Hoe het omhakken van een boom kon leiden tot een oorlog
De familie van Kleij vindt zijn oorsprong, voor zover ik kan nagaan, in Meerkerk. Terwijl ik op zoek was naar de geschiedenis van deze plaats kwam ik het (gruwelijke) verhaal tegen over hoe in de veertiende eeuw in deze regio het omhakken van een boom kon leiden tot een oorlog.
Om het één en ander goed te kunnen begrijpen aan het verhaal is het handig om wat kennis te hebben van de regionale machtsverhoudingen ten tijde van het gebeuren.
Heer Otto van Arkel komt uit de gelijknamige en machtige familie, die in Gorcum zetelt. Meerkerk behoort toe aan het land van familie Van Vianen. Ameide wordt bestuurd door de familie Van Herlaer. De families Van Vianen en Van Herlaer hebben gemeenschappelijke belangen, aangezien Heilwich, de dochter van Jan van Herlaer is getrouwd met Hendrik van Vianen. Samen vormen zij in feite een front tegen de Van Arkels. Daarbij komt ook nog dat de familie van Arkel tot de Kabeljauwen behoort en de beide andere families tot de Hoeken.

Gezicht op Vianen; Gaspar Bouttats, naar Jan Peeters, 1679.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Public Domain)
We schrijven het jaar 1388. Vier rijke kooplieden uit Gorcum zijn naar Utrecht geweest om wat zaken te regelen. Het is ‘meiavond’, de laatste dag van de grasmaand. De terugreis loopt via Vianen en terwijl ze daar een herberg passeren worden ze door een aantal bekenden naar binnen geroepen voor een maal en wat wijn. Het wordt een gezellig vertoeven, waarbij de wijn rijkelijk vloeit en de tijd langzaam doortikt.
In de herberg raken de Gorcummers ook in gesprek met een Meerkerkse boer. De boer heeft op zijn grond vele bomen staan. Aangezien het destijds al gebruikelijk is om op meiavond voor de huizen van ‘de aanzienlijkste der stad’ een meiboom te planten komt al snel de vraag van de Gorcummers aan de boer of zij soms een meiboom op zijn land mogen kappen om in Gorcum te planten. Dit vindt de boer geen enkel probleem. Het mogen er zelfs wel twee of drie zijn. Als dank betalen zij ‘het verteerde gelag’ van de boer en vertrekken richting Meerkerk.

Ets van Gerrit De Broen (1658/’59-1740). -De Lente: Het plante van de May-boom / Le printemps: On plante le May.
Aangekomen bij het huis van de boer delen de vier kooplieden aan de boerin mede dat zij permissie hebben van haar man om meerdere bomen te kappen, maar dat zij er echter maar één hoeven te hebben. Direct daarop beginnen zij te hakken. De boerin is natuurlijk niet bekend met de afspraak en vertrouwt het zaakje niet. Zij zet vervolgens ‘de balg open’ en begint te roepen en te schreeuwen om de buren te alarmeren. De buren schieten, gewapend met wat maar voor handen is, te hulp en vallen als ‘dolle honden’ de indringers aan. Twee kooplieden vinden direct de dood en de overige twee worden dodelijk verwond.
De schipper die de Gorcummers vervoerde komt ongeschonden uit de strijd; hij krijgt niet ‘met die selve zaus’. Hij brengt ze alle vier naar Gorcum, waar Otto van Arkel en zijn zoon Jan onmiddellijk worden ingelicht, en toont ‘de lijken en doorhakte’.
Otto van Arkel besluit de zaak grondig te onderzoeken en informeert bij de schipper en de Meerkerkse boer naar de ware toedracht. De beide heren vertellen het gebeuren naar waarheid en Otto van Arkel weet voldoende. Hij schrijft een brief aan de Hendrik van Vianen, waarin hij erop aandringt dat de Meerkerkse boosdoeners gestraft zullen worden. Mocht de Hendrik van Vianen dat niet naar behoren doen, dan zal hij ‘zulks zelf komen doen’!
En precies deze laatste opmerking valt bij Hendrik van Vianen helemaal verkeerd. Hij spreekt schande over het gedrag van Otto van Arkel en besluit daarop de Meerkerkse moordenaars niet te vervolgen. Helaas is Otto van Arkel er op zijn beurt niet van gediend om beschimpt te worden en het feit dat de moordenaars van zijn burgers onbestraft blijven vindt hij onverteerbaar. Hij doet de Hendrik van Vianen ‘aanstonds den oorlog aanzeggen’.
Hij zendt zijn boden naar alle dorpen in het Land van Vianen en Ameide, met uitzondering van Meerkerk, met het bericht dat de bewoners drie dagen de tijd hebben om met hun goederen en hun vee te vluchten. Na deze drie dagen zal hij met zijn mannen naar de dorpen komen en deze verbranden, de goederen in beslag nemen en de achtergebleven mensen gevangen nemen. Zoals gezegd krijgt Meerkerk deze waarschuwing niet.

Kaart van de regio.
Bron (bewerkt): multifacet.info
Na het verstrijken van de drie dagen gaat Jan van Arkel, de zoon van Heer Otto, met een ‘menighte van kloeke mannen’ op pad en verbrandt alle huizen van Meerkerk. Ook gaat hij nog op zoek naar ‘het quade wyf en de doodslagers’, maar zij hebben blijkbaar bijtijds weten te vluchten. Vervolgens rukt hij op naar de andere dorpen van de Heren van Vianen en Ameide, die tevens zeer gehavend worden, om bij Vianen uit te komen. Vianen wordt beschermd door een stadsmuur, maar dat blijkt geen obstakel te zijn voor Jan van Arkel en zijn ‘gewapent volk’. Hij schiet daar door ‘vurige steencloten’ ook de brand in.
Kort hierna vertrekt zijn vader Otto van Arkel met ‘enig volk’ naar Ameide. Hij verbrandt het hele dorp en doet het ‘Huys der Mey’ ‘met grote bussen dapper beschieten’. Dit slot wordt zwaar beschadigd en vervolgens belegerd. Heer Otto en een groot gedeelte van zijn mannen vinden onderdak in de kerk.

Gezicht over de Lek op Ameide en slot Herlaer door Jan de Beijer.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Public Domain)
Hendrik van Vianen en Jan van Herlaer overzien de situatie en beseffen dat zij de Van Arkels met, naar zeggen, een leger van twaalfduizend man, moeilijk het hoofd kunnen bieden. Aangezien Ameide te leen is gegeven door de St. Maartensdom in Utrecht besluiten ze hulp te zoeken bij de bisschop van Utrecht. De Raad van Utrecht reageert hierop door aan Otto van Arkel een brief te schrijven waarin zij hem dringend adviseren Ameide te verlaten of ‘het hele Neder-Sticht zou tegen hem ten strijde trekken’.
Heer Otto is niet erg onder de indruk van dit dreigement en stuurt daarop een bode naar Utrecht met de boodschap: ‘Ga segg dijn Heeren van Utrecht: soo stout sijn sij niet dat sij hier tegen mij verschijnen’. En daarmee was de zaak voor alle partijen afgedaan.

Sint Maartensdom Utrecht door Pieter Jansz. Saenredam.
Bron: Europeana (Bibliothèque nationale de France, département Estampes et photographie, P152992; Licentie: Public Domain)
De Heren van Vianen en Herlaer zien zich genoodzaakt om tot een andere strategie over te gaan. Zij wenden zich tot Hertog Albrecht van Beieren, Hertog van Beieren-Straubing en Graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, met het verzoek om zijn tussenkomst in de kwestie en het teweegbrengen van een verdrag met Otto van Arkel, zodat zij niet het onderspit zullen delven.
De oudste zoon van de hertog, Graaf Willem van Oostervant, is een goede vriend van Otto van Arkel. Hij besluit om met wat ‘edelmannen’ zijn vriend en zijn leger een bezoek te brengen.en wordt er vriendelijk ontvangen. Graaf Willem is eigenlijk nogal verbaasd zo’n overmacht aan strijdbare mannen aan te treffen. Onderhandelen lijkt daarom de beste optie en hij stelt een vredesverdrag voor.

Albrecht van Beieren en Willem van Oostervant.
Bron (bewerkt): Vilters-Vanhemel
Dat plan slaagt. Er wordt een wapenstilstand getroffen voor een periode van twee jaar. Echter, wel onder één conditie: Hendrik van Vianen moet zijn slot ‘Huys der Mey’ met alle toebehoren overdragen aan Otto van Arkel. Hiervoor zal Heer Otto aan de Hendrik van Vianen zestienduizend ‘Rijnsche guldens’ lenen, onder voorwaarde dat deze som binnen twee jaar weer aan hem gerestitueerd wordt. Mocht dit niet gebeuren dan zal het slot met de Heerlijkheid Ameide erfelijk in handen vallen van Heer Otto. Het beleg wordt opgeheven en de oorlog is daarmee voorlopig opgeschort.

Goudgulden (geslagen 1350-1389); Willem V van Beieren.
Bron: Wikimedia (Licentie: CC BY-SA 3.0 NL)
Na het verstrijken van de twee jaar gaan Otto van Arkel en zijn zoon Jan op reis. Voor zij aan de reis beginnen drukken ze de bewoners van Gorcum nog op het hart ‘dat zy tegen de Landen van Vianen niets zouden hebben te ondernemen, voor dat hy, en zynen zoon weder waren ’t huys gekomen’. De Heer van Vianen heeft namelijk nog steeds niet voldaan aan de terugbetaling van het geleende geld. Toch trekken ‘die van Gorinchem’ het harnas aan om gezamenlijk in het Land van Vianen alles te verbranden en verwoesten wat voor handen is.
Hendrik van Vianen en zijn broer Johan zien nu een mogelijkheid. Zonder een ‘bequaam veld-overste’ hebben de Gorcummers immers geen enkele kans. Samen met ‘het volk’ rijden ze de Gorcummers tegemoet en komt het tot een treffen bij het dorp Lakerveld. Velen sneuvelen op het slagveld of weten te vluchten. Echter, de ‘voornaamste en rijkste burgers’ worden gevangen genomen. Voor die gevangenen vraagt Van Vianen een fors losgeld van Gorcum; genoeg om het verpande slot van Ameide af te kunnen lossen…
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Wegwijzer en Google Books (Beschryvinge der stadt Gorinchem en landen van Arkel, 1755, door Cornelis van Zomeren, Teunis Horneer)