Header Uit de oude Koektrommel

Poorter

 
Oorsprong

Een ‘poorter’ was een volgerechtigde ingezetene van een stad, die het poorterrecht bezat. De etymologische oorsprong van ‘poorter’ ligt bij het Latijnse woord ‘portus’, wat ‘haven’ en ‘stad’ betekent.
In de Vroege Middeleeuwen ontstonden de eerste steden als kleine, en later ommuurde, handelsnederzettingen van kooplui nabij adellijke burchten. De bewoners van het gebied om de ‘burgus’, de burcht, werden ‘burgers’ genoemd. Later zouden poorter en burger synoniemen worden voor een bewoner van een middeleeuwse stad.

Een middeleeuwse stad werd omringd door een stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere mate van veiligheid en bescherming aan haar burgers, ook wel de poorterij of burgerij. De stadspoorten werden ’s avonds gesloten door de poortbewaker. De sleutels van de stad werden bij de poortermeester, of later de burgemeester ingeleverd en de volgende dag weer opgehaald.

Elke stad had zijn eigen resoluties betreffende het poorterschap. Het onderstaande moet dan ook gelezen worden als ‘over de grote linie’.
 
 
Poorterschap

Vanaf de dertiende eeuw had een stad ingezeten, die toestemming hadden om in de stad te wonen, maar verder geen enkel recht hadden, en poorters. In sommige steden kende men, in plaats van poorters, burgers en grootburgers.
Het poorterschap of burgerrecht kon worden verkregen door zich te laten registreren bij de magistraat, het stadsbestuur, en het afleggen van een eed. Hier waren aanzienlijke kosten mee gemoeid. Op deze manier kon er bewezen worden niet armlastig te zijn en in het eigen onderhoud te kunnen voorzien. Wie nog een schuldvordering open had staan, kon een poorterschap wel vergeten. In enkele steden kon men, uiteraard tegen betaling, ‘poorter eerste klas’ worden. Hiermee kon men regent worden van een stedelijke instelling, als een gasthuis of weeshuis, of poortermeester.

Niet iedereen had de mogelijkheid om het poorterschap te kopen. In veel steden golden religieuze restricties, waardoor bijvoorbeeld Joodse personen en Katholieken veelal waren uitgesloten voor het poorterschap en daardoor tevens geen lid konden worden van een gilde.

 

Inschrijving poorterschap

Hoefsmid Dirk Enklaer liet zich op 20 augustus 1692 in Amsterdam inschrijven als poorter.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Naast het kopen van een poorterschap kon je ook ‘ingeboren poorter’ worden door wettige geboorte uit het huwelijk van een poorter of ‘behuwd poorter’ door het aangaan van een huwelijk met een kind van een poorter of poorterse of de weduwe van een poorter. Bij een behuwd poorterschap waren tevens de vastgestelde kosten verplicht. De kinderen uit dit huwelijk werden automatisch poorter. Een poorterschap kon ook worden geschonken bij het aantrekken van een persoon van elders voor een ambtelijke functie.

Men kon het poorterschap verliezen door langdurig verblijf buiten de stad of het verlaten van de stad, bij verbanning uit de stad op grond van een gerechtelijk vonnis wegens gepleegde strafbare feiten of door ‘ontpoort’ te worden door het stadsbestuur in verband met schulden, zodat deze niet verhaald zouden worden op andere poorters.

De privileges van het poorterschap eindigde met de afschaffing van het Ancien Régime in 1794-1795 als gevolg van de Franse overheersing.
 
 
Rechten en plichten

Als poorter kon men in aanmerking komen voor een bestuurlijke functie of lid worden van een gilde. Poorters waren dus veelal bestuurders of ambachtslieden. Ook kon een poorter zelfstandig een nering of zaak beginnen, hoefde geen tol te betalen, mocht rechtszaken aanspannen en kon opgenomen in het stadsouderhuis. In sommige steden werden poorters vrijgesteld van de geheven belasting op huizen, gronden en erven gekocht van gewone ingezetenen of vreemdelingen. Bij een onverhoopt overlijden werden de kinderen ondergebracht in een Burgerweeshuis, waar doorgaans de situatie beter was dan in andere weeshuizen van de armenzorg.

Het poorterschap bracht ook verplichtingen met zich mee. Poorters waren belastingplichtig. Met dit geld werd onder meer de stad en de stadsverdediging onderhouden. Zij waren verplicht voor hun stad de krijgsdienst te vervullen en dienden te helpen bij de bescherming van de stad.
 
 
Buitenpoorter

Een buitenpoorter, ook wel hagepoorter of landpoorter, was iemand die buiten de muren van een stad woonde, maar wel de poorterrechten van een stad had gekocht. Vaak betrof het hier een ambulante verkoper, zeevarende of plattelandsbewoner. Dit buitenpoorterschap kon niet worden verkregen door wettelijke geboorte. Ook de buitenpoorter was verplicht om de krijgsdienst voor hun stad te vervullen.

De plattelandsbewoner met poorterrechten viel onder de rechtsregels van de stad en profiteerde mee van de stedelijke privileges. Dat hield in dat de juridische zaken werden behandeld door de stedelijke rechtbank in plaats van de grafelijke baljuw. Bovendien gold de aan de stad verleende vrijstelling van tolheffing ook voor zijn goederen. Verder was de buitenpoorter vrijgesteld van de persoonlijke heervaartverplichting die gold op het platteland. Dit betekende dat de verplichtingen van het dorp voldaan moest worden door minder mensen.
Vanaf 1355 gold, mede om deze reden, voor een aantal steden, dat zij deze poorters verplicht stelden om binnen de stad te wonen. Een verblijf op het land werd in het voorjaar toegestaan voor een periode van zes weken, eveneens als een periode van zes weken tijdens de oogst. Voor andere steden gold weer dat een buitenpoorter elk jaar een bepaalde tijd in de stad moest verblijven.

 

De Kleine Vispoort

De Kleine Vispoort op de Vijgendam met een doorkijk naar de Vismarkt.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Zie voor poorters Amsterdam: Handleiding Poorters (klik op + in de balk ‘Beschrijving van het archief’), Archief van de Burgemeesters: poorterboeken en stadsrekeningen, Handleiding Thesaurieren Ordinaris (klik op + in de balk ‘Beschrijving van het archief’), Archief van de Thesaurieren Ordinaris en het zoekscherm Poorters 1531-1652.
 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Wikipedia, Ensie en divers