Header Uit de oude Koektrommel

 
Hulckesteijn, waarvan het grondgebied zich uitstrekte van den Haspel tot aan de Klingelbeek, werd als ‘spijker’, een versterkt voorraad- en woonhuis, door Karel van Egmond (hertog van Gelre en graaf van Zutphen, 1467-1538) gebouwd. In het jaar 1533 kocht hij er, of liever gezegd was het een ‘handjeklap’ omdat hij hiervoor de van Kloris van den Erven gekochte aan de St. Jansbeek gelegen watermolen met toebehoren ruilde, van zijn barbier Herman Boetzeel nog een belendend erf bij. Zo staat er beschreven:

… ‘eynen Bomgart mitien Bouwhuys Loependerberg geheyten, by die Clingelbeeck opten Ryn-stroem geleghen, streckende die Ryncant langes bis aen onsen Spycker, wy dair doen tymmeren hebben geheyten Hulckensteyn…’

De oorsprong van de naam ‘Hulckesteijn’ is niet helemaal duidelijk. De overlevering zegt dat het huis genoemd is naar een boot van Karel van Egmond, de ‘Hulck’, die op deze plaats in de Rijn lag en in 1537 afgebroken moest worden.

Het landelijk gelegen Hulckesteijn, met aan de westkant enkele boerderijen van voornamelijk tabakkers, was in de zestiende eeuw aan de noordzijde ommuurd en grensde aan de huidige Utrechtseweg. Aan de oostkant van Hulckesteijn bevond zich de oudste galgenplaats van het rechtsgebied Arnhem, die ongeveer op de scheiding van Onderlangs en Bovenover/Utrechtseweg (‘de Haspel’) stond. De galg was zo geplaatst dat het vanaf de weg naar Utrecht en vanaf de Rijn goed te zien was als waarschuwing voor passerende reizigers. Over het gebruik van deze galg is maar weinig bekend. Waarschijnlijk is de galg ‘slechts’ tot het einde van de zestiende eeuw in gebruik geweest en is de functie overgenomen door de galgenberg ten noorden van de stad.

 

Hulckesteijn in 1551

Kaart van Hulckesteijn uit 1555; gezien vanaf de noordzijde met links de galgenplaats (Maker: Johan Gielis).
Bron: Gelders Archief (Licentie: Public Domain)

 
Na het overlijden van Karel van Egmond werd de nieuwe landsheer Karel V de eigenaar van het landgoed. Hij gaf het in 1555 in bruikleen aan Philips van Lalaing, graaf van Hoogstraten, stadhouder en kapitein-generaal van Gelre en Zutphen. Naderhand ging het over op Herman, graaf van den Berg, vrijheer van Boxmeer en Bijland, wiens zoon het in 1595 aan Johan Milfair verkocht om van het geld onder andere zijn schuldeisers te kunnen betalen. In 1599 kwam het in handen van het aanzienlijk geslacht van Karel van der Sande en ten slotte viel het in 1666 door erfenis ten deel aan de rijke regentenfamilie Brantsen.

 

Hulckesteijn rond 1740

Hulckesteijn rond 1740.
Bron: Gelders Archief (Licentie: auteursrechtenvrij)

 
Hendrik Arentzen, de verst gevonden voorouder van de familie Hulstein, werd rond 1580 op ‘den Hullik’ geboren en was er pachter in 1605. Rond 1649 leefden op Hulckesteijn twee vrouwen: Marij Jansen, de vrouw van Hendrik Arentzen en Lijsenoije op Den Hulck. Tot de ‘Fransche tijt’ 1672, woonde de familie Hulstein op het landgoed.

 

The Van Hulckensteijn Estate

Hulckesteijn rond 1860.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)


 
Hulkestein 19e eeuw

Hulckesteijn in de tweede helft van de negentiende eeuw met op de achtergrond de toren van de Eusebiuskerk in Arnhem.
Bron: Gelders Archief (Licentie: auteursrechtenvrij)

 
Het hek en de bijbehorende oprijlaan verbonden Hulkestein met de ingang aan de Utrechtseweg. Na de verkoop en verkaveling van het landgoed in 1894 en de definitieve aanleg en naamgeving van de Hulkesteinseweg in 1908 had het hek zijn feitelijke functie verloren.
In 1932 werd de heer Wennekes eigenaar van het huis Hulkestein. Hij schonk het toegangshek, met op de twee hekposten de vermelding ‘Hulke’ en ‘Stein’, in 1936 aan het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, waar het een bestemming heeft gekregen als entree tot de kruidentuin. Dat dit hek niet altijd op Hulkestein heeft gestaan blijkt uit oudere foto’s met een andere toegang.
Helaas werd de buitenplaats door de oorlogshandelingen rond de Slag om Arnhem in september 1944 totaal verwoest.

 

Hulkestein met toegangspoort vóór 1908. Bron: Hoogstede (embedded)


 

Hulkestein met toegangspoort in 1908. Bron: Hoogstede (embedded)


 
Hek Hulkestein

Het toegangshek, met op de twee hekposten de vermelding ‘Hulke’ en ‘Stein’, werd in 1936 aan het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem geschonken, waar het een bestemming heeft gekregen als entree tot de kruidentuin.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Arneym, Gelders Archief en Hoogstede
 
 

 
Via de familielijn van mijn oma kom ik terecht bij de familie Hulstein met als meest recente mannelijke voorouder mijn betovergrootvader Rut Hulstein. Rut wordt op 8 augustus 1856 in Bennekom geboren. Hij is boerenknecht en landarbeider van beroep en trouwt in Ede op 16 april 1881 met Louise Jansen. Rut geldt in lijn als de vierde generatie landbouwers in Bennekom, alhoewel zijn vader ook een uitstapje maakte als schaapherder.

 

Rut Hulstein

Mijn betovergrootvader Rut Hulstein.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Bij het horen van de naam ‘Hulstein’ val je in Bennekom en omgeving beslist niet van verbazing van je stoel. En niet alleen in deze omgeving komt de naam veelvuldig voor; met dank aan de oom van Rut, Cornelis Hulstein, die met zijn vrouw Rijkje van Roekel en hun kinderen het dappere besluit nam om naar het ‘verre Amerika’ te vertrekken, lopen er aan de andere kant van de oceaan ondertussen ook heel wat ‘Hulsteintjes’ rond. Waar ik destijds bij het uitzoeken van de genealogie absoluut geen weet van had was dat de naam ‘Hulstein’ mij uiteindelijk bij het huis Hulckesteijn zou brengen, waarvan het grondgebied zich uitstrekte van den Haspel tot aan de Klingelbeek bij Arnhem.

 

Hulckesteijn

Huis Hulckesteijn in de negentiende eeuw, gefotografeerd vanaf de noordelijke Rijnoever.
Bron: Gelders Archief (Licentie: Public Domain)

 
Bij mijn weten is de eerste officiële vermelding van de achternaam ‘van Hulsteijn’ te vinden in een akte van 4 april 1693 betreffende de aankoop van enkele percelen bouwland. Hierin wordt de naam van Aernt Hendrickse van Hulsteijn genoemd, de broer van Johannes Hendrickse die op zijn beurt weer de oudvader van Rut is. Alhoewel ik toch het vermoeden heb dat het hierbij om een toevoegde toponiem gaat, aangezien Aernt op Hulckesteijn is geboren.
Het is echter in de directe lijn Rut zijn betovergrootvader Hendrick Arents die de achternaam ‘Hulsteijn’ gaat dragen. Vanaf die tijd, dan hebben we het over het begin van de achttiende eeuw, zien we de achternaam in diverse varianten de revue passeren. Na de oude toevoegingen als ‘van den Hullik of Hulck’ en ‘van Hulckesteijn’ komen we onder andere ‘(van) Hulsteijn’, (van) Hulstijn’ en Hulstein tegen.

 

Huwelijk Hendrik Arents Hulsteijn en Geertruijd Cornelissen

Uit het kerkboek van de N.H. Gemeente in Arnhem: Hendrik Arents Hulsteijn en Geertruijd Cornelissen, 13 december 1753.
Bron: FamilySearch

 
Uiteraard is er over huis Hulckesteijn wel wat meer te vertellen. De geschiedenis van de buitenplaats en het drama van Hulckesteijn zullen daarom in twee volgende berichten aan bod komen.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
De laatste tijd worden, haast in een stroomversnelling, allerhande archieven openbaar inzichtelijk gemaakt op het internet. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen, dat scheelt heel wat uurtjes onderzoek op locatie. Met regelmaat speur ik dan ook de registers af op zoek naar nieuwe gegevens van de personen in mijn stambomen. En zo nu en dan stuit je toch op een verwarrende ontdekking!

Maria Alexandrina van Hirtum, de overgrootmoeder van mijn man, kwam, voor zover ik het heb kunnen nagaan, uit een gezin met vier kinderen. Drie jongens en één meisje was het gezin Van Hirtum-Boerebach rijk, zo veronderstelde ik. Zij was hoogstwaarschijnlijk naar haar beide grootmoeders vernoemd: aan vaders kant Anna Maria (van Santfoort) en aan moeders kant Alexandrina (Mulder). Maria Alexandrina trouwde op 24 juni 1908 in Hilversum met de in Nieuwer-Amstel geboren ‘reiziger’ Andreas Petrus Maria Jacobus Regter.

De verwarring ontstaat op het moment dat ik een andere huwelijksakte onder ogen krijg betreffende een, in eerste instantie vermelde, Maria Alexandrina van Hirtum met dezelfde ouders, dezelfde huwelijksplaats, echter met een andere echtgenoot, namelijk Willem van Poelgeest. Dit huwelijk vond plaats op 30 september van datzelfde jaar 1908.
Het blijkt te gaan om een voor mij onbekende vijf jaar jongere zus van Maria Alexandrina. Officieel aangegeven als Alexandrina Maria, maar bij de zoekgegevens van diverse instanties worden deze namen structureel door elkaar gebruikt. Zelfs de Duitse punctualiteit heeft in de overlijdensakte een steekje laten vallen! Nou gebiedt mij de eerlijkheid dan ook te zeggen dat hun ouders in mijn ogen niet echt een hoog staaltje van creativiteit hebben laten zien bij de naamkeuze van hun enige twee dochters!

 

Huwelijksakte Alexandrina Maria van Hirtum en Willem van Poelgeest

Huwelijksakte van Alexandrina Maria van Hirtum en Willem van Poelgeest.
Bron: FamilySearch

 
Alexandrina Maria, zo blijkt, werd geboren op 14 juni 1885 om zes uur ’s morgens in het ouderlijke huis in ‘het gehucht Orten’, zoals het zo mooi beschreven staat in de aangifte bij de Burgerlijke Stand van ’s Hertogenbosch. Dit huis stond in Wijk K en had huisnummer honderdtwee. Uit de gegevens van een kaart van het Informatiebureau van het Rode Kruis blijkt dat Alexandrina Maria in 1889 vanuit ‘s-Hertogenbosch naar Naarden verhuisde. Op 9 november 1892 werd zij ingeschreven in Bussum en op 4 juni 1897 vertrok zij naar Hilversum.

 

Woonplaatsen van Alexandrina Maria

Kaart van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis met de inschrijvingen in de gemeenten.
Bron: Archief Rode Kruis

 
Op drieëntwintig-jarige leeftijd trouwde zij met de één jaar jongere en van oorsprong uit het Zegveldse Meije komende schilder Willem van Poelgeest. Het burgerlijke huwelijk werd, zoals vermeld, voltrokken op 30 september 1908 in Hilversum. Zij kregen tien kinderen: zeven zonen en drie dochters, allemaal geboren in Hilversum. Willem startte met enige hulp zijn eigen huis-en decoratie schildersbedrijf en kreeg eens het postkantoor op de Neude in Utrecht als opdracht.

 

Burgerlijke Stand Alexandrina Maria van Hirtum

Geboortevermelding Burgerlijke Stand van ‘s-Hertogenbosch in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant van 16 juni 1885.
Bron: Delpher


 
Geboorteregister Alexandrina Maria van Hirtum

Geboorteregister van het jaar 1885 van Gemeente ‘s-Hertogenbosch.
Bron: FamilySearch


 
Geboorteaangifte van Alexandrina Maria. Bron: zoekakten.nl

Geboorteaangifte van Alexandrina Maria.
Bron: FamilySearch

 
Op een bepaald moment zijn Alexandrina en Willem in Duitsland terecht gekomen. Dit blijkt uit de Duitse overlijdensakte van Alexandrina. Het echtpaar woonde volgens de akte op Apfelstraße 6 in Burg bij Magdeburg. Op 27 september 1944 werd Alexandrina opgenomen in het ‘Kreiskrankenhause’ van Burg, waar zij een dag later, op 28 september 1944, om kwart voor twee ’s nachts zou komen te overlijden aan de gevolgen van een longontsteking. Zij werd begraven op de Stadsbegraafplaats van Burg, Veld 1, Rij 32, Nr. 10.

 

Ziekenhuisopname Alexandrina Maria

Ziekenhuisopname van Alexandrina Maria.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Duitse overlijdensakte van Alexandrina Maria

Duitse overlijdensakte van Alexandrina Maria.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Graf Alexandrina Maria

Documentatie betreffende de Stadsbegraafplaats in Burg.
Bron: Archief Rode Kruis

 
Wat Alexandrina Maria en Willem ertoe heeft gedreven of heeft verplicht naar Duitsland te vertrekken en wanneer dit is geweest heb ik tot nu toe nog niet kunnen achterhalen. Feit is wel dat volgens de Nederlandse overlijdensakte, welke is opgemaakt op 27 augustus 1946 naar aanleiding van een via het Rode Kruis ontvangen uittreksel uit het overlijdensregister der gemeente Burg in Duitsland, Alexandrina Maria nog steeds als inwoonster van Hilversum werd beschouwd en dus ook nooit officieel is uitgeschreven uit de gemeente.

 

Kennisgeving overlijden Alexandrina Maria

Kennisgeving van het overlijden van Alexandrina Maria, d.d. 10 augustus 1946.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Nederlandse overlijdensakte Alexandrina Maria van Hirtum

Overlijdensakte van Gemeente Hilversum.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: FamilySearch, Delpher en Archief Rode Kruis
 
 

 
De ‘iets oudere’ onder ons zullen het ongetwijfeld herkennen: zo’n heerlijke ouderwetse keuken met granito aanrecht en een gootsteen met de kleine tegeltjes. Ik waan mij dan weer even terug bij mijn Opa en Oma thuis. Hoe mijn Oma met Ossegalzeep de handwas boende met behulp van een wasbord of hoe een wasje een nachtje in de Biotex werd getrokken in de spoelbak. Op het geribbelde zeepplekje lag zo’n lekker geurend stukje ‘vlokkenzeep’. De badkamer werd overigens opgesierd met een lavet in dezelfde stijl, waar ik als klein kind op moest klauteren als ik bij hun in ‘bad’ ging.
Wat was mijn oma, met haar rheumahanden, trouwens blij dat een wasautomaat betaalbaar werd!

 

Gootsteen van rond 1910

Gootsteen van rond 1910.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
Granito gootsteen en aanrechtblad van rond 1950

Granito gootsteen en aanrechtblad van rond 1950, zoals mijn grootouders die hadden.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Alhoewel we tegenwoordig zouden moeten spreken van een ‘spoelbak’ zijn we het gebruik van de term ‘gootsteen’, welke afkomstig is van een sanitaire voorziening uit de Middeleeuwen, nog steeds niet verleerd.
Over de oorsprong van deze term zijn de meningen verdeeld. Zo wordt er wel gesproken over een goot die door het huis liep met daarin een steen om het afval tegen te houden dat niet in de riolering hoorde. Echter, de meest gehoorde versie is het gebruik van een uitgeholde steen, die van het aanrecht door de gevel naar buiten stak, al dan niet aangesloten op een afvoerpijp.
Hoe dan ook: de gootsteen was in ieder geval een waterbak van natuursteen, die zich dikwijls in een nis in de muur bevond. Het benodigde water kwam in vroegere tijden uit een waterketel, hangend aan een haak boven de gootsteen. De afvoer werd gevormd door een goot, die vaak één geheel vormde met de waterbak en door de muur buiten uitmondde. Van dit laatste zijn nog steeds enkele voorbeelden te vinden, zoals in de Houtzagerssteeg in Kampen.

 

Gootsteen Houtzagerssteeg Kampen

Uitmonding van de goot door de buitenmuur, zoals nog te zien is in de Houtzagerssteeg te Kampen.
Bron (bewerkt): onbekend, mogelijk Stadsarchief Kampen


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Divers, waaronder Mokums
Foto’s © Uit de oude Koektrommel zijn gemaakt in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem
 
 

 
Welk kind wil er nu niet een ijscoboer als opa?! Nou, mijn opa was dat. Jammer genoeg ken ik mijn opa alleen van de foto’s en de schaarse familieverhalen; hij is voor mijn geboorte al overleden.

In eerste instantie is mijn opa Albertus Cornelis ‘Cees’ Enklaar smid van beroep. In de adresboeken van Nijmegen worden vervolgens de beroepen arbeider, chauffeur en fabrieksarbeider vermeld. Fabrieksarbeider zal hij bij de Philips zijn geweest, alwaar heel wat andere familieleden hun beleg op de boterham verdienden.
Vervolgens besluit hij zich toe te leggen op het verkopen van zelfgemaakt ijs. IJsventer van beroep, zoals de woningkaart zo mooi vermeld. Zo trekt hij met zijn ijscokar door de straten van Nijmegen om, naar eigen zeggen, het lekkerste ijs van Nijmegen aan de man te brengen. Overigens is deze eigen fabricage van ijs geheel tot groot ongenoegen van mijn oma, die daarvoor als onvrijwillig proefpersoon moet dienen. Teveel zout, te weinig zout. Dikwijls vraagt zij zich hardop af of ‘hij haar soms wil vergiftigen…?!’. Dan is het bij wijze van spreken bukken geblazen om het linea recta geretourneerde ijs op tijd te kunnen ontwijken.

 

IJscokar

De ijscokar van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Uiteraard moet je met je tijd meegaan en de ijscokar wordt daarom ingeruild voor een bedrijfsauto. Heel wat zijn er versleten. Bovendien zijn het niet de meest nieuwe en solide auto’s, waardoor het zomaar kan gebeuren dat afgevallen onderdelen de bedrijfsauto spontaan in kunnen halen tijdens het rijden. Zo kan mijn vader zich ook nog goed herinneren dat hij als klein jochie terug moest rennen om een uitgevallen autodeur van de straat te rapen!

 

Bedrijfswagen

De ijscokar wordt ingeruild voor een bedrijfswagen.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Mijn opa Cees wordt op 20 september 1899 in Rhenen geboren op nummer 391 van Wijk A als onwettige zoon van Johanna van den Oosterkamp. Zijn moeder trouwt, inmiddels behoorlijk zwanger van haar tweede kind, het jaar daarop op 21 november in Arnhem met mijn overgrootvader Cornelis Albertus Enklaar. Bij dit huwelijk wordt mijn opa erkend en gewettigd.
Dan rijst natuurlijk al snel de vraag of mijn overgrootvader wel de biologische vader van mijn opa zal zijn geweest. De vernoeming lijkt dit te bevestigen. Binnen de familie van Johanna komt de naam Albertus of een variant daarop niet voor. Echter, de vader van Cornelis Albertus heet wel Albert. Bovendien woont Johanna in ieder geval in 1899 al in Arnhem. En misschien wel het ‘meest belangrijke’ feit is, dat er binnen de familie geen enkel gerucht de ronde doet over een mogelijke andere vader.

 

Geboorteakte A.C. Enklaar

De geboorteakte van mijn opa, aangegeven door de vroedvrouw. Aangezien hij in onecht is geboren, krijgt hij de familienaam van zijn moeder Johanna van den Oosterkamp. Bij het huwelijk van zijn ouders is hij erkend en gewettigd. Vanaf dat moment krijgt hij de familienaam Enklaar van zijn vader.
Bron: Utrechts Archief

Op 22 december 1922 trouwt mijn opa Cees in Nijmegen met mijn Nijmeegse oma Wilhelmina ‘Mien’ Ubeda, dochter van Johannes Hendrikus Ubeda en Johanna Hermsen.

 

Huwelijksakte Enklaar-Ubeda1

Huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief


 
Huwelijksakte Enklaar-Ubeda2

Vervolg huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief

 
In 1924 wonen mijn grootouders op Doddendaal 21. De woningkaarten en adresboeken van Nijmegen volgend, kom ik de volgende woonadressen tegen:

 

Doddendaal 21

1924 A.C. Enklaar, arbeider, Doddendaal 21.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 81

1928 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 81.
Bron: RAN


 
Oude Varkensmarkt 23a

1934 A.C. Enklaar, Oude Varkensmarkt 23a.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 53

1936 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 53.
Bron: RAN


 
Anjelierenweg 20

1940 A.C. Enklaar, Anjelierenweg 20.
Bron: RAN

 
De Tweede Wereldoorlog breekt aan. Mijn grootouders zijn inmiddels vier dochters rijker en een zoon als hekkensluiter van het gezin zal zich in de oorlog als nakomertje nog aankondigen. In de kelder van het grootouderlijke huis zijn in de beschuitbus een pistool en kogels opgeborgen. Ondanks dat dit een publiek gezinsgeheim is, wordt er, ik zou haast zeggen ‘uiteraard’, nooit over gesproken. Behalve de mededeling dat ‘daar niet aangekomen mag worden!‘. Mijn opa komt en gaat; hij schroomt niet om twee weken weg te blijven. Niemand lijkt precies te weten waar hij zich in die tijd heeft opgehouden, alhoewel ik ervan overtuigd ben dat mijn oma zeker van zijn handel en wandel op de hoogte zal zijn geweest. Of in ieder geval een ernstig vermoeden zal hebben gehad. Opvallend genoeg zijn er in zijn perioden van afwezigheid activiteiten van het Verzet geweest, zoals het plaatsen of juist weghalen van explosieven bij een brug, weet een familielid mij later te vertellen.
Na de oorlog wordt de inhoud van de bewuste beschuitbus door mijn oma in de vuilnisbak gedeponeerd. Waarschijnlijk probeert zij op deze manier, voor zover dat mogelijk is, het hoofdstuk oorlog definitief te sluiten. De komst van een manspersoon, die op een dag aanbelt en verklaart te komen voor mijn opa ‘Peter’ die hij kent uit de oorlog, wordt dan ook niet op prijs gesteld. De beste man wordt heengezonden met de opmerking dat ‘hier geen Peter woont…‘. Ondanks verwoede pogingen om wat meer duidelijkheid te krijgen betreffende mijn opa in de oorlogsjaren, is dat tot op heden nog niet gelukt.

Na de oorlog wordt uiteindelijk het huis op de Floraweg 128 betrokken, waar alle dochters op een bepaald moment wel met hun partners bij hun ouders inwonen:

1948 A.C. Enklaar, fabrieksarbeider, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek)
1948 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend M.J. Benda, A.R. Smith)
1951 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek, A.R. Smith)
1955 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend C.A. Enklaar en echtgenoot J. Schenk)
 

Woningkaart Floraweg 128

De woningkaart van Floraweg 128.
Bron: RAN

 
Mijn opa zou klein van stuk geweest zijn. Volgens mijn vader zo klein, dat hij ‘bij het aardbeien plukken van de trap is gevallen’. Ondanks zijn lengte, of misschien juist wel ter compensatie daardoor, is hij een fanatieke bokser en bokstrainer. Deze traditie van trainer of instructeur in een gevechtskunst zal zich in ieder geval drie opvolgende generaties voortzetten. De klap zal voor mijn fitte opa dan ook des te harder zijn aangekomen op het moment dat hij ongeneeslijk ziek wordt en de gevolgen van deze ziekte hem fysiek niet meer in staat stellen om te kunnen doen wat hij gewend is. Cees moet zich dit maal gewonnen geven en wordt op de dag dat hij drieënzestig jaar zou zijn geworden, begraven op het RK Kerkhof Jonkerbos.

 

Albertus Cornelis 'Cees' Enklaar

Mijn opa in ‘betere tijden’ en zijn laatste foto.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
1196 - Right

De overlijdensakte van mijn opa.
Bron: Gelders Archief


 

Het bidprentje van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Het was even een monnikenwerk, maar dan heb je ook wat! Op zoek naar DTB-gegevens van familie van Hirtum besloot ik onlangs in de kerkboeken van Empel en Meerwijk te duiken. Wat mij opviel was het, naar mijn mening, grote aantal tweelingen; niet alleen binnen de familie van Hirtum, maar in het gehele Empel en Meerwijk. Zo ook de tweelingbroers Henricus en Jacobus, zonen van Antonij van Hirtum en Maria Jacob Teuens, gedoopt in Empel en Meerwijk op 20 juli 1715.

 

Doop Hendricus en Johannes van Hirtum

Doop Henricus en Jacobus van Hirtum, Empel en Meerwijk 20 juli 1715
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
In navolging van zijn vader Thomas Herremse, die geboren werd te Nijmegen op 19 december 1772 als zoon van Henricus Hendricks en Catharina Rosen, besloot naamgenoot Thomas tevens voor het beroep van lantaarnaansteker te kiezen.

Lantaarnopstekers of lantaarnaanstekers en lampbezorgers of lantaarnvullers behoorden tot de beroepskrachten die eeuwenlang voor de straatverlichting hebben gezorgd. Aangezien ze ’s avonds en ’s nachts op pad waren hadden ze vaak een dubbelfunctie als nachtwaker.

 

Lantaarnaansteker.
Bron: Nationaal Archief (embedded)

 
In 1544 werd in Amsterdam op de Zeedijk bij de hoek met de Molensteeg de eerste bekende kaarslantaarn van de Lage Landen ontstoken. Al snel volgden er meer, ook in andere steden. Sommige van deze eerste lantaarns werden door de overheid geplaatst, anderen waren particuliere lampen, die aan huizen hingen. Veel gemeenten hadden in deze periode een verordening volgens welke aan elk zoveelste huis verplicht en op kosten van de bewoners een lantaarn moest hangen. Eind zestiende eeuw werd het zogeheten ‘lantaarngeld’ ingesteld; een belasting die iedereen naar draagkracht diende te betalen.

In de tijd van de olieverlichting, vanaf het midden van de zeventiende eeuw, waren de lampvullers verantwoordelijk voor het onderhoud van de lantaarns. Naast het bijvullen van olie zorgden ze er ook voor dat de pitten op orde waren. Verder voerden ze reparaties uit en hielden ze de lampen schoon.
De aansteker stak dan vervolgens de lantaarn aan. Daarbij zat hij vast aan een strak tijdschema. Vanwege economische redenen mocht hij de lamp namelijk niet voor het donker aansteken. Tegelijkertijd moest de burger echter ook niet te lang hoeven wachten op brandende lantaarns. Daarom diende hij exact te beginnen op het uur dat in het dagregister was aangegeven en dat op de tijd van het jaar was afgestemd. Zodra hij de lantaarns in zijn wijk had aangestoken werd er nog eens rondgelopen om te controleren of alle lampen wel brandden.
In sommige gemeenten was straatverlichting aanwezig in de vorm van een gespannen koord tussen tegenover elkaar staande gevels. Aan één gevel was een katrol bevestigd. Hiermee kon de lantaarnaansteker de straatverlichting op straat laten zakken om die aan te steken.

 

Bij ’t vallen van den nacht voorzeker,
Dan noemt men u ook gasontsteker,
Voor iedereen een nuttig man;
Want moest men ’s nachts uw lichten missen,
Men kon zich in den weg vergissen,
En menig onheil kwam er van.
Bron: DBNL (embedded)

 
Beide beroepen waren zwaar. Men moest steeds ladder op en ladder af en het werd slecht betaald bovendien. Niet in de laatste plaats omdat zowel lampvullers als aanstekers een belangrijk gedeelte van het benodigde materiaal zelf moesten bekostigen. Bij het in gebreke blijven wachtte hen een boete van de opzichter.
De controle was streng en werd uitgevoerd door speciale controleurs, zogeheten ‘Rondens van de Stads Lantarens’, ook wel ‘nachtrondens’ genoemd. Zij moesten in de nanacht hun wijk doorlopen om alle lichten te inspecteren. Bovenaan de personele ladder stond de opzichter. Deze hield de administratie bij en gaf leiding aan het personeel. De allereerste opzichter ooit was de Amsterdamse Jan van der Heyden, bekend van de slangenbrandspuit en de bedenker van de oliestraatlantaarn. Hij heeft tevens personeelsinstructies opgesteld die nog lang zijn gebruikt.

Na de komst van gasverlichting veranderde het werk. Lampen vullen was niet meer nodig, zodat beide beroepen ineen schoven. De aanstekers werden ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de lantaarns. Om het gas aan te steken hadden ze een lange stok waar bovenin een vlammetje brandde.
Na de komst van het gloeikousje kregen de straatlantaarns een waakvlammetje dat via een hoofdkraan kon worden ontstoken. Deze kraan ging open en dicht via een kettinkje. De lantaarnaanstekers kregen voortaan een stok met een haak waarmee ze het kettinkje konden bedienen.

Ondertussen hoefden de lampbezorgers hun ronden ook niet meer te voet af te leggen, maar hadden ze een dienstfiets met daarop een uitschuifbare ladder gemonteerd.
Tenslotte werd er een automatische ontsteker uitgevonden voor de gaslantaarn, waardoor niemand meer op pad hoefde om de lampen aan te steken. Vanaf dat moment werd onderhoud de voornaamste taak. De beroepsnaam veranderde daarmee in lantaarnverzorger en nog weer later in lampenist.

 

Nieuwjaarswens

Lantaarnvullers en -aanstekers van een stad hadden de gewoonte met een kermis en rond nieuwjaar de burgers van ‘hun’ wijk met een prentje en een gedicht de beste wensen over te brengen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Kunst en Cultuur en Wikipedia
 
 

 
Richard Knowles, handschoenmaker van beroep, was afkomstig uit Engeland. Hij trouwde met de uit Vlissingen afkomstige Francijntie Perin en samen woonden zij in de Boteringestraat te Groningen alwaar zij een winkel hadden.
De band met Engeland bleef bestaan. Zo werd er in de huwelijksinschrijving van zoon Hendrick vermeld: ‘van Londen in Engeland’ en zoon Jacobus was ‘ordinaris bode van Groningen op Londen’. Groot zal dan ook hun schrik geweest zijn toen het nieuws over de grote brand in Londen hun bereikte.

De grote brand van Londen begon kort na middernacht van zaterdag 1 september 1666 in een kleine bakkerij in Pudding Lane in het oosten van de stad in het huis van Thomas Farrinor, de bakker van koning Karel II. Volgens veel schrijvers ontstond de brand doordat Farrinor was vergeten het vuur in zijn oven te doven voor hij naar bed ging. Smeulende asresten zouden een stapel hout in brand gezet hebben. Hijzelf beweerde echter dat het vuur in zijn benedenhuis ontstaan was. Farrinor werd rond één uur door de brand wakker en wist met zijn gezin te ontsnappen via een bovenraam. De meid van de bakker durfde echter niet over het dak, viel terug in de zolder en werd het eerste slachtoffer.

Binnen een uur na het ontstaan van de brand werd de burgemeester, Sir Thomas Bludworth, wakker gemaakt en op de hoogte gesteld. Na het vuur met eigen ogen te hebben aanschouwd, verklaarde hij dat het om een kleinigheid ging (‘A woman might piss it out.’) en ging weer slapen.

De meeste gebouwen in Londen waren destijds uit brandbaar materiaal opgetrokken, zoals hout en stro. De overbevolkte stad had nog grotendeels een middeleeuws karakter. Daarbij was de zomer erg heet en droog geweest. De rondvliegende vonken werden aangewakkerd door een felle oostenwind, waardoor naastliggende panden vlam vatten en de brand zich zeer snel uitbreidde. Daarbij kwam dat de huizen zeer dicht opeen stonden en de straten zeer smal waren waardoor het vuur eenvoudig kon overslaan.

Vier dagen later lag het overgrote deel van oud-Londen op de noordelijke oever van de Thames in as. Binnen de wallen van de oude stad bleef alleen de noord-oostelijke hoek gespaard. Daar werd de vuurzee bedwongen, juist voordat het de ‘Tower’ bereikte; tot opluchting van de goudsmeden, die er al hun edelmetaal in veiligheid hadden gebracht. De drukkers en de papier- en boekhandelaren waren minder gelukkig. Die hadden hun voorraden ondergebracht in de crypte van St. Paul’s kathedraal. Toen de papiermassa vlam vatte, leek het alsof de kathedraal explodeerde. Door de sterke wind uit zee breidde het vuur zich aan de westkant van de stad het verst uit, over de stadswallen, over de River Fleet, tot aan het begin van Fleet Street. In totaal raakten tachtigduizend mensen dakloos. In vierhonderd straten zijn meer dan dertienduizend huizen en zesentachtig kerken verwoest. Toen op woensdagavond de wind ging liggen en het vuur onder controle was, bestond het oude hart van Londen niet meer.

 

 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Een foto van rond 1926 met daarop de eigenaar van een schildersbedrijf in Bennekom, Jan de Groot, en zijn personeel. Onder het personeel valt ook mijn overgrootvader Hendrik Jansen. Naar alle waarschijnlijkheid is het de man met snor zittend op de trap. Wat zijn beroep als schilder betreft treedt hij daarmee in de voetsporen van zijn vader Jan Jansen.

 

Hendrik Jansen

Jan de Groot met zijn personeel rond 1926
Bron: Eigen collectie (kopie; auteursrechten onbekend)

 
Mijn overgrootvader wordt op 4 november 1887 geboren in Bennekom als zoon van Jan Jansen en Reintje Hendrika Magrieta Buis . Op de foto moet hij dus tegen de veertig jaar oud zijn.
Als Hendrik zeven jaar oud is overlijdt zijn vader en op vijftienjarige leeftijd verliest hij ook zijn moeder. Bij wie hij en zijn twee broertjes Gerrit en Jan en zusje Neeltje in huis komen of wie als voogd wordt aangesteld is helaas niet bekend.

 

Geboorte Hendrik Jansen, Ede 4 november 1887

Geboorteakte van Hendrik Jansen; Ede, 4 november 1887.
Bron: FamilySearch

 
Op 2 september 1911 trouwt hij in Gemeente Ede met de inmiddels zwangere Fokelina van Ludolphij, naaister van beroep. Zij is de jongste dochter van kleermaker Christiaan Ludolphij en Grietje Dijkhuis en wordt op 21 juni 1891 in Midwolda geboren. Vader Christiaan brengt de Ludolphi-tak dus van het Groningse Midwolda naar het Gelderse Arnhem. Dit moet ergens tussen 1898 en 1908 gebeurd zijn. Fokelina woont tot aan haar huwelijk in Arnhem.

 

Geboorte Fokelina van Ludolphij, Midwolda 21 juni 1891

Geboorteakte van Fokelina van Ludolphij; Midwolda, 21 juni 1891.
Bron: AlleGroningers


 
Huwelijksakte Hendrik Jansen en Fokelina van Ludolphij

Huwelijksakte van Hendrik Jansen en Fokelina van Ludolphij; Ede, 2 september 1911.
Bron: FamilySearch

 
Mijn pasgetrouwde overgrootouders gaan in Bennekom Dorp wonen. Daar worden mijn opa Jan en zijn broertje Christiaan (Chris) geboren. Vervolgens vertrekt het gezin op 25 januari 1916 voor een jaartje naar Wageningen om op 10 januari 1917 weer terug te keren naar hun oude adres in Bennekom. Hier zullen zij wonen tot 1921, het jaar dat zij verhuizen naar Brinkerweg 40, waar zoon Rijnder Hendrikus (Drikus) en dochter Margrietha Neeltje (voor mij bekend als ‘Tante Zus’) geboren worden. Tussen 15 oktober 1921 en 8 december 1922 komen de ouders van Fokelina op dit adres bij het gezin inwonen, om daarna weer terug te keren naar Arnhem. Na vier jaar vertrekken mijn overgrootouders in november naar De Laar 11a, in februari 1928 vervolgens naar De Laar 7c, in 1930 naar  Strooijweg 27 om op 11 maart 1937 uiteindelijk uit te komen op Prins Bernhardlaan 39.

 

Strooijweg Bennekom

De Strooijweg in Bennekom.
Bron: Eigen collectie (kopie; auteursrechten onbekend)

 
Opa en Opoe Jansen heb ik nog mogen kennen. Als je er op bezoek kwam kreeg je als kind steevast een glaasje ranja. Eigenlijk mocht ik dat van mijn moeder niet aannemen, want opoe stofte volgens haar de glazen namelijk af met de stofdoek waar hun kat doorgaans op lag te slapen. Dat kwam doordat ze ‘vergeetachtig’ was, maar mijn moeder vond het toch maar een ‘vieze bedoening’. Zelf zag ik destijds het probleem niet zo.

Van opa kan ik mij niet veel meer herinneren, behalve dat hij heel oud was. Althans, dat vond ik als klein kind. Nou was toentertijd iedereen van boven de pakweg vijftig jaar in mijn ogen al hoogbejaard! Opa had wel een intrigerende ‘toeter’ vanwege zijn doofheid. Wilde je iets tegen hem zeggen dan moest je hem aantikken. Hij pakte dan zijn toeter en vervolgens werd je geacht daarin te praten. Echter, opa was zo doof dat je vaak de longen uit je lijf moest schreeuwen wilde hij je enigszins kunnen verstaan! Een leuk spelletje voor ons als klein- en achterkleinkinderen. We hadden heel wat te vertellen, hoor!

Opoe Jansen kwam tot haar overlijden altijd bij al haar klein- en achterkleinkinderen op verjaardagsvisite. Nog zie ik haar stilletjes zitten in de fauteuil met haar lange haren in een vlecht om haar hoofd vastgespeld en haar dikke panty veel te losjes om haar benen (waar je als kind al niet op let). Geduldig wachtte ze tot je het presentje bij haar kwam halen. Als een soort van audiëntie. Maar dat hoorde zo bij ‘oudere mevrouwen’.

Bijna een halve eeuw later (en hoogbejaard!) besef je pas hoe bijzonder en mooi dergelijke herinneringen aan je overgrootouders eigenlijk zijn…

 

Opa en Opoe Jansen

Opa en Opoe Jansen op respectievelijk 82-jarige en 78-jarige leeftijd.
Bron: Eigen archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Cornelis Hulstein wordt op 31 maart 1830 in Bennekom geboren als zoon van landbouwer Cornelis Hulstein en Geertrui Kobussen. Hij trouwt op 11 oktober 1856 met Rijkje van Roekel, de dochter van landbouwer Willem van Roekel en Hanna van Essen. Rijkje wordt op 4 januari 1833 eveneens in Bennekom geboren.

 

Geboorteakte Cornelis Hulstein

De geboorteakte van Cornelis Hulstein.
Bron: Bron: Archieval


 
Geboorteakte Rijkje van Roekel

De geboorteakte van Rijkje van Roekel.
Bron: Bron: Archieval


 
Huwelijk Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel

Huwelijkakte van Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel.
Bron: Archieval

 
Hun eerste woning betrekken Cornelis en Rijkje op de Bennekomse Heide, waar ze jarenlang pachters zijn op een boerderij van Dhr. Vreede. Cornelis is, net als zijn vader, landbouwer en heeft daarnaast jagen als bezigheid. In de tien jaar na hun huwelijk zullen zij de ouders worden van vier kinderen: Willem Cornelis, Gerrit, Steven en Hanna.

Cornelis en Rijkje besluiten, net als zoveel tijdsgenoten, met hun vier kinderen naar Amerika te vertrekken op zoek naar een beter bestaan. In de negentiende eeuw vinden er namelijk twee belangrijke gebeurtenissen plaats, die een grote emigratiegolf naar Amerika op gang brengen. In de jaren dertig is er een scheuring binnen de Nederduits Gereformeerde Kerk. Daarnaast is er sprake van een economische crisis en meerdere mislukte (aardappel)oogsten. Nederlandse Afgescheidenen stichten onder leiding van de predikanten Albertus van Raalte en Hendrik Scholte in Amerika kolonies in Holland (Ottawa County) in de staat Michigan en in Pella (Marion County) in het zuiden van de staat Iowa. Dominee Scholte zoekt, nadat de meeste grond in Pella is vergeven, plaats voor een nieuwe nederzetting. Dit wordt uiteindelijk West Branch Township in Sioux County, Iowa.

Op 1 april 1871 wordt het gezin Hulstein uitgeschreven met bestemming ‘VSA’ in de registers van Gemeente Ede. Mogelijk zijn zij een jaar eerder al naar Amerika vertrokken. Het jaar 1870 wordt aangegeven op de diverse volkstellingen. Helaas staan zij niet vermeld in de Staat van Landverhuizers van de provincie Gelderland om vast te kunnen stellen in welk jaar exact zij de grote oversteek hebben gewaagd. Ook in de registers van de aankomsthaven Castle Garden is het gezin niet te traceren.

 

00000129

Voorkant van de gerecontrueerde persoonskaart.
Bron: Archieval


 
00000130

Achterkant van de gereconstrueerde persoonskaart.
Bron: Archieval

 
Het gezin komt terecht in Pella (Marion County) in de staat Iowa. Eerst betrekken ze een woning in de stad, maar ze besluiten enige tijd later om toch naar een boerderij in de omgeving van Pella te verhuizen. Daar wordt op 12 november 1878 dochter Cornelia geboren.

 

Birds eye view of Pella, Marion County, Iowa, 1869

Pella (Marion County, Iowa) in 1869.
Bron: Library of Congress

 
Alhoewel de familie het in Pella naar hun zin heeft wordt er besloten om hun heil elders te zoeken. De keus valt op Sioux County, in de nabijheid van North Sioux Center, waar de grond toch vruchtbaarder schijnt te zijn voor de gewassen. In mei 1878 vertrekt eerst Cornelis, samen met zijn vriend Jan Thomassen, met de wagen naar de nieuwe woonplaats om landbouwgrond te huren en overige zaken voor te bereiden. Die reis verloopt niet helemaal vlekkeloos. De paarden slaan op hol en de teugels, die om de handen van Cornelis gewonden zitten, zorgen ervoor dat Cornelis letsel aan de spieren van zijn hand en arm oploopt en, naar zeggen, een vinger verliest. Overigens blijkt Cornelis een ware brokkenpiloot als je de krant mag geloven. Of hij gaat zo onverschrokken te werk dat hij de gevolgen graag voor lief neemt. In ieder geval volgt een maand later de inmiddels 19-jarige zoon Willem Cornelis zijn vader met de huifkar naar Sioux County om te helpen. Na een lange reis met zeer smalle en slecht begaanbare wegen bereikt hij veilig zijn eindbestemming. Er breekt een periode van hard werken aan om van het huis op de prairie een thuis te maken.

 

Kaart

De staat Iowa; Marion County en Sioux County in de staat Iowa; West Branch Township, Plato Township en Welcome Township in Sioux County.
Bron: divers


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 4 november 1897

Cornelis haalt met zijn capriolen zo nu en dan de krant (Nieuwsblad Voor Sioux Center van 4 november 1897).
Bron: History Archive of Sioux County

 
In februari 1879 vertrekt uiteindelijk het hele gezin, waaraan Cornelis en Willem Cornelis zich weer hebben toegevoegd, uit Pella, om zich definitief in Sioux County te vestigen. Cornelis, Rijkje en hun twee dochters vertrekken per trein, terwijl Willem Cornelis, Gerrit en Steven met de huifkar gaan. Het zal een avontuurlijke reis vol moeilijkheden voor de knapen worden. Meest van tijd wordt er in de wagen overnacht en de enige keer dat ze besluiten een hotel op te zoeken, vliegt deze in brand. Gelukkig voor de jongens loopt dit met een sisser af en kunnen ze hun reis voortzetten.
Het gezin neemt voor de komende drie jaar hun intrek in een boerderij in West Branch Township, ongeveer vierhonderd meter ten westen van de First Reformed Church en een dikke twee kilometer ten westen van Sioux Center. Later werd deze plek Old Town genoemd. De plattelandsgemeente is nog volop in aanbouw en biedt nagenoeg geen voorzieningen. Pas in de periode dat het gezin Hulstein er komt wonen, wordt er een smederij en een winkel geopend en een kerk gebouwd.

 

Sioux Center News 31 juli 1941

Artikel uit de Sioux Center News van 31 juli 1941.
Bron: History Archive of Sioux County


 
West Branch Township

De grond van Cornelis Hulstein in West Branch Township (1908).
Bron: Iowa Digital Library

 
Moeilijke tijden breken aan. In 1879, het eerste jaar van hun nieuwe avontuur, vernielen sprinkhanen de oogst en ook een fikse hagelbui doet geen goed aan het graan. Een goede reden voor veel mensen om verder te trekken naar andere delen van Amerika. Zo niet voor Cornelis en Rijkje. In 1880 breekt er een difterie-epidemie uit en de ziekte sluipt vele huizen binnen. Ook bij het gezin Hulstein; zij verliezen hierdoor op 13 september hun dochter Hanna op dertienjarige leeftijd.

 

Census 9 juni 1880; West Branch Township, Sioux Center, Sioux County, Iowa

Census 9 juni 1880; West Branch Township, Sioux Center, Sioux County, Iowa. Het hele gezin is dan nog compleet.
Bron: FamilySearch

 
De extreem koude en stormachtige winter van 1880-1881 volgt met heel veel sneeuw, die al vroeg in de herfst begint te vallen en het oogsten van onder meer mais ernstig belemmert. Het hooi, koren en stro moet bovendien noodgedwongen gebruikt worden als brandstof om te kunnen overleven. Na drie jaren van ontberingen vertrekt het gezin in 1882 naar een boerderij, op bijna tweeënhalve kilometer ten noorden van Sioux Center gelegen. Hier zullen ze blijven wonen tot zoon Steven in juni 1889 de boerderij overneemt. Cornelis en Rijkje verhuizen in eerste instantie naar een woning die in de stad is gebouwd. Na een jaar keren ze terug naar hun eerste huis in West Branch Township op zo’n vierhonderd meter ten noorden van Sioux Center gelegen. Bij de volkstelling van 1 juni 1900 komen ze voor in Welcome Township, waar ze het geluk hebben samen met hun kinderen en kleinkinderen op 11 november 1906 hun 50-jarig huwelijksfeest te kunnen vieren.

 

Welcome Township

Welcome Township (1908) met onder meer de gronden van Cornelis Hulstein en de vermelding van het ongeluk waarbij hij met de schrik vrijkomt (Nieuwsblad voor Sioux Center van 19 april 1905).
Bron: History Archive of Sioux County en Iowa Digital Library

 

Plato Township

Plattegrond van Plato Township met de grond van Cornelis Hulstein (1908).
Bron: Iowa Digital Library

 
De laatste jaren van haar leven laat de gezondheid van Rijkje sterk te wensen over. Ze overlijdt in de nacht van dinsdag op woensdag 4 januari 1911 in Welcome Township aan bronchorrhoea, een overmatige productie van sputum, als gevolg van ‘la grippe‘, oftewel influenza. Rijkje wordt op de dag af 78 jaar oud. Na afscheid aan huis en een afscheidsdienst in de Central Reformed Church wordt zij op 9 januari 1911 op de begraafplaats Memory Gardens Sioux Center begraven.

 

Nieuwsblad Voor Sioux Center 7 april 1909

De gezondheid van Rijkje kwakkelt al jaren, zo blijkt uit het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 7 april 1909.
Bron: History Archive of Sioux County

 

Overlijdensverklaring Rijkje van Roekel

De overlijdensverklaring van Rijkje van Roekel.
Bron: FamilySearch


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 11 januari 1911

De rouwadvertentie in het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 11 januari 1911.
Bron: History Archive of Sioux County

 
Cornelis volgt zijn vrouw op 88-jarige leeftijd in de nacht van 15 september 1918 om half een, eveneens in Welcome Township. Na al enige tijd maagkanker te hebben, overlijdt hij uiteindelijk aan hypostatische pneumonie, een longontsteking in de achterste longvelden ten gevolge van een slechte ventilatie van die longdelen. Toch blijft hij tot het einde toe een sterke oude man en helder van geest. Na afscheid aan huis en een afscheidsdienst in de Second Reformed Church vindt hij op 18 september 1918 op dezelfde begraafplaats als Rijkje zijn laatste rustplaats.

 

Overlijdensverklaring Cornelis Hulstein

De overlijdensverklaring van Cornelis Hulstein.
Bron: FamilySearch


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 2 oktober 1918

De rouwadvertentie in het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 2 oktober 1918.
Bron: History Archive of Sioux County


 

Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel.
Bron: Iowa Digital Library


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel