U bent hier | Home » Scheepssoldijboeken VOC
Scheepssoldijboeken
Debetzijde
Creditzijde
Maandbrief
Schuldbrief
Absent
Gerepatrieerd
Kaap de Goede Hoop
Databanken scheepssoldijboeken
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hield in scheepssoldijboeken de personeelsadministratie bij volgens vastgestelde regels. Voor elk VOC-schip, dat tussen 1700 en 1795 afvoer, werd een lijst van opvarenden opgesteld. De opvarenden waren in dienst van één van de zes Kamers van de VOC, gevestigd in Amsterdam, Zeeland, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen.
Elk schip had dus zijn eigen soldijboek en voor ieder betaald bemanningslid was een dubbele pagina gereserveerd. Daarop staan onder meer de persoonsgegevens, naam, plaats van herkomst, datum en plaats van vertrek en aankomst, wanneer hij uit dienst ging en met welke reden, de hoogte van het soldij, hoeveel daarvan als voorschot was betaald en met welk familielid eventuele schulden en tegoeden konden worden verrekend.
De scheepssoldijboeken werden in tweevoud opgemaakt; één exemplaar ging naar het soldijkantoor in Batavia, één exemplaar werd teruggezonden naar de Kamer van uitreding.
Alle opvarenden die aan boord gingen, werden eerst genoteerd in de monsterrol; de scheepsdocumenten die op elk zeeschip aanwezig dienden te zijn. Het waren bemanningslijsten met vermelding van naam, rang, gage, woonplaats en leeftijd, evenals de naam, het type en de grootte van het betreffende schip.
Vervolgens werden alle uitgaven aan boord ten laste van de rekening genoteerd in het journaal. Pas aan het einde van de reis werden alle gegevens ingeschreven in het scheepssoldijboek.
Elke betaalde opvarende had dus een eigen rekening met een nummer. Bovenaan de rekening staat dit nummer, de naam van het schip, de Kamer van uitreding en het jaar van vertrek vermeld. Behalve aan het einde van een scheepsreis, kon de rekening ook tussentijds worden gesloten bij overplaatsing, vermissing, overlijden of wanneer men in Kaap de Goede Hoop achter bleef.
Scheepssoldijboek.
Bron: Nationaal Archief
Als voorbeeld de debetzijde van de rekening van Gerrit Hopman van Aalte(n), ziekentrooster, vertrokken op 21 september 1767 voor Kamer Amsterdam met het schip Woestduijn naar Batavia.
Er was geen maandbrief (niet vermaakt). Hij kreeg twee maanden gage op de hand, in totaal ƒ 48,-. Een schuldbrief van ƒ 300,- was er getekend ten bate van J. Debruijn. Verder waren er onkosten gemaakt voor de aanschaf van 1 ps (pees=stuks) kist voor ƒ 9,15 en 4 ps kelder voor ƒ 16,-. Een kelder is een in vakken verdeelde kist voor en met (vierkante) flessen drank, zodat deze staande bewaard en vervoerd konden worden.
Vervolgens is op 18 augustus 1769 een bedrag van ƒ 452,90 aan hem uitbetaald en is uit zijn tegoed de schuldbrief van ƒ 300,- voldaan aan J. Starink.
Debetzijde van de rekening van Gerrit Hopman, op 21 september 1767 vertrokken met het schip Woestduijn.
Bron: Nationaal Archief
Op de rechter bladzijde, ook wel de creditzijde, staat het verdiende loon van de opvarende als tegoed geboekt. Het salaris op de uitreis werd uitbetaald als de opvarende bij Kaap de Goede Hoop van boord ging of als het schip aankwam op de plaats van bestemming. Gebruikelijk werden in Azië per jaar zes maandlonen uitbetaald.
Als voorbeeld de debetzijde van de rekening van Gerrit Hopman. In Batavia is op 20 april 1768 zijn soldij vanaf de datum van vertrek als tegoed ingeboekt. Het is een bedrag van ƒ 168,-; 7 maandlonen van ƒ 24,-. Een bedrag van ƒ 205,15 ‘quaadt’ staat nog open. De terugreis wordt uitgevoerd in opdracht van Kamer Zeeland.
Tevens zien we het credit van ƒ 300,- van de ingediende schuldbrief vermeld staan en het opgebouwde loon van de terugreis, te weten ƒ 452,90, waaronder ƒ 300,- voor het ‘douceur’.
Creditzijde van de rekening van Gerrit Hopman.
Bron: Nationaal Archief
Soldaat Michiel Verkenst uit Leiden heeft aan zijn vrouw Anna Vermeulen drie maandlonen vermaakt.
Bron: Open Archieven
Een schuldbrief of transportbrief of -ceel, ook wel obligatie of ‘vaderlandse schuld’ genoemd, is een overdraagbare schuldbekentenis, die veelal door een opvarende ondertekend werd. Ook dit wordt vermeld op de debetzijde en door de VOC uit het tegoed van de opvarende uitbetaald. Tevens wordt vermeld of er sprake is van een eventuele (gedeeltelijke) terugbetaling.
Een werknemer van de VOC kon een schuldbrief ondertekenen tot maximaal ƒ 300,-, afhankelijk van het maandloon. Deze schuldbrief was vaak op naam gesteld, maar overdraagbaar en werd aan de toonder uitbetaald. Als het saldo ‘te quaadt (kwaad)’ was, oftewel een negatief saldo, werd de transportbrief, na de eventuele maandbrief, bij voorrang voldaan. De VOC betaalde in dat geval in Azië maar beperkt het loon uit.
Schuldbrieven werden vaak verleend aan ronselaars voor de VOC, ook wel ‘volkshouders’, ‘ceel- of zielverkopers’ of ‘zielkopers’ genoemd. Deze ronselaars verschaften dakloze vreemdelingen onderdak en voorzagen hen soms van een zeemansuitrusting. De ronselaar ontving hiervoor een schuldbrief, die werd voldaan door de VOC nadat de geronselde genoeg had verdiend om de schuld te kunnen betalen. Het bezit van een schuldbrief was echter risicovol, aangezien het aantal opvarenden dat tijdens de reis overleed aanzienlijk was. Om deze reden werden de schuldbrieven doorverkocht aan transportkopers of speculanten.
In 1786 werd dit systeem afgeschaft; de ronselaars kregen vanaf dat moment een premie van 55 of 60 gulden.
Vermelding van een schuld(brief).
Bron: Open Archieven
U kunt bij het zoeken naar een opvarende de vermelding ‘absent’ tegenkomen. In de meeste gevallen betreft het een opvarende, die de gage op de hand al had ontvangen, maar voor het afvaren niet is komen opdagen of absent of vermist is bij het afzeilen in Azië. Absent kon ook inhouden dat iemand niet meer geschikt was voor het werk of geplaatst was op een andere schip. Deze personen hebben geen rekening in het desbetreffende scheepssoldijboek.
Lijst met absenten voor het uitzeilen in Batavia van het schip Geertruijda voor Kamer Amsterdam in 1787.
Bron: Nationaal Archief
In de transcripties van de databanken wordt gesproken over ‘gerepatrieerd’. Dit houdt in dat de opvarende is teruggekeerd naar Nederland en is afgemonsterd.
Kaap de Goede Hoop
Het was de VOC-schepen verplicht om zowel op de uit- als op de thuisreis in verversingsstation en reparatieplaats Kaap de Goede Hoop aan te leggen. Het gebeurde met regelmaat dat opvarenden in Kaap de Goede Hoop het schip verlieten of daar opstapten om met een schip naar Nederland terug te keren of naar Azië te varen. Werknemers die op de Kaap in dienst werden genomen, kwamen vaak in dienst bij Kamer Amsterdam.
In het scheepssoldijboek van het betreffende schip staan enkel de financiële gegevens van deze reis. In het scheepssoldijboek van de oorspronkelijke afvaart is het negatieve en positieve saldo van die reis terug te vinden.
Jacobus Bakker voer met het schip de Batavier naar Kaap de Goede Hoop. Na negen maanden aan land vertoefd te hebben stapte hij op het schip de Vrijheijd naar Azië.
Bron: Nationaal Archief
Vermelding van de gesloten rekeningen van Jacobus Bakker in het scheepssoldijboek van het schip de Vrijheijd.
Bron: Nationaal Archief
Zie ook: VOC-Glossarium (verklaring termen), VOC Site (alles over de VOC) en VOC Kenniscentrum.
In het verhaal over Gerrit Hopman, ziekentrooster in dienst van de V.O.C., vindt u tevens meer informatie over bepaalde zaken die met de VOC te maken hebben.
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Wikipedia (Ronselen), Ontdek Jouw Verhaal, VOC Site en Nationaal Archief