigenlijk geen idee. Ik kan mij levendig voorstellen, dat hij de zwoegende ambtenaar de bekende indringende ‘Ubeda-blik’ heeft toegeworpen en antwoordde: ‘Doe maar Jan dan. Whatever.‘.

Volgens eigen zeggen zou José al rond 1804 in militaire dienst zijn geweest. Hij wordt vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid behorende bij de huwelijksbijlagen van Franciscus Boutier en Hendrina Bos. Deze verklaring wordt afgelegd op 11 januari 1828 voor de vrederechter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende te Nijmegen. Joseph Ubeda, dagloner, oud negenendertig jaren, verklaart: ‘…, dat hij als geboorte uit Spanje slechts vier of vijf uren van de stad Dallier (geboortestad van Franciscus Boutier), en reeds sedert vier en twintig jaren zoo in miltairen dienst als anders in kennis met den rekuirant (Franciscus Boutier) geweest zijnde van den tijd zijner geboorte en het overlijden zijner ouders volkomen kennis draagt.’ Alle zes comparanten verklaren tevens ‘…, dat zij als den rekuirant sedert achttien honderd twaalf binnen Nijmegen gekend hebbende zoo van onderscheidene Spanjaards, als anders…’.
Alhoewel José niet in zijn eerste leugentje gestikt blijkt te zijn, moet er toch, zij het met enige argwaan, van de juistheid van deze onder ede afgelegde getuigenis uit worden gegaan. Dat zou betekenen dat José rond zijn veertiende jaar in het leger zat en in 1812 al in Nijmegen bivakkeert.

 

Minutenakte1

José vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch


 
Minutenakte2

Verklaring van José en overige comparanten in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch

 
Volgens een voor mij zeer betrouwbare mede-onderzoeker deserteert José uit het het Napoleontische leger. Zonder het betreffende en zich in het buitenland bevindende bewijsstuk onder ogen te hebben gezien, blijft dat vooralsnog een aanname. Dat zou wel een plausibele verklaring zijn voor de militairen aan de deur. Gedurende de jaren van Franse onderdrukking schroomde men niet families, buren of zelfs hele dorpen van dienstweigeraars en deserteurs onder druk te zetten. Maatregelen varieerden van zoektochten door de militaire politie, zware boetes aan ouders, dwang tot het ronselen van nieuwe soldaten tot het op kosten van de familie of buren inkwartieren van ‘garnisaires’ in de hoop dat de onderduikers tevoorschijn zouden komen om de getroffenen te ontlasten van deze extra kosten.

Over de jaren tussen 1812 en 1817 is weinig bekend. Maria heeft al een in 1813 geboren buitenechtelijke dochter Johanna. Wat betreft Johanna heb ik geen enkele aanwijzing kunnen vinden dat zij een dochter van José zou zijn. Bij haar huwelijk wordt zij vermeld als onwettige dochter van Maria Gisbers, ‘thans gehuwd aan Joseph Ubeda, houthakker, wonende te Nijmegen’.
Het oudste ‘officiële’ kind van ‘Joseph en Maria’ samen, een zoon Paqual, ziet op 20 april 1817 het levenslicht in het Spaanse Jola, gelegen aan de Portugese grens in de autonome regio Extremadura. Niet toevallig een prima afgelegen onherbergzaam toevluchtsoord op steenworpafstand van het Parque Natural da Serra de São Mamede. Mijn fantasie gaat met mij op de loop. In gedachten zie ik het al helemaal voor mij. Joseph lopende naast de ezel met de hoogzwangere Maria er bovenop, in het woeste landschap zoekende naar een geschikte plek voor de lieftallige Maria om te kunnen bevallen. Die ezel heeft hij onderweg liefdevol voor haar geritseld. Dat ‘voor elkaar krijgen’ zit ontegenzeggelijk in de Ubeda-familie.
Voor het gemak ga ik er overigens vanuit, dat Maria haar José niet tijdens een welverdiende vakantie in Spanje heeft ontmoet. De kans is groot, dat het stel vanuit Nijmegen de benen heeft genomen naar Spanje en, nadat de kust veilig was, definitief is teruggekeerd.

 

Jola

De plaats Jola bij de grens met Portugal.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het Nijmeegse bevolkingsregister en de akten van de Burgerlijke Stand merken het koppel als getrouwd aan. Van een huwelijk in Nederland lijkt geen sprake. Als zij al getrouwd waren, dan zou een huwelijk in Spanje het meest voor de hand liggen.
Het oudst terug te vinden adres van het gezin is in 1827 Achter de Wal 550, de latere Walstraat en gelegen achter de in 1467 aangelegde stadswal. José, vermeld als Joseph Ovida, is arbeider en in 1817 vanuit Spanje naar Nijmegen gekomen. Ze hebben het niet breed. Elke veertien dagen ontvangen ze een bedeling van f 1,55 uit de Algemene Kas. Omgerekend ligt de huidige koopkracht rond € 16,55.
In 1840 staat het gezin ‘Ovieda’, bestaande uit acht personen, ingeschreven op het adres Achter de Wal 553. Daar zal José, weduwnaar sinds 1849, blijven wonen tot aan zijn overlijden in 1869. Mijn oudouders krijgen naast een levenloos geboren dochtertje in totaal twaalf kinderen, vier zonen en acht dochters, waarvan er maar drie de volwassen leeftijd niet weten te halen. Dat is op zich een hele prestatie. Zoon Joseph besluit het als militair overzee te zoeken. Hij overlijdt subiet in de militaire post te Republiek in Suriname.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1827

Inschrijving van het gezin in het bevolkingsregister van Nijmegen (1827).
Bron: RAN


 
Bevolkingsregister Nijmegen 1850

Inschrijving van José en zijn nog vier thuiswonende kinderen in het bevolkingsregister van Nijmegen (1850).
Bron: RAN

 
Het heeft er alle schijn van dat José een echte familieman was. Dat baseer ik niet alleen op het feit, dat na het overlijden van Maria zijn nog vier thuiswonende kinderen gezellig bij hem in zijn blijven wonen tot het voor hun ook tijd werd om uit te vliegen. Dochter Elisabeth keert, na vier maanden in Amsterdam voor het gezin van haar zwager en weduwnaar van haar zus Antoinetta te hebben gezorgd tot hij hertrouwt, terug naar het Nijmeegse ouderlijke nest. Ook voor de opvolgende Ubeda-generaties zou familieband een belangrijke rol blijven spelen.
Bijzonder voor die tijd vind ik, dat José nooit is hertrouwd. Hij zal in de blozende Hollandse deerne zijn ware liefde hebben gevonden…

 

Overlijdensakte José Ubeda

Overlijdensakte van José Ubeda.
Bron: Gelders Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel