Kapitein Gabriel Godzen
Deel 3 uit de serie: Personen uit het ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier’ onder de aandacht.
Zwemmen deden zeemannen niet; dat maakte de zeegeesten hongerig. De meeste zeelui hadden dan ook niet geleerd om te zwemmen. Dan maar liever de snelle verdrinkingsdood. En dat was precies wat kapitein Gabriel Godzen overkwam op 25 februari 1799. Hij wist de gevaren van menige wereldzee te trotseren, maar verdronk dicht bij huis: het IJ in Amsterdam. Destijds nog een uitloper van de Zuiderzee waar het soms erg onstuimig kon zijn.
Het Amsterdamse ‘Doode-Boek van Burgemeesteren & Hoofd Officier‘ vermeldt:
‘Den 25 Februarij 1799. Een Manspers(oon) gehaald van het Kamper Hooft. Was op Eij verdronken, was Een Capitijn Genaamt Gabriel Gotze. Te Huijs gebragt op Dato.’
Gabriel komt van Christiaansant, zo valt te lezen in het ondertrouwregister. Hij is Luthers, zevenentwintig jaar oud en woont in de Ridderstraat als hij op 11 juni 1773 in Amsterdam zijn ondertrouw laat intekenen met de drieëntwintigjarige Amsterdamse Laurencia Laurens. Ook zij is Luthers en woont op dat moment op Rapenburg.
Mede dankzij de in het ondertrouwregister vermelde naam van haar moeder Martha Zijbrants, is de Lutherse doopinschrijving van Laurencia al snel gevonden. Op 25 februari 1750 wordt zij als Louwerensje gedoopt; dochter van Louwerens Machielse en Marta Sijbrants.
Op zondag 27 juni 1773 om vier uur worden Gabriel en Louwerensje in de Lutherse Kerk door dominee Weslings in de huwelijkse staat bevestigd. In het huwelijksregister staat onder dezelfde datum en tijd een ander koppel genoteerd: Jurrian Goverse en Anna Matthijsen. Deze Juriaan Govers is eveneens afkomstig van Christiansand en woont tevens in de Ridderstraat. Bovendien zijn Juriaan en Anna op dezelfde dag in oudertrouw gegaan. Het kan haast niet anders dan dat Gabriel en Jurrian elkaar goed gekend hebben. Misschien zijn zij zelfs gelijktijdig uit Noorwegen naar Amsterdam vertrokken. Wie zal het zeggen. Helaas overlijdt Juriaan al op 2 november 1773, waardoor er geen verdere documentatie over hem bestaat om een goede link tussen de twee mannen te kunnen leggen.
Gabriel kwam dus van Christiaansant, het huidige Kristiansand in Noorwegen. Zijn geboortejaar zou zo rond 1746 moeten zijn. Hoe ik ook zoek in het Noorse archief, er is geen ‘passende’ Gabriel te bekennen. Sterker nog, er is in een ruime marge van omliggende jaren slechts één enkele Gabriel gedoopt. Evenmin vind ik een resultaat voor Juriaan Govers. Zo ook niet van de Christiaan Godzen, die veelvuldig als getuige bij de doop van de kinderen van Gabriel en Louwerensje wordt opgetrommeld. Dit gegeven in combinatie met kleine hints die wijzen richting Denemarken, maken het ietwat aannemelijker dat Gabriel van origine weleens Deens zou kunnen zijn en vanuit Denemarken via Kristiansand in Amsterdam terecht is gekomen. Op zich niet zo heel raar als je bedenkt dat in vroege tijden al een rechtstreekse vaarverbinding bestond tussen Denemarken en Noorwegen.
Het mooie van onderzoek doen naar een zeeman, en dat was Gabriel, is om perioden uit zijn leven te kunnen reconstrueren aan de hand van de gegevens uit de monsterrollen, scheepsverklaringen, zeebrieven en averijgrossen. Vooral deze scheepsverklaringen, gebaseerd op de logboeken van de kapitein, geven een uitstekend kijkje in de gebeurtenissen rondom een schip.
Gabriel moet al met de nodige ervaring als zeeman naar Amsterdam zijn gekomen. In 1774 is hij stuurman aan boord van het schip de Johanna Elizabeth onder kapitein Siewert Evertz. Beladen in het Amerikaanse Havre de Grace, zet het schip van daaruit koers richting Amsterdam, waar het tussen Durgerdam en Schellingwoude averij oploopt.
Zes jaar later is Gabriel opperstuurman aan boord van het galjoen de Juffrouw Eleonora Catharina onder kapitein Jan Dirkse met bestemming Curaçao. Het schip vertrekt eind maart 1780 vanuit de haven van Amsterdam. De terugreis, met aan boord onder andere pakken tabak, huiden, suiker en ‘orange-appelen’, zal een avontuur worden met alle ingrediënten voor een spannend boek. Stormen, orkaan, hoge en holle zee, zware stortzee, kapers, averij. Je kan het zo gek niet bedenken of de bemanning heeft het meegemaakt. Uiteindelijk zorgt de scheuring tussen Engeland en Holland voor het definitieve einde van deze vaart voor de bemanning. De lading is beschadigd en de Engelsen zijn de nieuwe vijanden geworden. Er is geen gelegenheid de terugreis met enige gerustheid te kunnen vervolgen. Op Saint Thomas adviseert men de kapitein om het schip publiek te verkopen. Hier wordt gehoor aan gegeven. Op 7 mei 1781, ruim een jaar na zijn vertrek uit Amsterdam, stapt Gabriel aan boord van een Deens schip met bestemming Kopenhagen om vervolgens eindelijk weer voet op eigen bodem te zetten.
Na verloop van vier jaren besluit Gabriel dat de tijd daar is om zelf kapitein te worden. Voor zover bekend wordt hij voor het eerst als schipper aangesteld op De Jonge Jacobus, zo blijkt uit het register van zeebrieven. De zeebrief is verkregen op 4 augustus 1784.
Lang zal hij niet op dit schip varen. Op 16 december van hetzelfde jaar vertrekt hij als kapitein van het fregatschip de Vrouwe Florentia van Amsterdam naar Curaçao, waar hij op 8 maart 1785 aankomt. Van daar uit maakt hij een tussenstop in het Haïtiaanse Port-au-Prince. Dit schip lijkt hem beter te bevallen. De komende jaren blijft Gabriel kapitein van de Vrouwe Florentia, tot het schip op 2 april 1787 onder de hamer gaat.
Tien dagen later vaart hij met zijn nieuwe aanwinst, het tweedeks snauwschip de Meeuw, uit naar Magador, de Portugese naam van het huidige Essaouira in het westen van Marokko aan de Atlantische Oceaan. Op 18 juli hebben ze in Mogador de volle last aan boord, bestaande uit pijpen olie, vaten gom, zoete en bittere amandelen, drogerijen en andere koopmanschappen. Enkele dagen later lichten ze het anker en gaan ze onder zeil richting Amsterdam. Het valt niet mee om de reis te vervolgen met stijve gereefde marszeilen, koelte uit het noordoosten en een hoge tegenlopende zee, waardoor het schip sterk werkt en slingert. De komende weken blijven de veranderlijke winden hun parten spelen. Het ene moment brengt een zuidwesten wind goed weer met zich mee, om vervolgens zeer onverwachts naar het noordnoordwesten uit te schieten hetgeen een zware zee uit het zuidwesten veroorzaakt.
Wanneer ze op 28 augustus op drie mijlen afstand Goudstaart passeren, wordt Gabriel doodziek nadat hij zich door een val in de kajuit zwaar heeft bezeerd. Toch moeten ze door. Vier dagen later bereiken ze de kust van de Singels (Dungeness), waar ze af en aan blijven zeilen tot een dag later een Engelse loods aan boord komt. Voor vijf ponden sterling is deze bereid om het schip onder de Singels ten anker te brengen. Voor dat geld zal de loods ook een dokter van de wal aan boord halen om de zieke Gabriel te onderzoeken. Zo gezegd, zo gedaan. Het schip wordt om drie uur ’s middags voor anker gelegd. Op order van de dokter wordt de nog steeds zeer zieke Gabriel de volgende dag aan wal gebracht, waar hij tot 15 september zal blijven. Ietsjes opgeknapt en met een loods van Den Helder aan boord, lichten ze op 16 september het anker om aan de terugreis te beginnen. Maar het is nog niet gedaan met de pech. Op dat moment komt een groot fregatschip op hun af en zeilt aan stuurboord tegen het achterschip, waarbij De Meeuw grote averij oploopt. Het fregatschip zeilt weg zonder dat iemand van het scheepsvolk iets heeft gezegd. Aangezien het donker is, weten ze noch de naam van het schip noch die van de kapitein. Waarschijnlijk is het een Deens fregatschip dat samen met hun voor anker heeft gelegen onder Singels. Nadat de timmerman de schade zoveel mogelijk heeft hersteld, zeilen ze met de goede gelegenheid van een zuiden wind uit en passeren om zeven uur ’s ochtends Dover. De volgende dag rond het middaguur leggen ze aan bij de rede van Texel. Na een tussenstop op Pampus wordt op 19 oktober in Amsterdam het laatste gelost en uitgeleverd. Herwaarts arriverende schepen moesten immers volgens de gerecipieerde zeerechten binnen vijftien dagen ontladen worden.
Een goed jaar later staat het schip ter veiling aangesteld in Amsterdam. Die veiling zal geen voortgang hebben, maar wordt uitgesteld tot nader advertentie. Die advertentie blijft uit. Gabriel zal tot waarschijnlijk zijn overlijden aan toe als kapitein van de Meeuw blijven varen en nog hachelijke avonturen met het schip beleven.
Verliep de eerste vaart met het schip De Meeuw al niet vlekkeloos; mogelijk heeft de tweede reis op zee mede geleidt tot het besluit van de verkoop. Gabriel vertrekt op 19 december 1787 vanaf Texel richting Magador. Hij komt in zware stormen terecht, waardoor het schip roerloos wegdrijft. Door de zware zeestormen, die met een zodanig geweld tegen het schip slaan, wordt het roer zo’n drie voet boven water aan stukken geslagen en drijft het onderste gedeelte ervan weg. Tien dagen drijven ze zo zonder roer voort tot het weer op 29 december handzamer wordt. Ze praaien een Zweeds schip om hun naar de Spaanse plaats Ferrol te slepen. Van twee reserve stangen wordt een noodroer gemaakt en vier dagen lang zeilen ze voort tot het ankertouw dicht bij de boeg afbreekt en ze door de harde wind het brigantijnschip niet terug kunnen krijgen. Zo dobberen ze een week lang rond op zee. Dan verschijnt er een Portugees schip, waarvan de bemanning hun belooft het schip naar het Galicische Coruña te slepen zodra het licht is. Echter bij het krieken van de dag moeten ze helaas constateren dat het Portugese schip met de noorderzon is vertrokken.
Een kleine twee weken later is de bemanning van een Engelse brigantijn wel bereid een handje te helpen. Aan boord van de Meeuw is geen touw meer voorradig, maar de Engelsen hebben nog een paardenlijn, waaraan ze een boei bevestigen en deze toewerpen. Dat lijkt te lukken. Toch breekt ook dit touw tijdens het slepen af. Inmiddels is het nacht geworden en kunnen ze met behulp van het ankertouw zo goed en zo kwaad als het kan toch ietsjes sturen. Twee dagen later zien ze op anderhalve mijl van hun Goudstaart, maar ze kunnen geen loods krijgen. De volgende namiddag lacht het geluk hun ogenschijnlijk toe. Er komt hulp aan boord en met een touw en op accordatie van goede mannen probeert men hun in het donker binnen te slepen. Echter, het schip is onbestuurbaar en het is onmogelijk om de Meeuw binnen te brengen. Alweer een flinke tegenvaller. Toch weten ze Torbay te bereiken en daar blijft het schip tot 13 februari 1788 liggen ter reparatie. Vervolgens zeilen ze naar Dartmouth waar ze tot 13 april voor anker gaan voordat ze huiswaarts keren.
Enkele jaren weet Gabriel zonder kleerscheuren op te lopen zijn werk te doen. Tot we hem in 1794 weer in de averijgrossen tegenkomen. Het schip De Meeuw, beladen met diverse goederen waaronder hout, huiden, tabak, koffie, katoen, geelhout en limoensap, zeilt op 1 april onder konvooi uit de haven van Curaçao naar zee richting Amsterdam. Op dat moment vernemen ze dat er zich vijandelijke schepen in zee bevinden. Het konvooi is te zwak om met hun de reis naar het vaderland voort te zetten. Op order van de commandant van de vloot wordt besloten koers te zetten naar Jamaica. Mogelijk kunnen ze daar versterking van een vloot krijgen. Met behulp van een loods komt het schip op 8 april in de haven van Jamaica aan, waar ze tot 27 april naast het konvooi voor anker blijven liggen. De kust lijkt dan veilig genoeg om open zee te kiezen. Na enige tijd op zee vertoeven, wordt de vloot toch door vijandelijke schepen aangevallen. Zelfs één schip wordt ingenomen, maar naderhand weer heringenomen. Met het oog op het behoud van het schip en de kostbare lading vraagt men op het sein van de commandant van de vloot versterking van een Spaans konvooi om veilig de haven van het Cubaanse Havana te kunnen bereiken. Dat lukt en de bemanning krijgt permissie om de haven binnen te zeilen.
Maar natuurlijk zal het Gabriel wederom niet meezitten. ’s Avonds doemt voor hun het schip de Vrouw Elizabeth op, die voor de wind op hun afstevent. Ze wenden alle mogelijke moeite aan om een aanzeiling te voorkomen. Zonder succes; De Meeuw loopt averij op. Met een loods varen ze de haven van Havana binnen en blijven daar een aantal weken liggen om de schade zo goed mogelijk te herstellen. Met versterking van een Spaans konvooi gaan ze uiteindelijk onder zeil en arriveren ze pas op 1 november veilig in Amsterdam.
Een bijzondere ervaring moet beslist de reis onder konvooi naar Suriname in 1797 geweest zijn voor Gabriel. Deze maakt hij namelijk met zijn twee zonen Lourens en Hans Gabriel aan boord van De Meeuw. De zestienjarige Lourens staat als kajuitwachter vermeld op de monsterrol van 8 juni. Zijn veertienjarige broer Hans Gabriel ontbreekt daarop. Waarschijnlijk zal hij inderdaad op de rede van Texel aan boord zijn gegaan zoals in zijn militaire stamboek staat vermeld. Gelukkig voor moeder Louwerensje keren haar drie mannen veilig en gezond weerom.
Na de dood diverse keren in de ogen te hebben gekeken, wordt de zee Gabriel uiteindelijk toch noodlottig. Op 25 februari 1799 verdrinkt hij in het Amsterdamse IJ. Hij wordt op zaterdag 3 maart 1799 begraven in de Nieuwe Lutherse Kerk. Louwerensje overlijdt negen jaar later. Zij wordt eveneens in de Nieuwe Lutherse Kerk begraven op zaterdag 9 januari 1808.
Van de negen kinderen die Gabriel en Louwerensje krijgen, bereiken de vijf zonen Christoffel, Lourens, Hans Gabriel, Fredrik Christian en Marten de volwassen leeftijd. Vier van hen treden in de voetsporen van hun vader en kiezen het ruime sop. Fredrik Christian houdt het dichter bij huis; hij wordt makelaar in Amsterdam en zal tot haar trouwen de dochter van zijn overleden broer Lourens in huis nemen.
De oudste zoon Christoffel kiest voor de particuliere vaart. Zijn laatste reis beleeft hij als eerste stuurman op het driedeks fregatschip Hoop en Fortuin onder kapitein Alexander Gordon. Dit schip werd ingezet voor het vervoer van troepen naar Oost-Indië en voor thee uit China. Komende van Macao overlijdt Christoffel op 3 september 1818 op vierenveertigjarige leeftijd in Batavia. Zijn broer Lourens zal op dat moment in de buurt zijn geweest. Lourens wordt op 16 september 1818 opgenomen in het Militair Hospitaal te Weltevreden, waar hij zes dagen later komt te overlijden aan de gevolgen van diarree. Ook hij heeft gekozen voor de particuliere vaart en was op het laatst opperstuurman van het schip Johanna.
De broers Hans Gabriel en Marten, ook wel Martinus, kiezen voor een loopbaan bij de Marine. Hans Gabriel, die in eerste instantie ervaring opdoet binnen de koopvaardij, schopt het uiteindelijk tot Kapitein ter Zee. Hij geniet tot aan zijn overlijden in 1858 van zijn pensioen in Amsterdam. Marten overlijdt al jong na een kortstondige ziekte op 28 augustus 1825 in Batavia, tweeëndertig jaar oud. Hij was Luitenant 1e klas bij de Koloniale Marine, Divisie-Commandant in de Wateren en benoemd havenmeester in Muntok op het eiland Banka.
Tekst: © Uit de oude Koektrommel