Header Uit de oude Koektrommel

 
Joseph Ubeda wordt op 16 november 1830 ’s nachts om één uur geboren in Nijmegen. Hij is de derde zoon uit een gezin met veertien kinderen, waarvan de oudste voortkomt uit een buitenechtelijke relatie van moeder Maria Giesbers. Zijn vader is de uit het Spaanse Huèrcal de Almeria afkomstige José Antonio Rueda de Ubeda; stamvader van de familie Ubeda in Nederland.

 

Geboorteakte Joseph Ubeda

Geboorteakte van Joseph Ubeda.
Bron: Gelders Archief

 
Dat Joseph hoogstwaarschijnlijk naar het buitenland is vertrokken, lijkt aannemelijk. In Nederland is maar weinig informatie over hem te vinden. Het lotingsregister van Nijmegen vermeldt, naast de gebruikelijke gegevens, alleen ‘No. 208’. Dat levert dus geen enkel aanknopingspunt op. De periode, waarin hij het ouderlijk huis verlaten zal hebben, balanceert bovendien op het randje van de invoering van het vastbladig bevolkingsregister, wat het opsporen bemoeilijkt.
Ten langen leste wordt zijn vermelding gevonden in het bevolkingsregister van Amsterdam: ingeschreven op het adres Elandsgracht-Klaverbladsgang No. 224 A, ongehuwd, Rooms Katholiek, knecht van beroep en ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’. In militaire dienst gegaan en zonder kennisgeving vertrokken uit de gemeente Amsterdam dus. Dit is meteen het laatste teken van leven van Joseph in Nederland.

 

Elandsgracht Amsterdam

De Elandsgracht (NZ) met ‘Fort Sjako’ rond 1885. Een stukje verderop tussen de nummers 52 en 56 bevond zich de ingang naar de Klaverbladsgang.


 
Klaverbladsgang

De Klaverbladsgang, Jordaan-Zuid, Wijk GG.
Bron: Stadsarchief Amsterdam (Licentie: Auteursrechtvrij; bewerkt)


 
Bevolkingsregister Amsterdam

Aanknopingspunt in het bevolkingsregister van Amsterdam: ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Met als enig aanknopingspunt ‘dienst genomen’, kan het spitten in de militaire stamboeken dus beginnen. Aangezien zijn oudere broers bij het Regiment Infanterie zijn terechtgekomen, zal dat de eerste gok moeten zijn. Zijn vermelding wordt al snel gevonden in de klapper van het 3e Regiment Infanterie. De inschrijving in het stamboek levert verwijzingen en inschrijfnummers naar en van andere regimenten op.

Joseph heeft volgens zijn signalement een lengte van 1.603 meter, een ovaal gezicht, een rond voorhoofd, een spitse kin, normale neus en lippen, bruin haar, blauwe ogen, bruine wenkbrauwen en een litteken boven zijn linker oog. Als laatste woonplaats wordt Rotterdam vermeld, waar hij werkzaam is geweest als knecht in een koffiehuis.
Op 25 April 1849 wordt hij als reserve milicien voor de tijd van vijf jaar ingedeeld bij het 7e Regiment Infanterie als nummerwisselaar van Eduardus Wilhelmus Friebels van de lichting van 1849 van Nijmegen. Joseph blijkt voor deze lichting dus te zijn uitgeloot door een hoger lotnummer te trekken en heeft deze met Eduardus Wilhelmus Friebels tegen betaling geruild voor diens lagere lotnummer. Daar zal vast een welkome beloning tegenover gestaan hebben.
Vanaf 20 Mei 1850 komt hij in actieve dienst, amper 3 maanden later gevolgd door groot verlof.

 

Stamboekinschrijving Joseph Ubeda

Gedeelte van de inschrijving in het stamboek van het 7e Regiment Infanterie.
Bron: Nationaal Archief

 
Het schijnt Joseph wel te bevallen bij het leger. Op 5 maart 1851 gaat hij als milicien over naar het 3e Regiment Infanterie met een vrijwillige verbintenis voor de tijd van zes jaar en krijgt hiervoor een premie van 20 gulden. Ruim drie jaar later, op 15 mei 1854, wordt Joseph geroyeerd als milicien en als vrijwilliger aangemerkt. Op 18 december 1856 wordt hij opnieuw verbonden voor de tijd van zes jaar, ingaande 5 maart 1857, met een handgeld van 25 gulden.
Op 1 mei van datzelfde jaar besluit Joseph een nieuwe verbintenis te tekenen voor de tijd van zes jaar bij het Koloniaal Werfdepot, ingaande op de dag van inscheping naar de overzeese bezettingen in Oost-Indië en met een premie van 85 gulden.

Het lijkt voor de hand liggend dat Joseph heeft ingetekend bij het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger in Harderwijk. Het Koloniaal Werfdepot was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en de soldaten in een zesweekse opleiding klaarstoomde voor hun dienst in de Oost. In de tijd van Joseph was dit een beroepsleger, aangezien de grondwet de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën verbood, en viel na inscheping onder het Ministerie van Koloniën.

 

Koloniaal Werfdepot

Het Koloniaal Werfdepot (Oranje Nassau Kazerne) aan de Smeepoortstraat te Harderwijk.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Gelet op de vermelde data ziet het er niet naar uit dat Joseph in het Oost-Indisch Leger gediend zal hebben. Hij biedt zich namelijk aan voor de dienst in West-Indië en stapt op 12 juli 1857 aan boord van het schip Willem en Carel met bestemming West-Indië.

 

Stamboek Koloniaal Werfdepot

Gedeelte uit het stamboek van het Koloniaal Werfdepot.
Bron: FamilySearch


 
Stamboek Suriname Joseph Ubeda

Inschrijving van Joseph Ubeda in het West-Indisch stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Een kleine twee maanden bereikt Joseph Suriname, waar hij op 5 september 1857 na ontscheping in quarantaine gaat te Post Leyden. Sinds 1854 is de verlaten redoute Post Leyden tot quarantaine-etablissement ingericht als maatregel ter voorkoming van het optreden en de verspreiding van ziekten als cholera. Gezagvoerders, stuurlieden en chirurgijns van binnenkomende schepen dienen een samengestelde vragenlijst naar waarheid in te vullen. Op het afgeven van een valse verklaring staat de doodstraf.
Uiteindelijk wordt Joseph op 2 november 1857 ingedeeld als jager 2e klas in het 27e Bataljon Jagers en zal hij terecht komen in de Surinaamse militaire post Republiek aan de Coropinakreek. Deze post was destijds alleen bereikbaar over het water en lag in het Paragebied, het oudste plantagegebied van Suriname, dat bekend stond om de productie van suiker en houtskool voor brandstof.

 

Post Republiek Suriname

Het quarantaine-etablissement Post Leyden en de militaire post Republiek, vlakbij de houtplantage De Vier Kinderen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
Militaire post Republiek

Aquarel ‘Military post ‘Republiek’ by the Coropina Creek’ rond 1860 (bewerkt).
Bron: Nationaal Museum van Wereldculturen (Licentie: CC BY-SA 4.0)

 
Het kan niet anders of Joseph maakt nog de slavenopstand in de nabijgelegen plantage (houtgrond) De Vier Kinderen van 1857 mee, die uitbreekt na het aantreden van een nieuwe directeur. Deze beste man is aangesteld met als taak de slaven, die betrekkelijk veel vrijheid genieten en relatief weinig arbeid verrichten, weer aan het werk te krijgen. Er breekt een opstand uit onder de slaven die het hier niet mee eens zijn. Daarnaast weigeren een aantal slaven ‘met melaatsheid behebt’ om zich te laten onderzoeken en verzorgen in Paramaribo.
Nadat de slavenopstand al zo’n half jaar gaande is, worden er uiteindelijk op 5 november 1857 120 ‘wel uitgerustte en gewapende soldaten’ op de ongeveer 180 slaven afgestuurd, waarbij men namens de regering ‘17 belhamels van het oproer en de 6 wederspannige melaatschen’ oppakt en naar Paramaribo overbrengt.

 

Algemeen Handelsblad 1

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)


 
Algemeen Handelsblad 2

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)

 
Zijn Surinaamse avontuur zal nog geen twee jaar duren. Joseph verdrinkt in de nacht van 8 maart 1859 rond drie uur te Post Republiek, nalatende 7 gulden en 9 cent; een bedrag dat omgerekend vandaag de dag rond 75 euro zal liggen.

 

Overlijdensaangifte Joseph Ubeda

Overlijdensaangifte door de commandant van Post Republiek.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) De ondergeteckende Kommandant van Post Republiek verklaart mits dezen, dat de persoon van Ubeda Joseph, oud 27 jaar, laatst gediend als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27 in het stamboek van hetzelve bekend onder No. 2156/3564 Post Republiek op den 8 Maart 1859, des morgens omstreeks 3 uur is verdronken. (…)
 

Overlijdensakte Joseph Ubeda

Overlijdensakte van Joseph Ubeda d.d. 11 maart 1857.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) Naar aanleiding eener bij mij van den Tweeden Luitenant Kommandant van den Post Republiek ontvangen aangifte van overlijden, de dato achtsten maart achttien honderd negen en vijftig, en waarop door mij het exhibitum is gesteld en geschreven dat op den achtsten maart achttien honderd negen en vijftig des morgens ten drie ure, te Post Republiek verdronken is Joseph Ubeda. Laatst gediend hebbende als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27, bekend in het stamboek onder No. 2156/3564, oud zeven en twintig jaren, van beroep militair, gewoond hebbende alhier in Garnizoen, geboren te Nijmegen (Provincie Gelderland), in leven zoon van Jose Ubeda en van Maria Gisbers, wonende (niet vermeld), voor deszelfs aankomst binnen deze Kolonie het laatst gewoond hebbende te Harderwijk. (…)
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Als klein meisje wisten de verhalen over de Spaanse afkomst van mijn oma mij mateloos te intrigeren. Compleet was deze familiegeschiedenis zeker niet. In feite bleef het met betrekking tot onze stamvader in Nederland beperkt tot het gegeven dat hij uit Spanje was gevlucht en in Nederland uit veiligheidsoverwegingen een andere achternaam had aangenomen. Úbeda. Van deze plaats in Spanje zou hij afkomstig zijn. Volgens de overlevering hadden zich ook militairen aan de deur gemeld om hem op te pakken, maar zij troffen hem daar niet aan. Het was allemaal een beetje vaag, niemand wist er precies het fijne van. Daarnaast was de periode waarin zich dit zou hebben afgespeeld volstrekt onbekend. Men ging er vanuit dat het mijn overgrootvader betrof. Dat geloofde ik grif. Had je mijn temperamentvolle tantes met hun toch wel exotische voorkomen in Spanje neergezet, dan zouden zij in het Iberische decor beslist niet zijn opgevallen.

Op volwassen leeftijd besloot ik op zoek te gaan naar enige bevestiging van hetgeen ik decennia geleden in mijn geheugen had opgeslagen. Al snel pikte ik het spoor op van José Antonio, geboren op 16 april 1790 in Huércal de Almeria als derde zoon van Francisco de Rueda Álvarez en Josefa Antonia de Úbeda de Rojo. Daar begon het familieverhaal stevig te rammelen. Niks geen Spaanse volbloed als overgrootvader. De, voor mijn Nijmeegse oudmoeder Maria Catharina Giesbers, Andalusische adonis met zijn blijkbaar zeer sterke genen moest vijf generaties terug gezocht worden. Bovendien werd duidelijk dat José de familienaam van zijn moeder in bruikleen had genomen en niet de naam van zijn herkomstplaats.

 

Almeria

Huércal de Almeria, de geboorteplaats van José.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Mijn namengoochelende oudvader José maakt het de stamboomonderzoeker behoorlijk lastig. Niet alleen zijn achternaam kent diverse varianten. Hij schiep er blijkbaar ook genoegen in om met de voornamen Joseph en Jan enige twijfel te zaaien over zijn ware identiteit. De voornaam Joseph, weliswaar de vernederlandste vorm van José, lijkt bij zijn opgezette plan te horen om in de luwte te blijven. Of misschien was het zijn gevoel voor humor. Vond hij Joseph en Maria een uitermate geschikte combinatie en kwam de naam Jan hem goed uit. ‘Gossee, hoe schrijf je dat?’ Tja, als ongeletterd man had José eigenlijk geen idee. Ik kan mij levendig voorstellen, dat hij de zwoegende ambtenaar de bekende indringende ‘Ubeda-blik’ heeft toegeworpen en antwoordde: ‘Doe maar Jan dan. Whatever.‘.

Volgens eigen zeggen zou José al rond 1804 in militaire dienst zijn geweest. Hij wordt vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid behorende bij de huwelijksbijlagen van Franciscus Boutier en Hendrina Bos. Deze verklaring wordt afgelegd op 11 januari 1828 voor de vrederechter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende te Nijmegen. Joseph Ubeda, dagloner, oud negenendertig jaren, verklaart: ‘…, dat hij als geboorte uit Spanje slechts vier of vijf uren van de stad Dallier (geboortestad van Franciscus Boutier), en reeds sedert vier en twintig jaren zoo in miltairen dienst als anders in kennis met den rekuirant (Franciscus Boutier) geweest zijnde van den tijd zijner geboorte en het overlijden zijner ouders volkomen kennis draagt.’ Alle zes comparanten verklaren tevens ‘…, dat zij als den rekuirant sedert achttien honderd twaalf binnen Nijmegen gekend hebbende zoo van onderscheidene Spanjaards, als anders…’.
Alhoewel José niet in zijn eerste leugentje gestikt blijkt te zijn, moet er toch, zij het met enige argwaan, van de juistheid van deze onder ede afgelegde getuigenis uit worden gegaan. Dat zou betekenen dat José rond zijn veertiende jaar in het leger zat en in 1812 al in Nijmegen bivakkeert.

 

Minutenakte1

José vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch


 
Minutenakte2

Verklaring van José en overige comparanten in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch

 
Volgens een voor mij zeer betrouwbare mede-onderzoeker deserteert José uit het het Napoleontische leger. Zonder het betreffende en zich in het buitenland bevindende bewijsstuk onder ogen te hebben gezien, blijft dat vooralsnog een aanname. Dat zou wel een plausibele verklaring zijn voor de militairen aan de deur. Gedurende de jaren van Franse onderdrukking schroomde men niet families, buren of zelfs hele dorpen van dienstweigeraars en deserteurs onder druk te zetten. Maatregelen varieerden van zoektochten door de militaire politie, zware boetes aan ouders, dwang tot het ronselen van nieuwe soldaten tot het op kosten van de familie of buren inkwartieren van ‘garnisaires’ in de hoop dat de onderduikers tevoorschijn zouden komen om de getroffenen te ontlasten van deze extra kosten.

Over de jaren tussen 1812 en 1817 is weinig bekend. Maria heeft al een in 1813 geboren buitenechtelijke dochter Johanna. Wat betreft Johanna heb ik geen enkele aanwijzing kunnen vinden dat zij een dochter van José zou zijn. Bij haar huwelijk wordt zij vermeld als onwettige dochter van Maria Gisbers, ‘thans gehuwd aan Joseph Ubeda, houthakker, wonende te Nijmegen’.
Het oudste ‘officiële’ kind van ‘Joseph en Maria’ samen, een zoon Paqual, ziet op 20 april 1817 het levenslicht in het Spaanse Jola, gelegen aan de Portugese grens in de autonome regio Extremadura. Niet toevallig een prima afgelegen onherbergzaam toevluchtsoord op steenworpafstand van het Parque Natural da Serra de São Mamede. Mijn fantasie gaat met mij op de loop. In gedachten zie ik het al helemaal voor mij. Joseph lopende naast de ezel met de hoogzwangere Maria er bovenop, in het woeste landschap zoekende naar een geschikte plek voor de lieftallige Maria om te kunnen bevallen. Die ezel heeft hij onderweg liefdevol voor haar geritseld. Dat ‘voor elkaar krijgen’ zit ontegenzeggelijk in de Ubeda-familie.
Voor het gemak ga ik er overigens vanuit, dat Maria haar José niet tijdens een welverdiende vakantie in Spanje heeft ontmoet. De kans is groot, dat het stel vanuit Nijmegen de benen heeft genomen naar Spanje en, nadat de kust veilig was, definitief is teruggekeerd.

 

Jola

De plaats Jola bij de grens met Portugal.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het Nijmeegse bevolkingsregister en de akten van de Burgerlijke Stand merken het koppel als getrouwd aan. Van een huwelijk in Nederland lijkt geen sprake. Als zij al getrouwd waren, dan zou een huwelijk in Spanje het meest voor de hand liggen.
Het oudst terug te vinden adres van het gezin is in 1827 Achter de Wal 550, de latere Walstraat en gelegen achter de in 1467 aangelegde stadswal. José, vermeld als Joseph Ovida, is arbeider en in 1817 vanuit Spanje naar Nijmegen gekomen. Ze hebben het niet breed. Elke veertien dagen ontvangen ze een bedeling van f 1,55 uit de Algemene Kas. Omgerekend ligt de huidige koopkracht rond € 16,55.
In 1840 staat het gezin ‘Ovieda’, bestaande uit acht personen, ingeschreven op het adres Achter de Wal 553. Daar zal José, weduwnaar sinds 1849, blijven wonen tot aan zijn overlijden in 1869. Mijn oudouders krijgen naast een levenloos geboren dochtertje in totaal twaalf kinderen, vier zonen en acht dochters, waarvan er maar drie de volwassen leeftijd niet weten te halen. Dat is op zich een hele prestatie. Zoon Joseph besluit het als militair overzee te zoeken. Hij overlijdt subiet in de militaire post te Republiek in Suriname.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1827

Inschrijving van het gezin in het bevolkingsregister van Nijmegen (1827).
Bron: RAN


 
Bevolkingsregister Nijmegen 1850

Inschrijving van José en zijn nog vier thuiswonende kinderen in het bevolkingsregister van Nijmegen (1850).
Bron: RAN

 
Het heeft er alle schijn van dat José een echte familieman was. Dat baseer ik niet alleen op het feit, dat na het overlijden van Maria zijn nog vier thuiswonende kinderen gezellig bij hem in zijn blijven wonen tot het voor hun ook tijd werd om uit te vliegen. Dochter Elisabeth keert, na vier maanden in Amsterdam voor het gezin van haar zwager en weduwnaar van haar zus Antoinetta te hebben gezorgd tot hij hertrouwt, terug naar het Nijmeegse ouderlijke nest. Ook voor de opvolgende Ubeda-generaties zou familieband een belangrijke rol blijven spelen.
Bijzonder voor die tijd vind ik, dat José nooit is hertrouwd. Hij zal in de blozende Hollandse deerne zijn ware liefde hebben gevonden…

 

Overlijdensakte José Ubeda

Overlijdensakte van José Ubeda.
Bron: Gelders Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Elerie, met de klemtoon op de tweede lettergreep, is zeker geen onbekende naam in Wageningen. Met een beetje fantasie doet de naam zelfs buitenlands aan. Niets is minder waar: de naam blijkt een versteende patroniem te zijn uit Groningen.
Het is luitenant Gerardus Elleri, die de naam van de Groningse familie naar deze stad brengt. Spittende in het verleden kom ik tot de verrassende ontdekking dat deze voorouderlijke lijn van mijn oma uit hetzelfde Groningse gebied komt als de voorouderlijke lijn van mijn opa. De beide families moeten elkaar dus aan het begin van de zestiende eeuw gekend hebben. En dat terwijl mijn grootouders toch zeker beschouwd mogen worden als ‘echte Bennekommers’! De wereld is klein, blijkt maar weer.

Gerardus Elleri is de zoon van Dominus Arnoldus Elleri, Theologiae Candidatus, en Anna Margrieta Uchtmans. Zijn ouders laten hem op 1 maart 1696 Nederduits-Gereformeerd dopen in het Groningse Woltersum, waar zijn vader op dat moment schoolmeester is. Twee jaar later vertrekt het gezin naar Oosternieland in het uiterste noordoosten van Groningen, waar zijn vader opnieuw als schoolmeester aan de slag gaat tot zijn overlijden in 1708. Als Gerardus twintig jaar oud is komt ook zijn moeder te overlijden. Zij heeft nog wel mogen meemaken dat hij in december 1715 belijdenis van geloof aflegt in Groningen.

 

Doop Gerardus Elleri

Doopinschrijving van Gerardus Elleri op 1 maart 1696 te Woltersum.
Bron: AlleGroningers

 
Gerardus gaat het leger in en wordt luitenant in het Regiment Infanterie van Kolonel Assuërus Vegelin van Claerbergen. Dit regiment werd opgericht op 9 april 1664 als Regiment van Luitenant Kolonel Doecke van Hemmema. Een luitenant, een samentrekking van de Franse woorden ‘lieu’ (plaats) en ‘tenir’ (houden), is de plaatsvervanger of rechterhand van de kolonel, een officiersrang die in die tijd is weggelegd voor een ‘heer van gegoede stand’.

In 1731 is Gerardus gelegerd in het Garnizoen Zutphen. Hij leert de uit het Groningse Oudeschans afkomstige Petrina Francoise de Soet kennen en ze besluiten op 5 augustus in Oudeschans te trouwen. Na moeder te zijn geworden van twee dochters overlijdt Petrina Francoise ergens tussen 1735 en 1737.

 

Ondertrouw Zutphen Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet

Huwelijksinschrijving van Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet op 8 juli 1731 te Zutphen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijk Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet

Huwelijksregistratie van Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet op 5 augustus 1731 te Oudeschans.
Bron: AlleGroningers

 
Op 6 juli 1737 wordt Gerardus met attestatie van Warnsveld als lidmaat ingeschreven in Wageningen. Zijn overplaatsing naar Wageningen is niet zo verwonderlijk, aangezien Kolonel Vegelin van Claerbergen in dat jaar Garnizoenscommandant in deze plaats wordt.
Hij ontmoet de jonge Wageningse Jenneke van Veen met wie hij op 4 juli 1738 in Amerongen in het huwelijk treedt. Gerardus verblijft maar voor een korte periode in Amerongen, want zijn zoon en drie dochters worden in Wageningen geboren.

 

Ingekomen Gerardus, Wageningen 6 juli 1737

Gerardus komt met attestatie van Warnsveld op 6 juli 1737 over naar Wageningen.
Bron: Gelders Archief


 
Huwelijksinschrijving Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen

Huwelijksinschrijving van Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen op 12 juni 1738 te Wageningen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijk Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen

Huwelijksregistratie van Gerardus Elleri en Jenneke van Veen op 4 juli 1738 te Amerongen.
Bron: Utrechts Archief

 
Gerardus vertrekt in 1744 met het regiment naar de Zuidelijke Nederlanden, waar het Staatse leger steun biedt aan onder andere de Engelsen, de Oostenrijkers en de Hannoverianen in hun strijd tegen Frankrijk en zijn bondgenoten in de Oostenrijkse Successieoorlog.
De Fransen hebben het plan opgevat om Doornik in het voorjaar van 1745 te bestormen en in te nemen om vervolgens de Oostenrijkse Nederlanden binnen te trekken. Er wordt door Frankrijk gezocht naar een geschikt terrein om de vijand het hoofd te kunnen bieden. De keuze valt op een uitgestrekt en golvend plateau tussen Doornik en Bergen, dat gelegen is op de rechteroever van de Schelde en wordt doorsneden door een ravijn. Op de linkerflank ligt het dorpje Antoing en in het centrum van de linie Fontenoy. Het zal op 11 mei 1745 uitmonden in ‘De Slag bij Fontenoy’. Het levert Frankrijk uiteindelijk de overwinning op, maar kost aan duizenden mannen het leven. Ook Gerard keert niet meer terug…

 

Slagordes bij de Slag bij Fontenoy

Plattegrond met de slagordes van de legers bij de Slag bij Fontenoy op 11 mei 1745 tussen het Geallieerde leger en de Fransen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
De Slag bij Fontenoy 1745

De Slag bij Fontenoy op 11 mei 1745 door Édouard Detaille.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Fleabyte, Wikipedia, Uit de oude Koektrommel en Gens Nostra (maart 2004; door P.J.C. Elema: ‘Elleri/Elerie; Groningen, met een tak Wageningen (1615-1903)’)
 
 

 
Soms lijkt een familieverhaal te fantastisch en onvoorstelbaar om te kunnen geloven. Als uit een spannend jongensboek. In het geval van ome Derk bijvoorbeeld.

Er was sprake van ene ‘ome Dirk’, althans volgens mijn vader. Een broer van zijn moeder, dacht hij zich voorzichtig maar toch met enige stelligheid te herinneren. Het intrigerende verhaal deed de ronde dat ome Dirk als jonge knaap op een avond een pakje shag ging halen om vervolgens zo’n twintig jaar lang weg te blijven. Uit een bericht naar zijn ouders zou blijken, dat hij de boot naar Indië had genomen. Er leek sprake van te zijn dat zijn vertrek naar Indië te maken had met het ronselen voor het KNIL, maar niemand wist er precies het fijne van en het verhaal bleef daardoor in nevelen gehuld. Uiteindelijk hield hij het in Indië voor gezien en keerde na de oorlog terug naar Nederland met zijn gezin. Tot zover de familieoverlevering.

Niet alleen in het echte leven bleef ome Dirk, zoals werd verondersteld, tijdenlang spoorloos; ook op internet valt hij niet te traceren. Hoe ik de afgelopen jaren ook heb gezocht, geen enkel spoor van deze ome Dirk te vinden met de mij bekende summiere gegevens. Daarbij komt het feit dat in mijn geboorteplaats iedereen maar lukraak oom en tante wordt genoemd, dus de twijfel slaat bij mij toe of ome Dirk inderdaad wel een volle oom van mijn vader zal zijn geweest.

Enkele weken geleden besloot ik de zoektocht naar ome Dirk weer te hervatten in de hoop dat er inmiddels meer gegevens digitaal toegankelijk zouden zijn geworden. Direct bij één van de eerste zoekresultaten is het raak. Zijn naam, geboortedatum en de naam van zijn ouders tref ik aan op een Japanse interneringskaart uit de Tweede Wereldoorlog. Geen twijfel mogelijk dus.
Verder speuren in de geboorteregisters van de Burgerlijke Stand van Nijmegen levert het gegeven op dat Dirk onder de naam Derk is ingeschreven: ‘… geboren op den derden der maand Januari 1910 te kwart over tien uren des voormiddags te Nijmegen aan de Zwanengas in nummer 125…‘ Ome Dirk is dus ome Derk.

 

Dirk Ubeda

Geboorteakte van Derk Ubeda
Bron: FamilySearch


 
Het Zwanengas

Het Zwanengas in Nijmegen rond 1910. Derk Ubeda wordt hier op nummer 125 geboren.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Collectie J.M.G.M Brinkhoff; Licentie: CCO)

 
Derk vertrekt inderdaad als soldaat naar Nederlands-Indië. Met zijn lengte van 169,8 centimeter en bloedgroep A tekent hij, net achttien jaar oud, op 21 februari 1928 vrijwillig voor vijf jaren bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, zo blijkt uit zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve, een opleidingscentrum voor Nederlandse vrijwilligers van het KNIL. Op 19 maart wordt hij voor de dienst geschikt bevonden en ligt er een premie van f 400- voor hem in het verschiet. Daar lijkt mij het familieverhaal toch wel stevig te rammelen. Hij zal in de tussentijd zijn ouders toch wel op de hoogte hebben gesteld van zijn plannen. Of hij moet direct doorgestuurd zijn naar de opleiding om hem klaar te stomen voor zijn dienst in Nederlands-Indië. Voor het geval hij zich zal bedenken of overgehaald wordt om niet te gaan, zeg maar.
Op 10 april verlaat hij dan Nederland via Amsterdam met het mailschip m.s. P.C. Hooft van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, een groot en snel motorschip dat behalve passagiers ook de post vervoert. Ruim een maand later op 12 mei komt hij aan in Batavia.

 

Koloniale Reserve

Zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve.
Bron: Nationaal Archief


 

Het mailschip m.s. P.C. Hooft, waarmee Derk naar Nederlands-Indië vertrekt.
Bron: Kombuispraat (embedded)

 
Hij wordt geplaatst als fuselier bij de Infanterie bij het Subsistentie Kader in Weltevreden, een soort ‘wachtkamer’-legeronderdeel voor militairen die op de nominatie staan overgeplaatst te worden. In deze kazerne bevinden zich dus voornamelijk binnenkomende en doortrekkende militairen. Drie dagen later zal hij vertrekken naar het 1e Depot Bataljon in Bandoeng. Na zo’n zeven maanden in Bandoeng vertoeft te hebben, ruilt Derk op 8 december Bandoeng in voor Senen 4 in Weltevreden, waar hij de komende vier jaar bij het 10e Bataljon Infanterie zal blijven.

 

Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 1

Zijn inschrijving in het stamboek van de Suppletietroepen.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 2

Uitsnede van de stamboekinschrijving.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Derk Ubeda

Inschrijving van Derk Ubeda in de nominatieve staat van het Algemeen Stamboek.
Bron: Nationaal Archief


 
Krantenartikel Dirk Ubeda

Van Bandoeng naar Senen 4 in Weltevreden.
Bron: Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 3 december 1928 (Delpher)

 
In Weltevreden is Derk overigens lid van de militaire toneelvereniging ‘Het Masker’, zoals blijkt uit een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad. Volgens het programma voor de cabaretuitvoering voelen de heren Ubeda en van de Sluis zich geroepen de zang voor het onderdeel ‘Hans en Griet’ voor hun rekening te nemen.

 

Het Masker Bataviaasch Nieuwsblad 27-09-1929

Bataviaasch Nieuwsblad van 27 september 1929
Bron: Delpher

 
Derk leert de even oude in Depok (West-Java) geboren Elsiana Bendy kennen, dochter van de kweker Paulus Bendy en Wilhelmia Saboen. Ze besluiten op 4 juni 1931 in Batavia te trouwen.

 

Het Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië van 6 juni 1931
Bron: Delpher

 
Al vrij snel, op 27 augustus 1931, wordt het eerste kind van Derk en Elsiana geboren. Uiteindelijk zullen zij vijf kinderen krijgen; twee zonen en drie dochters.

 

Geboorte zoon Ubeda

Bataviaasch Nieuwsblad van 2 september 1931
Bron: Delpher

 
Als gevolg van de crisisperiode is ook het leger genoodzaakt om bezuinigingsmaatregelen te treffen. Een reorganisatie volgt, waarbij Derk terecht komt bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis, een zuidelijke buitenwijk van Batavia. Dat gebeurt op 6 januari 1933. Op 19 maart van dat jaar tekent Derk nog eens bij voor zes jaar. Er moet brood op de plank komen, want Elsiana is inmiddels zwanger van hun tweede kind.

 

Kaart Batavia 1914

Kaart van Batavia met Meester Cornelis, Weltevreden en de haven Tandjoeng Priok.
Bron: Wikimedia (Licentie: Publiek Domein)

 

Intussen wordt het zo langzamerhand hoog tijd voor een familiebezoek in Derks vaderland. Als Infanterist 1e Klasse vertrekt Derk met Elsiana en hun oudste kind naar Nederland ‘teneinde aldaar in het genot te worden gesteld van buitenlandsverlof wegens langdurige dienst‘, zo wordt vermeld in het Volledig Stamboek. Hun dan jongste kind blijft achter in Nederlands-Indië.
Op 23 mei 1934 kiezen Derk en Elsiana het ruime sop. Zij vertrekken vanuit Batavia met het passagiersschip s.s. Johan de Witt van de Stoomvaart Maatschappij Nederland naar Amsterdam. De reis zal gaan via Genua, Villefranche en Southampton. Een klein half jaar later keert het gezin weer terug naar Nederlands-Indië. Deze keer met het passagiersschip m.s. Indrapoera van de Rotterdamsche Lloyd vanuit Rotterdam en komen ze op 13 december aan in de haven van Tandjoeng Priok.

 

Passagierslijst

Passagierslijst uit het Soerabaijasch Handelsblad van 23 mei 1934.
Bron: Delpher en eigen archief

 
Bij terugkomst voegt Derk zich bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis. Tussendoor kom ik nog een krantenbericht tegen dat Derk zich begin 1935 vestigt op de Molenaarsweg 13 in Batavia. Op 19 maart 1939 tekent hij wederom bij voor de tijd van zes jaar.

 

D. Ubeda

Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 1 februari 1935
Bron: Delpher

 
Op 5 augustus 1939 gaat Derk over naar het 14e Bataljon 4e Regiment Infanterie in Buitenzorg (het huidige Bogor), dat net als de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut onder de Ie Militaire Afdeling op West- en Midden-Java valt. In 1940 krijgt hij de Zilveren Medaille uitgereikt. Deze staat voor 24 jaar dienst, maar de tropenjaren, de jaren doorgebracht in Nederlands-Indië, tellen voor medailles dubbel. Om die reden krijgt Derk al na 12 jaar het zilveren ereteken. Ook wint hij twee schietprijzen. Een schietprijs wordt toegekend aan militairen die bij de jaarlijkse schietwedstrijden van het KNIL het daarvoor gestelde aantal punten weten te halen. Derk behaalt de schietprijs voor mitrailleurschutter (eerste maal) en de schietprijs voor schutter op geweer (derde maal).

 

Volledig Stamboek Derk Ubeda 2

Pagina uit het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Het 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg is tevens terug te vinden op de Japanse interneringskaart: soldaat 1e Klasse bij het 4e Regiment 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg. De Tweede Wereldoorlog is aangebroken.

 

Document Dirk Ubeda

De Japanse interneringskaart vermeldt Achter de Kerk, Depok, als adres van zijn vrouw Elsiana.
Bron: Nationaal Archief


 
Vertaling Japanse interneringskaart

De vertaling van de Japanse interneringskaart.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
In de garnizoensplaats Tjimahi bij Bandoeng zijn in 1942 vier regimenten van het KNIL gelegerd, aangevuld met Britse en Australische troepen. Door de invasie van Japan op Java hoopt het KNIL met hulp van deze bondgenoten op de hoogvlakte bij Bandoeng nog weerstand te kunnen bieden aan de inval. Het mag niet baten. Al snel na de Japanse landing op 1 maart 1942 wordt het vliegveld Kalidjati bij Bandoeng veroverd en daarmee de Indische luchtmacht uitgeschakeld. In de dagen erna volgt een aanval op de marinebasis in Soerabaja, trekt het Japanse leger Batavia binnen, neemt een dag later Buitenzorg in en bezet het Soerabaja. Na zware gevechten ten noorden van Bandoeng volgt op zondag 8 maart 1942 de algemene capitulatie van het KNIL, hetgeen de volgende dag bekend wordt gemaakt.

Derk wordt op 8 maart 1942 door de Japanse bezetter gevangen genomen in Tjimahi en op 15 augustus 1942 overgebracht naar het krijgsgevangenenkamp Java I in Bandoeng. Op 29 oktober van hetzelfde jaar wordt hij per schip via de haven van Batavia overgeplaatst naar het werkkamp Thailand II in het Thaise Chungkai (Chong Kai) nabij de Birma-spoorlijn, waar de gevangenen de opdracht krijgen om te werken aan de aanleg van de spoordijk tot aan Wan Lun en de aanleg van twee (spoor)bruggen over de rivier de Kwai (Khwae Noi) bij Tamakan (Tha Makham). Tot één van de taken behoort ook de Chungkai-uitgraving, een spoorlijn uitgehouwen in massief gesteente. Derk wordt op 15 augustus 1945 bevrijd uit het Japanse krijgsgevangenkamp in het Thaise Tamuan (Tha Muang), het grote hospi­taalkamp op 39 kilometer van Non Pladuk gelegen, waar in augustus 1945 alle krijgs­gevangenen uit de omgeving worden verzameld. Uiteindelijk zal hij op 30 augustus 1945 worden overgedragen aan de Geallieerden in Bangkok.

 

Dodenspoorweg

De krijgsgevangenkampen in Thailand waar Derk enkele jaren door moest brengen.
Bron: Wikiwand (Licentie: CC BY-SA 3.0; bewerkt)


 

Plattegrond van het kamp Chongkai.
Bron: 2/4th Machine Gun Battalion (embedded)

 
Na de Japanse capitulatie blijft het onrustig in Nederlands-Indië. Er moeten volgens de Nederlandse regering stappen ondernomen worden om de orde te gaan herstellen en handhaven. Daarvoor heeft men iedere kracht nodig die men krijgen kan. In Thailand worden daarom de vrijwillig aangemelde voormalige krijgsgevangenen, gedreven door de wens te helpen bij de wederopbouw van Nederland-Indië, opnieuw (provisorisch) gekeurd en getraind. Ook Derk wordt goedgekeurd en op 20 oktober 1945 ingedeeld bij het 3e Java Bataljon. Een intensieve militaire training volgt.

De drie Java Bataljons worden eind 1945 geformeerd tot twee bataljons voor de B/L (Bali/Lombok) Brigade. Derk gaat op 15 januari 1946 over naar het 1e Bataljon B/L Brigade. Op 13 februari 1946 vertrekt hij vanuit Thailand naar Bali. Na een reis van ruim twee weken met tussenstops in Singapore en Soerabaja bereikt de brigade met Britse landingsvaartuigen Sanoer aan de Balinese kust. Zonder al te veel moeite worden Bali en eind maart ook Lombok via de baai van Lembar heroverd.

 

Militairen

Foto’s gemaakt in Museum Bronbeek.
Bron: Eigen archief (bewerkt)

 
Op 28 juni 1946 wordt Derk tijdelijk tot korporaal benoemd. Hoe lang hij deze rang heeft gehad, is niet bekend. Ruim twee maanden later gaat hij over naar het Xe Bataljon Y-Brigade.
De Y-Brigade wordt geformeerd op Bali en bestaat bij de oprichting uit het Bataljon OVW (Oorlogsvrijwilligers) 4-8 RS (Regiment Stoottroepen) en de KNIL-Bataljons Infanterie X, XI en XII KNIL Deze KNIL-eenheid, dat dus voor een aanzienlijk deel bestaat uit voormalige krijgsgevangenen, staat bekend als de Gadjah Merah, de ‘Rode Olifant Brigade’.

Na de pacificatie van Bali wordt de Y-Brigade op 24 oktober 1946 per tanklandingsschip verscheept naar Palembang op Zuid-Sumatra. Al vrij snel voegt het bij de Y-Brigade ingedeelde stootbataljon 3-7 RS zich bij de brigade en komt er daarnaast versterking en ondersteuning van andere eenheden. Aan het einde van 1946 komt het nog tot zware gevechten. De rust keert terug als op 5 januari 1947 een wapenstilstand wordt afgekondigd en een bestandslijn is vastgesteld.

 

Indonesie 1

De plaatsen waar Derk gelegerd is geweest en/of gewoond heeft.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het gezin vertrekt op 22 juni 1947 per passagiersschip s.s. Volendam van de Holland-Amerika Lijn, dat in onder charter van de Nederlandse regering ingezet wordt als emigrantenschip op routes naar Australië, Nieuw Zeeland, Canada en de Verenigde Staten, vanuit de haven van Tandjoeng Priok op herstelverlof naar Nederland en komt op 20 juli 1947 aan in Rotterdam. Dit verlof zal korter zijn dan de eerste keer. Ruim vier maanden later, op 26 november, keren ze per troepentransportschip m.s. Kota Inten van de Rotterdamsche Lloyd, dat door de Nederlandse regering voor het vervoer van troepen naar Nederlands-Indië en het naar huis halen van repatrianten wordt ingezet, terug naar Nederlands-Indie, waar ze op 26 december in Batavia aankomen. Derk wordt daar tijdelijk ingedeeld bij het Indische Kamp Batavia. Op 13 januari 1948 gaat hij over naar het Subsistentie Kader Medan, waarna hij gedetacheerd wordt bij het 1e Veiligheids Bataljon S.O.K. (Sumatra’s Oostkust) in Medan. Acht maanden later, op 23 september 1948, benoemt men hem tijdelijk tot sergeant. Deze tijdelijke rang zal op 13 november 1948 worden geëffectueerd.
Het jaar daarop, op 23 december 1949 gaat Derk over naar de 33e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen. Op 15 februari 1950 zal dit worden ingeruild voor de 35e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen in Medan.

 

Staat van dienst Volledig Stamboek

De Staat van Dienst in het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Eind december 1949 erkent de Nederlandse regering de soevereiniteit van de staat Indonesië. Inwoners van Indonesië die na de soevereiniteitsoverdracht het land willen verlaten, moeten een Nederlands paspoort hebben. Als ze dat niet hebben, dienen ze deze aan te vragen. Derk is in het bezit van een Nederlands paspoort, maar Elsiana niet. Zij vraagt deze op 20 april 1950 aan. Op dat moment is het woonadres Padang Boelanweg 320 in Medan.

 

Paspoortaanvraag Elsiana

De paspoortaanvraag van Elsiana Bendy.
Bron: CBG

 
Het paspoort is nodig voor de definitieve terugkeer naar Nederland. Op 23 juli 1950 vertrekken Derk en Elsiana met hun kinderen uit de haven van Tandjoeng Priok per troepentransportschip m.s. Skaugum richting Nederland om op 15 augustus 1950 in Amsterdam aan te komen. Dit schip is herbouwd tot emigrantenschip om dienst te doen op de Genua-Australië emigrantendienst. In 1950 vaart het schip op één van haar terugreizen over Indonesië om Nederlandse militairen op te pikken voor hun terugkeer naar huis. Een gemakkelijke reis zal het niet zijn geweest. Het schip is in feite ongeschikt voor gezinsvervoer. Zoals zoveel schepen die ingezet worden voor de naoorlogse repatriëring wordt het overbeladen en heeft het alleen ruim accommodatie, waardoor er een tekort aan sanitaire voorzieningen ontstaat.
Intussen is Derk op 26 juli 1950 overgegaan naar de Koninklijke Landmacht in de rang van sergeant, ‘Uit Indonesië niet geëngageerd over K.R. (Koloniale Reserve)‘. Na een periode van 21 jaar, 9 maanden en 27 1/2 dag in dienst van het KNIL te zijn geweest, wordt in 1954 zijn pensioen vastgesteld op f 166,- per maand. Daarnaast wordt hij gemachtigd tot het dragen van het Ereteken voor Orde en Vrede, een ereteken voor onder andere militairen van het KNIL die in Nederlands-Indië en de aangrenzende zeegebieden tussen 3 september 1945 en 4 juni 1951 ten minste drie maanden in werkelijke dienst zijn geweest. Ook wordt hem op 27 september 1951 de Zilveren Gesp toegekend voor trouwe militaire dienst, rekenende de datum van toekenning te zijn 24 juni 1946.

 

Het troepentransportschip m.s. Skaugum, waarmee het gezin definitief naar Nederland terugkeert.
Bron: Boordgeld (embedded)


 
Pensioenregister 4

Vermelding in het pensioenregister van de Stichting Administratie Indische Pensioenen.
Bron: Nationaal Archief

 
Digitale bronnen maken het mogelijk om met name het militaire leven van ome Derk goed in beeld te krijgen. Oorspronkelijk heb ik zijn verhaal in twee delen, als een soort lopende zoektocht, op deze website geplaatst. Dan word ik naar aanleiding van deze artikelen benaderd door een kleinzoon en kleindochter van ome Derk. Zij weten mij heel wat te vertellen over hun grootouders en hun leven in Nederland. Als kers op de taart krijg ik nog familiefoto’s toegestuurd. Hoe bijzonder!

Heel in het kort een beschrijving van hoe het Derk en Elsiana is vergaan na hun komst in Nederland.

Na een tijdje in Tiel in een pension gewoond te hebben, verhuizen Derk en Elsiana naar de Ariënsstraat 21 in Nijmegen op de hoek aan het spoor vlak bij het Goffertpark, waar ze in of voor 1955 hun intrek nemen. Eind zestiger jaren wordt dit adres ingeruild voor de Fanfarestraat 21 in Neerbosch-Oost. Beide adressen betrekken ze samen met hun jongste dochter en haar gezin. Later kopen Derk en Elsiana nummer 36 schuin ertegenover voor hun zelf.

 

Kaart

Derk Ubeda en de adressen in Nijmegen.
Bron: RAN en eigen archief.

 
Derk zal tot aan zijn pensioen met vijfenvijftig jaar als sergeant Luchtstrijdkrachten (LSK), destijds nog onderdeel van de Koninklijke Landmacht, werken op de LIMOS-kazerne (Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School) in Nijmegen en voorheen het Luchtmacht Instructie Regiment (LIR), waar de luchtmacht haar dienstplichtigen opleidt. Na zijn officiële pensionering gaat hij aan de slag als portier en beveiliger in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.
Derk overlijdt op 25 september 1984 aan de gevolgen van een slopende ziekte. Hij is vierenzeventig jaar oud geworden.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Met speciale dank aan de kleinkinderen van Derk en Elsiana voor hun bijdrage.
Bronnen: RAN, Delpher, Stichting Oorlogsgetroffenen in de Oost, Indische Kamparchieven, Wikipedia (Cimahi), Archief NTR, Loe de Jong, Andere Tijden en Passagierslijsten