U bent hier | Home » Distributiestamkaart
Inleiding
In de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bestond in Nederland distributie, waarbij diverse levensmiddelen en goederen alleen verkrijgbaar waren tegen betaling en inlevering van bonnen. Het moest in deze tijden van schaarste leiden tot een eerlijke verdeling over de bevolking. De voornaamste reden was dan ook om hamsteren en prijsopdrijving tegen te gaan. Ook na het einde van de Tweede Wereldoorlog was nog een aantal jaren distributie nodig vanwege de schaarste aan producten.
In de Eerste Wereldoorlog waren onder andere vlees en brood gerantsoeneerd. Door het tekort aan grondstoffen werd ook de samenstelling veranderd, waardoor er producten op de markt kwamen als eenheidsworst, regeringsbrood en volksbiscuit. Ook een product als koffie werd zo schaars, dat er geroosterde bloembollen werden verkocht om er koffie van te zetten.
Vanaf 11 oktober 1939 was in Nederland suiker bij wijze van proef als eerste product alleen verkrijgbaar met bonnen; korte tijd later gevolgd door de in de zin van de Distributiewet 1939 aangewezen distributiegoederen: rijst, rijstebloem, rijstemeel, gemalen rijst, tarwebloem, tarwemeel, roggebloem, roggemeel, havermout gort, vermicelli, macaroni, spaghetti, maïzena, groene erwten, spliterwten, bruine bonen, witte bonen, kapucijners, rozijnerwten, andere soorten gedroogde peulvruchten, witte suiker, basterdsuiker, slaolie, raapolie, boterolie en andere spijsoliën, bak- en braadvet, margarine, koffie, koffiesurrogaten, thee, cacao, harde zeep, zachte en vloeibare zeep, zeeppoeder, zeepvlokken, zeepschilfers, waspoeder en alle soorten kaarsen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam het aantal in distributie gebrachte voedingsmiddelen en industriële artikelen gestaag toe en werden veel ingrediënten vervangen door surrogaten. Dat gold uiteraard voor het brood, maar ook voor onder andere tabak (bukshag), zeep (kleizeep), koffie (van granen en cichorei) en schoenen (van karton). En zelfs deze surrogaten kwamen op de bon.
Rijks-distributiekaart
Ingevolge de Distributiewet 1939 trad op 29 augustus 1939 de distributiestamkaartenbeschikking in werking. Direct na de mobilisatie werd in september 1939 de rijks-distributiekaart uitgereikt aan iedere ingeschrevene in het bevolkingsregister of het verblijfsregister, ongeacht de leeftijd, met uitzondering van de al dan niet vrijwillig dienende militair. Elke rechthebbende op een distributiestamkaart had, zolang de distributiestamkaart nog niet was verstrekt, recht op de rijks-distributiekaart. Deze kaart met zesentwintig bonnen was een tijdelijke voorziening en voorzorgsmaatregel.
Rijks-distributiekaart.
Bron: Europeana
De Eerste Distributiestamkaart (DSK) werd vanaf eind september 1939, zoals vermeld, uitgereikt aan iedere ingeschrevene in het bevolkingsregister of het verblijfsregister, ongeacht de leeftijd, met uitzondering van de al dan niet vrijwillig dienende militair, en officieel ingevoerd op 11 oktober 1939. Op vertoon van deze persoonsgebonden stamkaart werden periodieke bonkaarten verstrekt. Bovendien zou deze distributiestamkaart in 1941 nodig zijn voor de verplichte aanvraag van een persoonsbewijs voor iedere inwoner van Nederland van vijftien jaar en ouder.
Na een schriftelijke oproep, veelal door een algemene bekendmaking, kon elke rechthebbende op een distributiestamkaart een aanvraag indienen bij de distributiedienst. De distributiediensten vielen onder het Centraal Distributiekantoor (CDK) van de Directie Handel en Nijverheid van het Ministerie van Economische Zaken. Het hoofd van het gezin kon vervolgens, na het ondertekenen van het ontvangstbewijs, alle stamkaarten voor zijn gezin en eventuele inwonenden in ontvangst nemen.
De uitreiking van een bonkaart werd aangegeven in één van de 297 vakjes van de distributiestamkaart door middel van een aantekening of stempel. De nummers van de producten en de periode waarin men deze producten tegen betaling en inlevering van de bon kon verkrijgen, werden bekend gemaakt via de krant en aanplakbiljetten. Dit hield in dat iedereen tegelijkertijd de bonnen in moest leveren, waardoor vaak lange rijen voor de winkels ontstonden om vooral niet achter het net te vissen.
Daarnaast kwamen in de vakjes van de eerste distributiestamkaart nog andere tekens terecht: onder andere voor de textielkaarten, voor de brandstoffenkaarten en ook voor incidentele verstrekkingen, zoals schoenenbonnen of bonnen voor het kopen van een fietsband.
Aangezien de distributiestamkaart behoorlijk vol raakte met aantekeningen en stempels kwamen er in 1942 de inlegvellen, verdeeld naar leeftijdsgroep en inkomen. Deze inlegvellen bestonden uit de zogenaamde ‘K-inlegvellen’ voor personen boven een bepaalde inkomensgrens en de ‘L-inlegvellen’ voor personen beneden deze inkomensgrens.
Distributie stamkaart 14020 van R.G.W. Lagraauw, geb. 28 januari 1910 Gemeente Rotterdam. Afgegeven Gemeente Voorburg 10 oktober 1939.
Bron: Europeana
Binnenkant van een Distributiestamkaart.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (RAN), 330 Uijen, A.F. 1902-1995, inventarisnummer 184.
Vanaf 1 januari 1942 was iedere inwoner van Nederland van vijftien jaar en ouder verplicht als legitimatie een persoonsbewijs bij zich te dragen. Er kwamen echter veel valse persoonsbewijzen in omloop. Als maatregel hierop werd vanaf eind 1943 een nieuwe vervangende Tweede Distributiestamkaart (TD) ingevoerd, waarmee de distributieproducten konden worden verkregen. Daarvoor moest men zich bij de distributiekantoren melden met de oproepkaart, de eerste distributiekaart en het persoonsbewijs. Het persoonsbewijs werd vervolgens gecontroleerd op ‘echtheid’. Na goedkeuring werd een controlezegel naast de pasfoto geplakt. Pas dan werd er overgegaan tot uitreiking van de nieuwe distributiestamkaart. Mede door toedoen van acties van het verzet bleken er uiteindelijk meer nieuwe distributiestamkaarten uitgereikt te zijn, dan er rechthebbenden waren! Door de invoering van de Tweede Distributiestamkaart trad de oude stamkaart op 18 juni 1944 buiten werking.
Tweede Distributiestamkaart uitgegeven te ‘s-Gravenhage. Het bewijs is gesteld op naam van Margaretha Blekton, echtgenote van Roberti, geboren op 10 april 1917 en wonende in de Torenstraat 134 te ‘s-Gravenhage.
Bron: Europeana
Binnenkant van een Tweede Distributiestamkaart.
Bron: Geschiedenislokaal Waterland (embedded)
Na uitreiking van de rijks-distributiekaart volgden bonkaarten voor de voornaamste levensmiddelen en een algemene bonkaart voor artikelen waarvoor bonaanwijzing beperkt bleef tot één keer per vier weken, zoals kruidenierswaren, peulvruchten, kaas en zeep. De algemene bonkaart werd later verdeeld in groepen bonnen voor die producten. Aparte bonkaarten waren er voor goederen zoals textiel, brandstof, groente, fruit, vis, tabak, versnaperingen, vet, serviesgoed en brandstof. De bonkaarten waren al naar gelang de behoefte aan bepaalde producten ingedeeld naar leeftijd en geslacht. In 1941 bestond er voor iedere distributiegerechtigde een bonkaart algemeen, een broodkaart, een bloemkaart, een vleeskaart en een boterkaart.
Steeds meer levensmiddelen en goederen kwamen op bon: brood, bloem, koffie, thee, textiel en schoenen (juni 1940); grutterswaren, boter, margarine en spijsvetten (juli 1940); zeep (augustus 1940); vlees en vleeswaren (september 1940); kaas (oktober 1940); eieren, koek, gebak, aardewerk, glazen voorwerpen en elektrische artikelen (november 1940); lucifers (januari 1941); melk en aardappelen (april 1941); jam en puree (juli 1941); cacao en cacaoproducten (november 1941); tabaksproducten en versnaperingen (mei 1942); taptemelk (september 1942); appelen en zuidvruchten (december 1942); alle surrogaten (mei 1943); groenten en fruit (augustus 1943); alle huishoudelijke gebruiksvoorwerpen (september 1943) en alle soorten vis (juli 1944).
Eind 1943 kon een volwassene nog 4 kilo aardappelen, 2 broden, 140 gram boter en 2 liter melk per week kopen met distributiebonnen. Kleding, schoenen, gas en elektriciteit waren toen al bijna niet meer te krijgen.
Doordat het transport van voedsel als gevolg van de Spoorwegstaking in september 1944 en een tekort aan brandstof zo goed als onmogelijk was of werd gemaakt door de bezetter, waren aardappelen en brood eigenlijk niet meer te verkrijgen. In december 1944 werden daardoor al tulpenbollen als voedingsmiddel en surrogaat voor aardappelen gebruikt.
Over tulpenbollen als vervanging van aardappelen deelde de Voedingsraad in januari 1945 het volgende mede:
‘Inderdaad zijn tulpenbollen hier uitstekend voor te gebruiken. Andere soorten bloembollen, b.v. hyacint en narcissen, zijn vergiftig, terwijl crocussen en gladiolen sterk zijn af te raden.
De tulpenbollen zijn niet rauw, doch uitsluitend gekookt te gebruiken. Als men weet, dat geschilde aardappelen een calorische waarde hebben van 90 en tulpenbollen van 158, dan zijn deze laatsten dus een goede voeding. Men pelt de bollen, snijdt ze door om het kiempje te verwijderen. Daarna kookt men ze met weinig water in 15 min. gaar. De bollen zijn dan goed te gebruiken in stamppot en soep. Ook kan men ze raspen voor bindmiddel. Maakt men een beslag van 100 gr. geraspte tulpenbollen, 1 lepel bloem, een uitje, kruiden en wat zout, dan kan men in olie heerlijke pikante koekjes bakken.
Op dezelfde manier als men aardappelmeel maakt bereidt men tulpenmeel.
Rasp de tulpenbollen en spoel dit in ruim, koud water. Goed doorroeren en door een zeef het vocht opvangen. Een tijd laten staan, dan krijgt men een wit bezinksel. Water afgooien en versch water bijvoegen, net zoo lang, totdat het meel mooi wit is. Goed laten drogen. De pulp is dan nog te verwerken in soep.
Ook kan men een lekker koekje maken door de gekookte bollen in plakjes te snijden en deze met wat zout te roosteren.
Natuurlijk kunnen de bollen niet te lang worden bewaard, want tegen het voorjaar gaan ze uitloopen. Men doet dan beter de bollen te malen en dat goed te drogen.’
Distributiebonnen.
Bron: Geschiedenislokaal Waterland (embedded)
Textielkaart voor ‘vrouwen en meisjes van 15 jaar en ouder’.
Bron: Europeana
Vanaf oktober 1944 tot oktober 1945 waren er tevens zogenaamde noodkaarten in gebruik met genummerde bonnen zonder productaanduiding, zodat voor elke bon een willekeurig product kon worden aangewezen.
Na de oorlog werd in 1949 stapsgewijs de distributie van diverse producten opgeheven. Maar het definitieve einde van de distributie werd pas een feit toen het laatste product koffie op 14 januari 1952 van de bon ging.
Bronnen: Wikipedia, Maasniel, Noord-Hollands Archief, Loe de Jong Digitaal, Anne Frank Guide, Nationaal Archief, BOIC en Old Grol