Het drama bij Hulkestein
Zondag 6 augustus 1826. Op deze dag vierde de Nederlandse Stoomboot Maatschappij de opening van een nieuwe bootverbinding, die wekelijks in de vaart zou komen tussen Rotterdam en Arnhem, met een feestelijke tocht van Arnhem naar Nijmegen en weer terug. Op de kade van Arnhem had zich een grote menigte geschaard om getuige te zijn van de afvaart om half tien ‘s morgens.
Aan boord bevonden zich een gezelschap van hoogwaardigheidsbekleders en genodigden, waaronder Baron van Heeckeren van Kell, de commandant van de provincie Gelderland, kolonel Kuyck met zijn vrouw en één van zijn dochters, burgemeester van Arnhem Mr. Weerts met zijn vrouw en wethouders van Arnhem. De infanterie van het garnizoen zorgde gedurende de dag voor de muzikale begeleiding aan boord.
De tocht verliep voorspoedig en de stemming zat er goed in. Toen de boot tegen vier uur ’s middags weer bij Arnhem was aangekomen besloot men om niet bij de Schipbrug aan te leggen, maar om nog een stukje verder de Rijn af te varen.
Terwijl men aan boord net van tafel zou opstaan, naderde de stoomboot het landgoed Hulkestein waar de 47-jarige douairière Johan Brantsen (weduwe dus van de kort daarvoor overleden Jonkheer Mr. Johan Brantsen), Maria Leopoldina Catherina van Hasselt met haar twee jonge kinderen, de 12-jarige Diederica Wilhelmina Agatha en de 11-jarige Johan Conraad Louis Anthony woonde.
Vanuit de tuin liet zij saluutschoten afvuren met het geschut dat voor het landgoed was geplaatst. Dit werd door het gezelschap aan boord als een beleefdheid beschouwd en al snel stapten kolonel Kuyck van de 13de afdeling der infanterie, wethouder Jonkheer Mr. van Rappard en de belastingambtenaar Jonkheer Nahuys in een sloep en begaven zich naar de oever om weduwe Brantsen uit te nodigen aan boord van het stoomschip te komen.
Op dat moment, het was intussen rond vijf uur ’s middags, waren twee kinderen van de toenmalige burgemeester van Arnhem Mr. Johan Weerts, de 14-jarige Anna Margaretha Theodora Helena Johanna Wilhelmina en de 7-jarige Johan Alexander, het zoontje van de heer Dijckmeester uit Thiel en ‘eene jonge juffer’ uit Zutphen ook op het landgoed aanwezig. Weduwe Brantsen nam de uitnodiging aan en stapte, vergezeld door de heren, met haar gezelschap in de sloep op weg naar de boot, waar men zich al gereed maakte om de nieuwe bezoekers te ontvangen.
Vlak voordat de sloep de boot bereikte sloeg hij ineens om. Het verhaal gaat dat het vaartuig kantelde doordat een inzittende uit baldadigheid de sloep liet schommelen. Hoe dan ook, voor het ontvangstcomité het wist lag het hele gezelschap in het water. Terwijl op de stoomboot de muziek nog vrolijk doorklonk, omdat men er geen weet van had wat er gaande was, werd er aan de andere kant van de boot in het water gevochten voor het leven.
Uiteindelijk wist men de Jonkheer Nahuys en het zoontje van de heer Dijckmeester uit het water te redden. De juffer uit Zutphen had het geluk dat zij tegen de boot aandreef en zodoende ook gered kon worden. Alle overige zeven inzittenden van de sloep werden voor de ogen van de machteloze aanschouwers en familieleden met de stroom meegevoerd en verdronken. De ontsteltenis was verschrikkelijk, de algemene verslagenheid groot en de stad Arnhem was in diepe rouw. Het zou nog veertien dagen duren voordat het lichaam van douairière Johan Brantsen zou worden gevonden in de Rijn.
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: delpher.nl en Heemkunde Stichting voor de gemeente Renkum