Header Uit de oude Koektrommel

 
Joseph Ubeda wordt op 16 november 1830 ’s nachts om één uur geboren in Nijmegen. Hij is de derde zoon uit een gezin met veertien kinderen, waarvan de oudste voortkomt uit een buitenechtelijke relatie van moeder Maria Giesbers. Zijn vader is de uit het Spaanse Huèrcal de Almeria afkomstige José Antonio Rueda de Ubeda; stamvader van de familie Ubeda in Nederland.

 

Geboorteakte Joseph Ubeda

Geboorteakte van Joseph Ubeda.
Bron: Gelders Archief

 
Dat Joseph hoogstwaarschijnlijk naar het buitenland is vertrokken, lijkt aannemelijk. In Nederland is maar weinig informatie over hem te vinden. Het lotingsregister van Nijmegen vermeldt, naast de gebruikelijke gegevens, alleen ‘No. 208’. Dat levert dus geen enkel aanknopingspunt op. De periode, waarin hij het ouderlijk huis verlaten zal hebben, balanceert bovendien op het randje van de invoering van het vastbladig bevolkingsregister, wat het opsporen bemoeilijkt.
Ten langen leste wordt zijn vermelding gevonden in het bevolkingsregister van Amsterdam: ingeschreven op het adres Elandsgracht-Klaverbladsgang No. 224 A, ongehuwd, Rooms Katholiek, knecht van beroep en ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’. In militaire dienst gegaan en zonder kennisgeving vertrokken uit de gemeente Amsterdam dus. Dit is meteen het laatste teken van leven van Joseph in Nederland.

 

Elandsgracht Amsterdam

De Elandsgracht (NZ) met ‘Fort Sjako’ rond 1885. Een stukje verderop tussen de nummers 52 en 56 bevond zich de ingang naar de Klaverbladsgang.


 
Klaverbladsgang

De Klaverbladsgang, Jordaan-Zuid, Wijk GG.
Bron: Stadsarchief Amsterdam (Licentie: Auteursrechtvrij; bewerkt)


 
Bevolkingsregister Amsterdam

Aanknopingspunt in het bevolkingsregister van Amsterdam: ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Met als enig aanknopingspunt ‘dienst genomen’, kan het spitten in de militaire stamboeken dus beginnen. Aangezien zijn oudere broers bij het Regiment Infanterie zijn terechtgekomen, zal dat de eerste gok moeten zijn. Zijn vermelding wordt al snel gevonden in de klapper van het 3e Regiment Infanterie. De inschrijving in het stamboek levert verwijzingen en inschrijfnummers naar en van andere regimenten op.

Joseph heeft volgens zijn signalement een lengte van 1.603 meter, een ovaal gezicht, een rond voorhoofd, een spitse kin, normale neus en lippen, bruin haar, blauwe ogen, bruine wenkbrauwen en een litteken boven zijn linker oog. Als laatste woonplaats wordt Rotterdam vermeld, waar hij werkzaam is geweest als knecht in een koffiehuis.
Op 25 April 1849 wordt hij als reserve milicien voor de tijd van vijf jaar ingedeeld bij het 7e Regiment Infanterie als nummerwisselaar van Eduardus Wilhelmus Friebels van de lichting van 1849 van Nijmegen. Joseph blijkt voor deze lichting dus te zijn uitgeloot door een hoger lotnummer te trekken en heeft deze met Eduardus Wilhelmus Friebels tegen betaling geruild voor diens lagere lotnummer. Daar zal vast een welkome beloning tegenover gestaan hebben.
Vanaf 20 Mei 1850 komt hij in actieve dienst, amper 3 maanden later gevolgd door groot verlof.

 

Stamboekinschrijving Joseph Ubeda

Gedeelte van de inschrijving in het stamboek van het 7e Regiment Infanterie.
Bron: Nationaal Archief

 
Het schijnt Joseph wel te bevallen bij het leger. Op 5 maart 1851 gaat hij als milicien over naar het 3e Regiment Infanterie met een vrijwillige verbintenis voor de tijd van zes jaar en krijgt hiervoor een premie van 20 gulden. Ruim drie jaar later, op 15 mei 1854, wordt Joseph geroyeerd als milicien en als vrijwilliger aangemerkt. Op 18 december 1856 wordt hij opnieuw verbonden voor de tijd van zes jaar, ingaande 5 maart 1857, met een handgeld van 25 gulden.
Op 1 mei van datzelfde jaar besluit Joseph een nieuwe verbintenis te tekenen voor de tijd van zes jaar bij het Koloniaal Werfdepot, ingaande op de dag van inscheping naar de overzeese bezettingen in Oost-Indië en met een premie van 85 gulden.

Het lijkt voor de hand liggend dat Joseph heeft ingetekend bij het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger in Harderwijk. Het Koloniaal Werfdepot was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en de soldaten in een zesweekse opleiding klaarstoomde voor hun dienst in de Oost. In de tijd van Joseph was dit een beroepsleger, aangezien de grondwet de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën verbood, en viel na inscheping onder het Ministerie van Koloniën.

 

Koloniaal Werfdepot

Het Koloniaal Werfdepot (Oranje Nassau Kazerne) aan de Smeepoortstraat te Harderwijk.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Gelet op de vermelde data ziet het er niet naar uit dat Joseph in het Oost-Indisch Leger gediend zal hebben. Hij biedt zich namelijk aan voor de dienst in West-Indië en stapt op 12 juli 1857 aan boord van het schip Willem en Carel met bestemming West-Indië.

 

Stamboek Koloniaal Werfdepot

Gedeelte uit het stamboek van het Koloniaal Werfdepot.
Bron: FamilySearch


 
Stamboek Suriname Joseph Ubeda

Inschrijving van Joseph Ubeda in het West-Indisch stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Een kleine twee maanden bereikt Joseph Suriname, waar hij op 5 september 1857 na ontscheping in quarantaine gaat te Post Leyden. Sinds 1854 is de verlaten redoute Post Leyden tot quarantaine-etablissement ingericht als maatregel ter voorkoming van het optreden en de verspreiding van ziekten als cholera. Gezagvoerders, stuurlieden en chirurgijns van binnenkomende schepen dienen een samengestelde vragenlijst naar waarheid in te vullen. Op het afgeven van een valse verklaring staat de doodstraf.
Uiteindelijk wordt Joseph op 2 november 1857 ingedeeld als jager 2e klas in het 27e Bataljon Jagers en zal hij terecht komen in de Surinaamse militaire post Republiek aan de Coropinakreek. Deze post was destijds alleen bereikbaar over het water en lag in het Paragebied, het oudste plantagegebied van Suriname, dat bekend stond om de productie van suiker en houtskool voor brandstof.

 

Post Republiek Suriname

Het quarantaine-etablissement Post Leyden en de militaire post Republiek, vlakbij de houtplantage De Vier Kinderen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
Militaire post Republiek

Aquarel ‘Military post ‘Republiek’ by the Coropina Creek’ rond 1860 (bewerkt).
Bron: Nationaal Museum van Wereldculturen (Licentie: CC BY-SA 4.0)

 
Het kan niet anders of Joseph maakt nog de slavenopstand in de nabijgelegen plantage (houtgrond) De Vier Kinderen van 1857 mee, die uitbreekt na het aantreden van een nieuwe directeur. Deze beste man is aangesteld met als taak de slaven, die betrekkelijk veel vrijheid genieten en relatief weinig arbeid verrichten, weer aan het werk te krijgen. Er breekt een opstand uit onder de slaven die het hier niet mee eens zijn. Daarnaast weigeren een aantal slaven ‘met melaatsheid behebt’ om zich te laten onderzoeken en verzorgen in Paramaribo.
Nadat de slavenopstand al zo’n half jaar gaande is, worden er uiteindelijk op 5 november 1857 120 ‘wel uitgerustte en gewapende soldaten’ op de ongeveer 180 slaven afgestuurd, waarbij men namens de regering ‘17 belhamels van het oproer en de 6 wederspannige melaatschen’ oppakt en naar Paramaribo overbrengt.

 

Algemeen Handelsblad 1

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)


 
Algemeen Handelsblad 2

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)

 
Zijn Surinaamse avontuur zal nog geen twee jaar duren. Joseph verdrinkt in de nacht van 8 maart 1859 rond drie uur te Post Republiek, nalatende 7 gulden en 9 cent; een bedrag dat omgerekend vandaag de dag rond 75 euro zal liggen.

 

Overlijdensaangifte Joseph Ubeda

Overlijdensaangifte door de commandant van Post Republiek.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) De ondergeteckende Kommandant van Post Republiek verklaart mits dezen, dat de persoon van Ubeda Joseph, oud 27 jaar, laatst gediend als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27 in het stamboek van hetzelve bekend onder No. 2156/3564 Post Republiek op den 8 Maart 1859, des morgens omstreeks 3 uur is verdronken. (…)
 

Overlijdensakte Joseph Ubeda

Overlijdensakte van Joseph Ubeda d.d. 11 maart 1857.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) Naar aanleiding eener bij mij van den Tweeden Luitenant Kommandant van den Post Republiek ontvangen aangifte van overlijden, de dato achtsten maart achttien honderd negen en vijftig, en waarop door mij het exhibitum is gesteld en geschreven dat op den achtsten maart achttien honderd negen en vijftig des morgens ten drie ure, te Post Republiek verdronken is Joseph Ubeda. Laatst gediend hebbende als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27, bekend in het stamboek onder No. 2156/3564, oud zeven en twintig jaren, van beroep militair, gewoond hebbende alhier in Garnizoen, geboren te Nijmegen (Provincie Gelderland), in leven zoon van Jose Ubeda en van Maria Gisbers, wonende (niet vermeld), voor deszelfs aankomst binnen deze Kolonie het laatst gewoond hebbende te Harderwijk. (…)
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Als klein meisje wisten de verhalen over de Spaanse afkomst van mijn oma mij mateloos te intrigeren. Compleet was deze familiegeschiedenis zeker niet. In feite bleef het met betrekking tot onze stamvader in Nederland beperkt tot het gegeven dat hij uit Spanje was gevlucht en in Nederland uit veiligheidsoverwegingen een andere achternaam had aangenomen. Úbeda. Van deze plaats in Spanje zou hij afkomstig zijn. Volgens de overlevering hadden zich ook militairen aan de deur gemeld om hem op te pakken, maar zij troffen hem daar niet aan. Het was allemaal een beetje vaag, niemand wist er precies het fijne van. Daarnaast was de periode waarin zich dit zou hebben afgespeeld volstrekt onbekend. Men ging er vanuit dat het mijn overgrootvader betrof. Dat geloofde ik grif. Had je mijn temperamentvolle tantes met hun toch wel exotische voorkomen in Spanje neergezet, dan zouden zij in het Iberische decor beslist niet zijn opgevallen.

Op volwassen leeftijd besloot ik op zoek te gaan naar enige bevestiging van hetgeen ik decennia geleden in mijn geheugen had opgeslagen. Al snel pikte ik het spoor op van José Antonio, geboren op 16 april 1790 in Huércal de Almeria als derde zoon van Francisco de Rueda Álvarez en Josefa Antonia de Úbeda de Rojo. Daar begon het familieverhaal stevig te rammelen. Niks geen Spaanse volbloed als overgrootvader. De, voor mijn Nijmeegse oudmoeder Maria Catharina Giesbers, Andalusische adonis met zijn blijkbaar zeer sterke genen moest vijf generaties terug gezocht worden. Bovendien werd duidelijk dat José de familienaam van zijn moeder in bruikleen had genomen en niet de naam van zijn herkomstplaats.

 

Almeria

Huércal de Almeria, de geboorteplaats van José.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Mijn namengoochelende oudvader José maakt het de stamboomonderzoeker behoorlijk lastig. Niet alleen zijn achternaam kent diverse varianten. Hij schiep er blijkbaar ook genoegen in om met de voornamen Joseph en Jan enige twijfel te zaaien over zijn ware identiteit. De voornaam Joseph, weliswaar de vernederlandste vorm van José, lijkt bij zijn opgezette plan te horen om in de luwte te blijven. Of misschien was het zijn gevoel voor humor. Vond hij Joseph en Maria een uitermate geschikte combinatie en kwam de naam Jan hem goed uit. ‘Gossee, hoe schrijf je dat?’ Tja, als ongeletterd man had José eigenlijk geen idee. Ik kan mij levendig voorstellen, dat hij de zwoegende ambtenaar de bekende indringende ‘Ubeda-blik’ heeft toegeworpen en antwoordde: ‘Doe maar Jan dan. Whatever.‘.

Volgens eigen zeggen zou José al rond 1804 in militaire dienst zijn geweest. Hij wordt vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid behorende bij de huwelijksbijlagen van Franciscus Boutier en Hendrina Bos. Deze verklaring wordt afgelegd op 11 januari 1828 voor de vrederechter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende te Nijmegen. Joseph Ubeda, dagloner, oud negenendertig jaren, verklaart: ‘…, dat hij als geboorte uit Spanje slechts vier of vijf uren van de stad Dallier (geboortestad van Franciscus Boutier), en reeds sedert vier en twintig jaren zoo in miltairen dienst als anders in kennis met den rekuirant (Franciscus Boutier) geweest zijnde van den tijd zijner geboorte en het overlijden zijner ouders volkomen kennis draagt.’ Alle zes comparanten verklaren tevens ‘…, dat zij als den rekuirant sedert achttien honderd twaalf binnen Nijmegen gekend hebbende zoo van onderscheidene Spanjaards, als anders…’.
Alhoewel José niet in zijn eerste leugentje gestikt blijkt te zijn, moet er toch, zij het met enige argwaan, van de juistheid van deze onder ede afgelegde getuigenis uit worden gegaan. Dat zou betekenen dat José rond zijn veertiende jaar in het leger zat en in 1812 al in Nijmegen bivakkeert.

 

Minutenakte1

José vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch


 
Minutenakte2

Verklaring van José en overige comparanten in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch

 
Volgens een voor mij zeer betrouwbare mede-onderzoeker deserteert José uit het het Napoleontische leger. Zonder het betreffende en zich in het buitenland bevindende bewijsstuk onder ogen te hebben gezien, blijft dat vooralsnog een aanname. Dat zou wel een plausibele verklaring zijn voor de militairen aan de deur. Gedurende de jaren van Franse onderdrukking schroomde men niet families, buren of zelfs hele dorpen van dienstweigeraars en deserteurs onder druk te zetten. Maatregelen varieerden van zoektochten door de militaire politie, zware boetes aan ouders, dwang tot het ronselen van nieuwe soldaten tot het op kosten van de familie of buren inkwartieren van ‘garnisaires’ in de hoop dat de onderduikers tevoorschijn zouden komen om de getroffenen te ontlasten van deze extra kosten.

Over de jaren tussen 1812 en 1817 is weinig bekend. Maria heeft al een in 1813 geboren buitenechtelijke dochter Johanna. Wat betreft Johanna heb ik geen enkele aanwijzing kunnen vinden dat zij een dochter van José zou zijn. Bij haar huwelijk wordt zij vermeld als onwettige dochter van Maria Gisbers, ‘thans gehuwd aan Joseph Ubeda, houthakker, wonende te Nijmegen’.
Het oudste ‘officiële’ kind van ‘Joseph en Maria’ samen, een zoon Paqual, ziet op 20 april 1817 het levenslicht in het Spaanse Jola, gelegen aan de Portugese grens in de autonome regio Extremadura. Niet toevallig een prima afgelegen onherbergzaam toevluchtsoord op steenworpafstand van het Parque Natural da Serra de São Mamede. Mijn fantasie gaat met mij op de loop. In gedachten zie ik het al helemaal voor mij. Joseph lopende naast de ezel met de hoogzwangere Maria er bovenop, in het woeste landschap zoekende naar een geschikte plek voor de lieftallige Maria om te kunnen bevallen. Die ezel heeft hij onderweg liefdevol voor haar geritseld. Dat ‘voor elkaar krijgen’ zit ontegenzeggelijk in de Ubeda-familie.
Voor het gemak ga ik er overigens vanuit, dat Maria haar José niet tijdens een welverdiende vakantie in Spanje heeft ontmoet. De kans is groot, dat het stel vanuit Nijmegen de benen heeft genomen naar Spanje en, nadat de kust veilig was, definitief is teruggekeerd.

 

Jola

De plaats Jola bij de grens met Portugal.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het Nijmeegse bevolkingsregister en de akten van de Burgerlijke Stand merken het koppel als getrouwd aan. Van een huwelijk in Nederland lijkt geen sprake. Als zij al getrouwd waren, dan zou een huwelijk in Spanje het meest voor de hand liggen.
Het oudst terug te vinden adres van het gezin is in 1827 Achter de Wal 550, de latere Walstraat en gelegen achter de in 1467 aangelegde stadswal. José, vermeld als Joseph Ovida, is arbeider en in 1817 vanuit Spanje naar Nijmegen gekomen. Ze hebben het niet breed. Elke veertien dagen ontvangen ze een bedeling van f 1,55 uit de Algemene Kas. Omgerekend ligt de huidige koopkracht rond € 16,55.
In 1840 staat het gezin ‘Ovieda’, bestaande uit acht personen, ingeschreven op het adres Achter de Wal 553. Daar zal José, weduwnaar sinds 1849, blijven wonen tot aan zijn overlijden in 1869. Mijn oudouders krijgen naast een levenloos geboren dochtertje in totaal twaalf kinderen, vier zonen en acht dochters, waarvan er maar drie de volwassen leeftijd niet weten te halen. Dat is op zich een hele prestatie. Zoon Joseph besluit het als militair overzee te zoeken. Hij overlijdt subiet in de militaire post te Republiek in Suriname.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1827

Inschrijving van het gezin in het bevolkingsregister van Nijmegen (1827).
Bron: RAN


 
Bevolkingsregister Nijmegen 1850

Inschrijving van José en zijn nog vier thuiswonende kinderen in het bevolkingsregister van Nijmegen (1850).
Bron: RAN

 
Het heeft er alle schijn van dat José een echte familieman was. Dat baseer ik niet alleen op het feit, dat na het overlijden van Maria zijn nog vier thuiswonende kinderen gezellig bij hem in zijn blijven wonen tot het voor hun ook tijd werd om uit te vliegen. Dochter Elisabeth keert, na vier maanden in Amsterdam voor het gezin van haar zwager en weduwnaar van haar zus Antoinetta te hebben gezorgd tot hij hertrouwt, terug naar het Nijmeegse ouderlijke nest. Ook voor de opvolgende Ubeda-generaties zou familieband een belangrijke rol blijven spelen.
Bijzonder voor die tijd vind ik, dat José nooit is hertrouwd. Hij zal in de blozende Hollandse deerne zijn ware liefde hebben gevonden…

 

Overlijdensakte José Ubeda

Overlijdensakte van José Ubeda.
Bron: Gelders Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
De link van het Zouavenmuseum naar een namenlijst van Nederlandse zouaven intrigeert me. Puur uit nieuwsgierigheid en absoluut niet met de verwachting of het vermoeden een zouaaf in de familie te hebben geef ik lukraak wat familienamen in. De naam van Theodorus Ubeda verschijnt al snel in de lijst. Een familielid, dat is duidelijk. Net zoals het direct duidelijk is dat zijn geboortejaar onmogelijk correct kan zijn. Het opgegeven jaartal is 1830. In dat geval zou het een zoon betreffen van de uit Spanje gevluchte José Antonio Rueda, die zich in Nijmegen vestigde en uit veiligheidsoverwegingen zijn moeders achternaam Ubeda heeft aangenomen voor de Burgerlijke Stand. Theodorus past niet in het rijtje met kinderen. Het betreft hier echter de kleinzoon van José, geboren in 1850. De oom van mijn oma. En daarmee is de zoektocht begonnen…

 

Geboorteakte Theodorus Ubeda

Geboorteakte van Theodorus Ubeda; Burgerlijke Stand Nijmegen 3 april 1850.
Bron: FamilySearch

 
Theodorus wordt om drie uur ’s nachts op 3 april 1850 in Nijmegen geboren als Theodorus Peperkamp, aangezien zijn moeder Wilhelmina Peperkamp hem ongehuwd ter wereld heeft gezet. Later in het jaar, op 21 november, wordt Theodorus wettelijk erkend bij het huwelijk tussen zijn ouders Johannes Ubeda en Wilhelmina Peperkamp. Johannes is op dat moment werkzaam als houthakker en Wilhelmina als naaister.
In welke straat Theodorus wordt geboren is onbekend. Vermoedelijk zal dit in het huis van zijn grootouders zijn geweest, aangezien Johannes vanuit een ander adres dan Wilhelmina en Theodorus met zijn gezin aan het Karrengas (Wijk B nr. 595) gaat wonen. In dit huis, dat nog met andere gezinnen gedeeld moet worden, brengt Theodorus zijn eerste levensjaar door.

 

Karrengas Nijmegen

Het Karrengas in Nijmegen, waar Theodorus het eerste jaar van zijn leven heeft doorgebracht.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein)


 
Bevolkingsregister Karrengas 1850

Bevolkingsregister Karrengas Nijmegen 1850
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Het gezin neemt vervolgens intrek in het huis aan het Zwanengas (Wijk B nr. 524) waar de ouders van Wilhelmina, Theodorus Peperkamp en Cornelia Martens, en haar broer Hendrikus ook woonachtig zijn. Lang zullen ze hier niet wonen, want vóór november 1851 verhuizen ze naar de Bloemerstraat (Wijk B nr. 199). Hier zal het gezin worden uitgebreid met twee zonen en drie dochters. Eén dochtertje overlijdt jammerlijk genoeg op tweejarige leeftijd.

Johannes en Wilhelmina houden het weer voor gezien op de Bloemerstraat en keren terug naar het Zwanengas. Dit keer wordt het nummer 534. Johannes is intussen metselaarsknecht en de jonge Theodorus borstelmakersleerling.

 

Zwanengas Nijmegen

Het Zwanengas in Nijmegen.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Vervaardiger: Fotopersbureau Gelderland; Licentie: CC-BY-SA)

 
Intussen doet Paus Pius IX vanaf 1860 herhaaldelijk een oproep aan de gehele katholieke wereld om jonge, ongehuwde Rooms-Katholieke mannen te sturen om samen met Frankrijk de Kerkelijke Staat te verdedigden tegen de aanvallen van Victor Emanuel II, koning van Italië, en diens bondgenoot Giuseppe Garibaldi, een antiklerikaal liberaal-nationalist. Deze beide heren strijden voor staatkundige eenheid in het land, wat dus een gevaar zou opleveren voor de onafhankelijkheid van de Kerkelijke Staat.

De ‘Roomse’ Theodorus besluit gehoor te geven aan de oproep en vertrekt op 26 november 1867, pas zeventien jaar oud, uit Nijmegen met bestemming Rome om zich als vrijwilliger aan te sluiten bij het ‘Regiment der Pauselijke Zouaven’, de ‘Zuavi Pontifici’, onder leiding van een Franse generaal. Het woord ‘zouaaf’ komt via het Franse ‘zouave’, oorspronkelijk ‘zuavas’, van het Arabische ‘zouaoua’, de naam van een Berberstam in Algerije, die zich aan de Fransen had onderworpen en waaruit een keurkorps van het Franse leger was gevormd.

 

Uniformen van de Pauselijke Zouaven.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein)

 
Met op zak een door de pastoor opgemaakte aanbevelingsbrief waaruit zijn katholieke toewijding blijkt, gaat de reis via het Pensionaat Saint Louis in het Brabantse Oudenbosch, het voornaamste verzamel -en vertrekpunt van de aspirant-zouaven vanuit Nederland in de jaren 1864-1870. De vrijwilligers gaan van hieruit door naar Brussel voor een medische keuring. Worden zij goedgekeurd dan tekenen zij een tweejarig dienstverband. Vanuit Brussel vervolgt de reis per stoomtrein naar Marseille en vandaar per schip naar Civitavecchia, een havenplaats in de buurt van Rome. In Rome volgt een tweede en strengere keuring.
Op 5 augustus 1870 roept Frankrijk zijn troepen terug, omdat het zojuist de oorlog heeft verklaard aan Pruisen. Door deze terugtrekking weet het Italiaanse leger het overgebleven deel van de Kerkelijke Staat te bezetten. De eenheid van Italië met Rome als nieuwe hoofdstad is nu gerealiseerd. Paus Pius IX trekt zich, om verder bloedvergieten te voorkomen, als vrijwillige gevangene terug in het Vaticaan. Het Regiment der Pauselijke Zouaven wordt ontbonden en de zouaven worden huiswaarts gestuurd.

Theodorus verlaat Rome na het verlopen van zijn tweejarig dienstverband. Een meegegeven militair paspoort geldt als reisdocumentatie. Op 8 januari 1870 laat hij zich weer inschrijven in het huis van zijn ouders aan het Zwanengas. Ongetwijfeld zal hij, zoals dat geldt voor alle terugkerende Pauselijke Zouaven, als held zijn onthaald door zijn familie en de katholieke gemeenschap.
De Nederlandse overheid was echter minder enthousiast. Is er vooraf geen verlof aangevraagd om in vreemde krijgsdienst te treden dan verliest de zouaaf bij thuiskomst zijn staatsburgerschap en heeft hij als staatloze geen enkel recht meer op welke vorm van ondersteuning dan ook door de overheid. Slechts een kleine tweehonderd van de ruim drieduizend vrijwilligers hebben hun nationaliteit behouden door een verzoek in te dienen bij Koning Willem III.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1860

Op 26 november 1867 vertrekt Theodorus met bestemming Rome en laat zich op 8 januari 1870 weer in Nijmegen inschrijven.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Vertrek naar Rome 26 november 1867

Vertrek naar Rome op 26 november 1867.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Inschrijving Nijmegen 8 januari 1870

Inschrijving Nijmegen op 8 januari 1870 in het ouderlijk huis aan het Zwanengas (Wijk B nr. 534).
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Het jaar daarop vertrekt Theodorus op 21 april voor ruim een jaar naar Zaltbommel. De reden van zijn verblijf daar is onbekend, maar het zou te maken kunnen hebben met de behoorlijk aanwezige industrie en dus werkgelegenheid in die plaats. Op 25 juli 1872 keert hij weer terug naar zijn ouderlijk huis in Nijmegen.

 

Uitschrijving Nijmegen 21 april 1871

Vertrek naar Zaltbommel op 21 april 1871.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Inschrijving Zaltbommel 21 april 1871

Inschrijving in Zaltbommel op 21 april 1871. Het verblijfadres is onbekend.
Bron: FamilySearch


 
Inschrijving Nijmegen 25 juli 1872

Inschrijving in Nijmegen op 25 juli 1872 vanuit Zaltbommel, wederom in het ouderlijk huis aan het Zwanengas.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Een maand later trouwt hij met de Nijmeegse Berendina Faber, geboren op 26 februari 1849 als dochter van Adrianus Faber en Hendrina Reijntjes. Theodorus is op dat moment borstelmaker van beroep. Naast de geboorteakten van Theodorus en Berendina wordt een extract van de Nationale Militie Provincie Gelderland overlegd met daarin de mededeling dat ‘hem bij de loting is ten deel gevallen No. 102, en dat hij vervolgens door Gedeputeerde Staten, uit hoofde van ‘ligchaamsgebrek’ van de dienst is vrijgesteld.’ Door dit extract kan gesteld worden dat Theodorus zijn staatsburgerschap niet is verloren.
Volgens het lotingsregister van Nijmegen blijkt het te gaan om bijziendheid, artikel 340. Dit artikel is terug te vinden in het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de krijgsdienst te land en te water (Koninklijk Besluit van den 25sten Maart 1862), en luidt:

‘N°. 340. Bijziendheid (myopia) op beide oogen, of op het regteroog, in dien graad, dat na opheffing van het accommodatie-vermogen op het regteroog, hiermede door den hollen bril n°. 8 (hebbende een negatief brandpunt van 216 Ned. strepen), uit den brillen toestel, letters, cijfers of figuren van 3 Nederlandsche duimen hoogte, breedte en daaraan geëvenredigde dikte, geschreven met wit krijt, op een zwart, goed verlicht bord, op een afstand van 8 Nederlandsche ellen goed of althans beter gezien worden dan door hoogere nummers (zwakkere glazen) uit dien toestel; of wel dat, zonder opheffing van het accomodatie-vermogen door denzelfden bril, zeer kleine drukletters of figuren ter grootte ongeveer van een Nederlandsche streep (bijv. n°. 3 van Jaeger), op een afstand van één Nederlandsche palm goed of althans beter gezien worden, dan door zwakkere glazen.’

Uit het lotingsregister van Nijmegen en de inschrijving in het stamboek van het 8e Regiment Infanterie kan worden opgemaakt dat de ‘aangifte der inschrijving’ is gedaan door zijn vader. Op 10 mei 1870 wordt Theodorus ingelijfd bij het 8e Regiment Infanterie. Vervolgens is hij ‘voor de dienst ongeschikt verklaard wegens bijziendheid, blijkens besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van den 25 Mei 1870 no.39’ en aldus ‘den 25 Mei 1870 ingevolge art. 116 der militiewet uit de dienst ontslagen’.

 

Lotingsregister Theodorus Ubeda

Lotingsregister van Nijmegen.
Bron: Militieregisters


 
Stamboek Theodorus Ubeda

Inschrijving in het stamboek van het 8e Regiment Infanterie.
Bron: FamilySearch


 
Nationale Militie Theodorus Ubeda

Extract van de Nationale Militie in de huwelijksbijlagen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijksakte Theodorus Ubeda en Berendina Faber, Nijmegen 29 augustus 1872

Huwelijksakte Theodorus Ubeda en Berendina Faber, Nijmegen 29 augustus 1872.
Bron: Gelders Archief

 
Het stel trekt in bij de ouders van Theodorus en zijn nog thuis wonende broers en zussen in het huis aan het Zwanengas. In het voorjaar van 1875 verhuizen Theodorus en Berendina met hun inmiddels drie geboren kinderen Johannes, Adrianus Theodorus en Theodorus naar de Bloemerstraat (Wijk B) nummer 184 op de derde verdieping. In de jaren die volgen variëren de huisnummers aan de Bloemerstraat van 184 naar 30 en 31. Het lijkt erop dat er in die tijd een herziening van de huisnummering heeft plaatsgevonden en dat de nummers 184 en 30 betrekking hebben op hetzelfde huis.

Het zit Theodorus en Berendina beslist niet mee. Hun zoontje Adrianus Theodorus overlijdt met drie maanden en net nu ze de nieuwe woning betrokken hebben overlijdt ook hun zoontje Theodorus in de leeftijd van vier maanden. Het jaar erop begint goed: er wordt een zoontje geboren dat eveneens de naam Theodorus krijgt. Toch slaat het noodlot wel heel drastisch toe in de twaalf jaar die volgen, alhoewel de kindersterfte in die tijd sowieso vrij hoog is. Vijf kinderen komen levenloos ter wereld, dochtertje Maria Wilhelmina overlijdt op eenjarige leeftijd en zoontje Petrus Wilhelmus redt het nog net geen elf maanden. Uiteindelijk wordt nog zoon Willem Petrus geboren, die evenals zijn broers Johannes en Theodorus de volwassen leeftijd weet te bereiken.

 

Bloemerstraat rond 1895

De Bloemerstraat in Nijmegen rond 1895.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein; bewerkt)

 
In de tussentijd is het gezin verhuisd van Bloemerstraat 31 naar het Zwanengas 64 en 71 om uit te komen op de Hamerstraat 30. Alhoewel ‘Hamerstraat’ duidelijk genoteerd staat in het bevolkingsregister roept dit toch wel wat vragen op. Het gezin betrekt deze woning in ieder geval vóór 1901. Bij mijn weten was dit destijds nog de Verlengde Molenstraat en werd ter gelegenheid van de onthulling van het beeld van Bisschop F.H. Hamer op 28 september 1902 de straat pas officieel naar de bisschop vernoemd.

 

Hamerstraat Nijmegen 1895

De Hamerstraat in Nijmegen rond 1895.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein; bewerkt)

 
Hoe het Berendina aan het begin van de twintigste eeuw vergaat is mij onbekend. Zij overlijdt op 26 december 1923 op vierenzeventigjarige leeftijd in Nijmegen. Met Theodorus gaat het in ieder geval niet de goede kant op. Op 12 januari 1900 wordt hij door het Kantongerecht van Nijmegen veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens dronkenschap, aangezien dit al de vierde keer is dat hij hiervoor wordt opgepakt. Deze straf zit Theodorus uit in de gevangenis van Hoorn van 14 april tot 13 juli 1900.
Op 26 november 1900 wordt er het bevel tot voorlopige aanhouding uitgevaardigd door de rechter commissaris van ‘s-Hertogenbosch in verband met landloperij. Op 11 december 1900 wordt Theodorus veroordeeld voor landloperij door de Arrondissementsrechtbank ‘s-Hertogenbosch en voor drie jaar naar de Rijkswerkinrichtingen in Veenhuizen gestuurd. Van 15-17 december 1900 zat Theodorus in hechtenis in de gevangenis van ‘s-Hertogenbosch. In zijn signalementsbeschrijving wordt als kenmerk vermeld: twee stijve vingers aan de rechterhand.

 

Theodorus Ubeda gevangenis Hoorn

Registratie in het boek van de gevangenis in Hoorn.
Bron: Noord-Hollands Archief

 
Ondanks dat landlopers een bekend verschijnsel zijn op het platteland en vaak in de gemeenschap worden geaccepteerd, omdat ze nuttig zijn als dagloner, worden ze vooral door de gegoede burgerij in de negentiende eeuw niet meer getolereerd en al bij voorbaat verdacht. In het Nederlandse Wetboek van Strafrecht uit 1809 wordt daarom landloperij als een overtreding opgenomen; rondzwerven zonder aantoonbare middelen van bestaan wordt strafbaar gesteld. De gedachte hierachter is, dat iemand die sterk genoeg is om rond te reizen, ook sterk genoeg is om te kunnen werken. Dat er vaak geen werkgelegenheid is, wordt daarbij genegeerd. Men is voornamelijk bang voor diefstal en ander crimineel gedrag.
De opgepakte landlopers worden veelal ’tewerkgesteld’ in het oosten van Nederland, waar ze in heropvoedingskampen onder andere aan landontginning in de veengronden, op het land en in de fabrieken werken.
Dit lot valt ook Theodorus ten deel. Hij wordt naar de Rijkswerkinrichting van de strafkolonie Veenhuizen gestuurd door de rechter, waar hij op 6 maart 1901 wordt ingeschreven als ‘inwoner’. Het transport gaat met een groep per trein en vanaf Assen op een schip van de Drentse Stoombootmaatschappij.

Hoogstwaarschijnlijk zal Theodorus in het Tweede Gesticht van Veenhuizen terecht zijn gekomen. Veenhuizen II is de inrichting voor bedelaars en landlopers, de zogeheten ‘verpleegden’. Zij worden als zieken gezien: mensen die moeten genezen van hun luiheid. Later zou het Tweede Gesticht ook onderdak bieden aan souteneurs en andere wetsovertreders.
Uit de gegevens op de signalementskaart weten we dat Theodorus een lengte heeft van één meter vijfenzestig, donkerbruin haar, lichtblauwe ogen, donker behaard is en een litteken heeft op zijn voorhoofd. Ook is hij niet in het bezit van identiteitspapieren. En… geen eerdere veroordeling en geen militaire diensten!

 

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 1.
Bron: AlleDrenten


 
Signalementskaart Theodorus Ubeda 2

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 2.
Bron: AlleDrenten


 
Signalementskaart Theodorus Ubeda 3

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 3.
Bron: AlleDrenten

 
De meetsessie volgens de Bertillon-methode neemt een uur in beslag. Vervolgens wordt er gebaad, geknipt en ontluist. Theodorus wordt ondergebracht in het Gesticht. Daar krijgt hij een genummerd uniform uitgereikt, bestaande uit een pet, twee bruine buizen met een groene kraag, twee bruine broeken, twee katoenen of halflinnen onderbroeken, twee katoenen halsdoeken, twee katoenen zakdoeken, drie paar wollen kousen, een paar klompen en een paar draagbroekbanden.

 

Kledij Veenhuizen

Kledij Veenhuizen (Gevangenismuseum Veenhuizen)
© Uit de oude Koektrommel

 
De omstandigheden in de kolonie zijn ellendig; er heersen ziekten en het zware werk eist zijn tol. ’s Winters is het er bovendien erg onaangenaam door de stank van de turfkachels. Tussen de middag wordt er warm gegeten. De vreselijke gortsoep smaakt nog viezer als met het leegeten van het bord de tekst ‘Teveel is ongezond’ verschijnt. En uiteraard is de zondagse kerkdienst verplicht.

Theodorus wordt ziek en opgenomen in het nieuwgebouwde hospitaal ‘Vertrouw op God’, door de bewoners ook wel ‘Gauw bij God’ genoemd. En dit laatste blijkt in zijn geval te kloppen. Theodorus overlijdt in het hospitaal op 2 april 1906, de dag voor hij zesenvijftig zal worden, na een zwaar en veelbewogen leven.

 

Overlijdensakte Theodorus Ubeda

Overlijdensakte Theodorus Ubeda, Veenhuizen 2 april 1906.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Brabants Historisch Informatie Centrum, Zouavenmuseum, Wikipedia Zouaaf, Mededelingen.Over-Blog, Wikipedia Landloper, Geheugen van Drenthe, Allemaal Familie, Gelders Archief, Regionaal Archief Nijmegen en Alle Drenten
 
 

 
Welk kind wil er nu niet een ijscoboer als opa?! Nou, mijn opa was dat. Jammer genoeg ken ik mijn opa alleen van de foto’s en de schaarse familieverhalen; hij is voor mijn geboorte al overleden.

In eerste instantie is mijn opa Albertus Cornelis ‘Cees’ Enklaar smid van beroep. In de adresboeken van Nijmegen worden vervolgens de beroepen arbeider, chauffeur en fabrieksarbeider vermeld. Fabrieksarbeider zal hij bij de Philips zijn geweest, alwaar heel wat andere familieleden hun beleg op de boterham verdienden.
Vervolgens besluit hij zich toe te leggen op het verkopen van zelfgemaakt ijs. IJsventer van beroep, zoals de woningkaart zo mooi vermeld. Zo trekt hij met zijn ijscokar door de straten van Nijmegen om, naar eigen zeggen, het lekkerste ijs van Nijmegen aan de man te brengen. Overigens is deze eigen fabricage van ijs geheel tot groot ongenoegen van mijn oma, die daarvoor als onvrijwillig proefpersoon moet dienen. Teveel zout, te weinig zout. Dikwijls vraagt zij zich hardop af of ‘hij haar soms wil vergiftigen…?!’. Dan is het bij wijze van spreken bukken geblazen om het linea recta geretourneerde ijs op tijd te kunnen ontwijken.

 

IJscokar

De ijscokar van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Uiteraard moet je met je tijd meegaan en de ijscokar wordt daarom ingeruild voor een bedrijfsauto. Heel wat zijn er versleten. Bovendien zijn het niet de meest nieuwe en solide auto’s, waardoor het zomaar kan gebeuren dat afgevallen onderdelen de bedrijfsauto spontaan in kunnen halen tijdens het rijden. Zo kan mijn vader zich ook nog goed herinneren dat hij als klein jochie terug moest rennen om een uitgevallen autodeur van de straat te rapen!

 

Bedrijfswagen

De ijscokar wordt ingeruild voor een bedrijfswagen.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Mijn opa Cees wordt op 20 september 1899 in Rhenen geboren op nummer 391 van Wijk A als onwettige zoon van Johanna van den Oosterkamp. Zijn moeder trouwt, inmiddels behoorlijk zwanger van haar tweede kind, het jaar daarop op 21 november in Arnhem met mijn overgrootvader Cornelis Albertus Enklaar. Bij dit huwelijk wordt mijn opa erkend en gewettigd.
Dan rijst natuurlijk al snel de vraag of mijn overgrootvader wel de biologische vader van mijn opa zal zijn geweest. De vernoeming lijkt dit te bevestigen. Binnen de familie van Johanna komt de naam Albertus of een variant daarop niet voor. Echter, de vader van Cornelis Albertus heet wel Albert. Bovendien woont Johanna in ieder geval in 1899 al in Arnhem. En misschien wel het ‘meest belangrijke’ feit is, dat er binnen de familie geen enkel gerucht de ronde doet over een mogelijke andere vader.

 

Geboorteakte A.C. Enklaar

De geboorteakte van mijn opa, aangegeven door de vroedvrouw. Aangezien hij in onecht is geboren, krijgt hij de familienaam van zijn moeder Johanna van den Oosterkamp. Bij het huwelijk van zijn ouders is hij erkend en gewettigd. Vanaf dat moment krijgt hij de familienaam Enklaar van zijn vader.
Bron: Utrechts Archief

Op 22 december 1922 trouwt mijn opa Cees in Nijmegen met mijn Nijmeegse oma Wilhelmina ‘Mien’ Ubeda, dochter van Johannes Hendrikus Ubeda en Johanna Hermsen.

 

Huwelijksakte Enklaar-Ubeda1

Huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief


 
Huwelijksakte Enklaar-Ubeda2

Vervolg huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief

 
In 1924 wonen mijn grootouders op Doddendaal 21. De woningkaarten en adresboeken van Nijmegen volgend, kom ik de volgende woonadressen tegen:

 

Doddendaal 21

1924 A.C. Enklaar, arbeider, Doddendaal 21.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 81

1928 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 81.
Bron: RAN


 
Oude Varkensmarkt 23a

1934 A.C. Enklaar, Oude Varkensmarkt 23a.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 53

1936 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 53.
Bron: RAN


 
Anjelierenweg 20

1940 A.C. Enklaar, Anjelierenweg 20.
Bron: RAN

 
De Tweede Wereldoorlog breekt aan. Mijn grootouders zijn inmiddels vier dochters rijker en een zoon als hekkensluiter van het gezin zal zich in de oorlog als nakomertje nog aankondigen. In de kelder van het grootouderlijke huis zijn in de beschuitbus een pistool en kogels opgeborgen. Ondanks dat dit een publiek gezinsgeheim is, wordt er, ik zou haast zeggen ‘uiteraard’, nooit over gesproken. Behalve de mededeling dat ‘daar niet aangekomen mag worden!‘. Mijn opa komt en gaat; hij schroomt niet om twee weken weg te blijven. Niemand lijkt precies te weten waar hij zich in die tijd heeft opgehouden, alhoewel ik ervan overtuigd ben dat mijn oma zeker van zijn handel en wandel op de hoogte zal zijn geweest. Of in ieder geval een ernstig vermoeden zal hebben gehad. Opvallend genoeg zijn er in zijn perioden van afwezigheid activiteiten van het Verzet geweest, zoals het plaatsen of juist weghalen van explosieven bij een brug, weet een familielid mij later te vertellen.
Na de oorlog wordt de inhoud van de bewuste beschuitbus door mijn oma in de vuilnisbak gedeponeerd. Waarschijnlijk probeert zij op deze manier, voor zover dat mogelijk is, het hoofdstuk oorlog definitief te sluiten. De komst van een manspersoon, die op een dag aanbelt en verklaart te komen voor mijn opa ‘Peter’ die hij kent uit de oorlog, wordt dan ook niet op prijs gesteld. De beste man wordt heengezonden met de opmerking dat ‘hier geen Peter woont…‘. Ondanks verwoede pogingen om wat meer duidelijkheid te krijgen betreffende mijn opa in de oorlogsjaren, is dat tot op heden nog niet gelukt.

Na de oorlog wordt uiteindelijk het huis op de Floraweg 128 betrokken, waar alle dochters op een bepaald moment wel met hun partners bij hun ouders inwonen:

1948 A.C. Enklaar, fabrieksarbeider, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek)
1948 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend M.J. Benda, A.R. Smith)
1951 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek, A.R. Smith)
1955 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend C.A. Enklaar en echtgenoot J. Schenk)
 

Woningkaart Floraweg 128

De woningkaart van Floraweg 128.
Bron: RAN

 
Mijn opa zou klein van stuk geweest zijn. Volgens mijn vader zo klein, dat hij ‘bij het aardbeien plukken van de trap is gevallen’. Ondanks zijn lengte, of misschien juist wel ter compensatie daardoor, is hij een fanatieke bokser en bokstrainer. Deze traditie van trainer of instructeur in een gevechtskunst zal zich in ieder geval drie opvolgende generaties voortzetten. De klap zal voor mijn fitte opa dan ook des te harder zijn aangekomen op het moment dat hij ongeneeslijk ziek wordt en de gevolgen van deze ziekte hem fysiek niet meer in staat stellen om te kunnen doen wat hij gewend is. Cees moet zich dit maal gewonnen geven en wordt op de dag dat hij drieënzestig jaar zou zijn geworden, begraven op het RK Kerkhof Jonkerbos.

 

Albertus Cornelis 'Cees' Enklaar

Mijn opa in ‘betere tijden’ en zijn laatste foto.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
1196 - Right

De overlijdensakte van mijn opa.
Bron: Gelders Archief


 

Het bidprentje van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Soms lijkt een familieverhaal te fantastisch en onvoorstelbaar om te kunnen geloven. Als uit een spannend jongensboek. In het geval van ome Derk bijvoorbeeld.

Er was sprake van ene ‘ome Dirk’, althans volgens mijn vader. Een broer van zijn moeder, dacht hij zich voorzichtig maar toch met enige stelligheid te herinneren. Het intrigerende verhaal deed de ronde dat ome Dirk als jonge knaap op een avond een pakje shag ging halen om vervolgens zo’n twintig jaar lang weg te blijven. Uit een bericht naar zijn ouders zou blijken, dat hij de boot naar Indië had genomen. Er leek sprake van te zijn dat zijn vertrek naar Indië te maken had met het ronselen voor het KNIL, maar niemand wist er precies het fijne van en het verhaal bleef daardoor in nevelen gehuld. Uiteindelijk hield hij het in Indië voor gezien en keerde na de oorlog terug naar Nederland met zijn gezin. Tot zover de familieoverlevering.

Niet alleen in het echte leven bleef ome Dirk, zoals werd verondersteld, tijdenlang spoorloos; ook op internet valt hij niet te traceren. Hoe ik de afgelopen jaren ook heb gezocht, geen enkel spoor van deze ome Dirk te vinden met de mij bekende summiere gegevens. Daarbij komt het feit dat in mijn geboorteplaats iedereen maar lukraak oom en tante wordt genoemd, dus de twijfel slaat bij mij toe of ome Dirk inderdaad wel een volle oom van mijn vader zal zijn geweest.

Enkele weken geleden besloot ik de zoektocht naar ome Dirk weer te hervatten in de hoop dat er inmiddels meer gegevens digitaal toegankelijk zouden zijn geworden. Direct bij één van de eerste zoekresultaten is het raak. Zijn naam, geboortedatum en de naam van zijn ouders tref ik aan op een Japanse interneringskaart uit de Tweede Wereldoorlog. Geen twijfel mogelijk dus.
Verder speuren in de geboorteregisters van de Burgerlijke Stand van Nijmegen levert het gegeven op dat Dirk onder de naam Derk is ingeschreven: ‘… geboren op den derden der maand Januari 1910 te kwart over tien uren des voormiddags te Nijmegen aan de Zwanengas in nummer 125…‘ Ome Dirk is dus ome Derk.

 

Dirk Ubeda

Geboorteakte van Derk Ubeda
Bron: FamilySearch


 
Het Zwanengas

Het Zwanengas in Nijmegen rond 1910. Derk Ubeda wordt hier op nummer 125 geboren.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Collectie J.M.G.M Brinkhoff; Licentie: CCO)

 
Derk vertrekt inderdaad als soldaat naar Nederlands-Indië. Met zijn lengte van 169,8 centimeter en bloedgroep A tekent hij, net achttien jaar oud, op 21 februari 1928 vrijwillig voor vijf jaren bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, zo blijkt uit zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve, een opleidingscentrum voor Nederlandse vrijwilligers van het KNIL. Op 19 maart wordt hij voor de dienst geschikt bevonden en ligt er een premie van f 400- voor hem in het verschiet. Daar lijkt mij het familieverhaal toch wel stevig te rammelen. Hij zal in de tussentijd zijn ouders toch wel op de hoogte hebben gesteld van zijn plannen. Of hij moet direct doorgestuurd zijn naar de opleiding om hem klaar te stomen voor zijn dienst in Nederlands-Indië. Voor het geval hij zich zal bedenken of overgehaald wordt om niet te gaan, zeg maar.
Op 10 april verlaat hij dan Nederland via Amsterdam met het mailschip m.s. P.C. Hooft van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, een groot en snel motorschip dat behalve passagiers ook de post vervoert. Ruim een maand later op 12 mei komt hij aan in Batavia.

 

Koloniale Reserve

Zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve.
Bron: Nationaal Archief


 

Het mailschip m.s. P.C. Hooft, waarmee Derk naar Nederlands-Indië vertrekt.
Bron: Kombuispraat (embedded)

 
Hij wordt geplaatst als fuselier bij de Infanterie bij het Subsistentie Kader in Weltevreden, een soort ‘wachtkamer’-legeronderdeel voor militairen die op de nominatie staan overgeplaatst te worden. In deze kazerne bevinden zich dus voornamelijk binnenkomende en doortrekkende militairen. Drie dagen later zal hij vertrekken naar het 1e Depot Bataljon in Bandoeng. Na zo’n zeven maanden in Bandoeng vertoeft te hebben, ruilt Derk op 8 december Bandoeng in voor Senen 4 in Weltevreden, waar hij de komende vier jaar bij het 10e Bataljon Infanterie zal blijven.

 

Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 1

Zijn inschrijving in het stamboek van de Suppletietroepen.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 2

Uitsnede van de stamboekinschrijving.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Derk Ubeda

Inschrijving van Derk Ubeda in de nominatieve staat van het Algemeen Stamboek.
Bron: Nationaal Archief


 
Krantenartikel Dirk Ubeda

Van Bandoeng naar Senen 4 in Weltevreden.
Bron: Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 3 december 1928 (Delpher)

 
In Weltevreden is Derk overigens lid van de militaire toneelvereniging ‘Het Masker’, zoals blijkt uit een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad. Volgens het programma voor de cabaretuitvoering voelen de heren Ubeda en van de Sluis zich geroepen de zang voor het onderdeel ‘Hans en Griet’ voor hun rekening te nemen.

 

Het Masker Bataviaasch Nieuwsblad 27-09-1929

Bataviaasch Nieuwsblad van 27 september 1929
Bron: Delpher

 
Derk leert de even oude in Depok (West-Java) geboren Elsiana Bendy kennen, dochter van de kweker Paulus Bendy en Wilhelmia Saboen. Ze besluiten op 4 juni 1931 in Batavia te trouwen.

 

Het Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië van 6 juni 1931
Bron: Delpher

 
Al vrij snel, op 27 augustus 1931, wordt het eerste kind van Derk en Elsiana geboren. Uiteindelijk zullen zij vijf kinderen krijgen; twee zonen en drie dochters.

 

Geboorte zoon Ubeda

Bataviaasch Nieuwsblad van 2 september 1931
Bron: Delpher

 
Als gevolg van de crisisperiode is ook het leger genoodzaakt om bezuinigingsmaatregelen te treffen. Een reorganisatie volgt, waarbij Derk terecht komt bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis, een zuidelijke buitenwijk van Batavia. Dat gebeurt op 6 januari 1933. Op 19 maart van dat jaar tekent Derk nog eens bij voor zes jaar. Er moet brood op de plank komen, want Elsiana is inmiddels zwanger van hun tweede kind.

 

Kaart Batavia 1914

Kaart van Batavia met Meester Cornelis, Weltevreden en de haven Tandjoeng Priok.
Bron: Wikimedia (Licentie: Publiek Domein)

 

Intussen wordt het zo langzamerhand hoog tijd voor een familiebezoek in Derks vaderland. Als Infanterist 1e Klasse vertrekt Derk met Elsiana en hun oudste kind naar Nederland ‘teneinde aldaar in het genot te worden gesteld van buitenlandsverlof wegens langdurige dienst‘, zo wordt vermeld in het Volledig Stamboek. Hun dan jongste kind blijft achter in Nederlands-Indië.
Op 23 mei 1934 kiezen Derk en Elsiana het ruime sop. Zij vertrekken vanuit Batavia met het passagiersschip s.s. Johan de Witt van de Stoomvaart Maatschappij Nederland naar Amsterdam. De reis zal gaan via Genua, Villefranche en Southampton. Een klein half jaar later keert het gezin weer terug naar Nederlands-Indië. Deze keer met het passagiersschip m.s. Indrapoera van de Rotterdamsche Lloyd vanuit Rotterdam en komen ze op 13 december aan in de haven van Tandjoeng Priok.

 

Passagierslijst

Passagierslijst uit het Soerabaijasch Handelsblad van 23 mei 1934.
Bron: Delpher en eigen archief

 
Bij terugkomst voegt Derk zich bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis. Tussendoor kom ik nog een krantenbericht tegen dat Derk zich begin 1935 vestigt op de Molenaarsweg 13 in Batavia. Op 19 maart 1939 tekent hij wederom bij voor de tijd van zes jaar.

 

D. Ubeda

Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 1 februari 1935
Bron: Delpher

 
Op 5 augustus 1939 gaat Derk over naar het 14e Bataljon 4e Regiment Infanterie in Buitenzorg (het huidige Bogor), dat net als de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut onder de Ie Militaire Afdeling op West- en Midden-Java valt. In 1940 krijgt hij de Zilveren Medaille uitgereikt. Deze staat voor 24 jaar dienst, maar de tropenjaren, de jaren doorgebracht in Nederlands-Indië, tellen voor medailles dubbel. Om die reden krijgt Derk al na 12 jaar het zilveren ereteken. Ook wint hij twee schietprijzen. Een schietprijs wordt toegekend aan militairen die bij de jaarlijkse schietwedstrijden van het KNIL het daarvoor gestelde aantal punten weten te halen. Derk behaalt de schietprijs voor mitrailleurschutter (eerste maal) en de schietprijs voor schutter op geweer (derde maal).

 

Volledig Stamboek Derk Ubeda 2

Pagina uit het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Het 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg is tevens terug te vinden op de Japanse interneringskaart: soldaat 1e Klasse bij het 4e Regiment 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg. De Tweede Wereldoorlog is aangebroken.

 

Document Dirk Ubeda

De Japanse interneringskaart vermeldt Achter de Kerk, Depok, als adres van zijn vrouw Elsiana.
Bron: Nationaal Archief


 
Vertaling Japanse interneringskaart

De vertaling van de Japanse interneringskaart.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
In de garnizoensplaats Tjimahi bij Bandoeng zijn in 1942 vier regimenten van het KNIL gelegerd, aangevuld met Britse en Australische troepen. Door de invasie van Japan op Java hoopt het KNIL met hulp van deze bondgenoten op de hoogvlakte bij Bandoeng nog weerstand te kunnen bieden aan de inval. Het mag niet baten. Al snel na de Japanse landing op 1 maart 1942 wordt het vliegveld Kalidjati bij Bandoeng veroverd en daarmee de Indische luchtmacht uitgeschakeld. In de dagen erna volgt een aanval op de marinebasis in Soerabaja, trekt het Japanse leger Batavia binnen, neemt een dag later Buitenzorg in en bezet het Soerabaja. Na zware gevechten ten noorden van Bandoeng volgt op zondag 8 maart 1942 de algemene capitulatie van het KNIL, hetgeen de volgende dag bekend wordt gemaakt.

Derk wordt op 8 maart 1942 door de Japanse bezetter gevangen genomen in Tjimahi en op 15 augustus 1942 overgebracht naar het krijgsgevangenenkamp Java I in Bandoeng. Op 29 oktober van hetzelfde jaar wordt hij per schip via de haven van Batavia overgeplaatst naar het werkkamp Thailand II in het Thaise Chungkai (Chong Kai) nabij de Birma-spoorlijn, waar de gevangenen de opdracht krijgen om te werken aan de aanleg van de spoordijk tot aan Wan Lun en de aanleg van twee (spoor)bruggen over de rivier de Kwai (Khwae Noi) bij Tamakan (Tha Makham). Tot één van de taken behoort ook de Chungkai-uitgraving, een spoorlijn uitgehouwen in massief gesteente. Derk wordt op 15 augustus 1945 bevrijd uit het Japanse krijgsgevangenkamp in het Thaise Tamuan (Tha Muang), het grote hospi­taalkamp op 39 kilometer van Non Pladuk gelegen, waar in augustus 1945 alle krijgs­gevangenen uit de omgeving worden verzameld. Uiteindelijk zal hij op 30 augustus 1945 worden overgedragen aan de Geallieerden in Bangkok.

 

Dodenspoorweg

De krijgsgevangenkampen in Thailand waar Derk enkele jaren door moest brengen.
Bron: Wikiwand (Licentie: CC BY-SA 3.0; bewerkt)


 

Plattegrond van het kamp Chongkai.
Bron: 2/4th Machine Gun Battalion (embedded)

 
Na de Japanse capitulatie blijft het onrustig in Nederlands-Indië. Er moeten volgens de Nederlandse regering stappen ondernomen worden om de orde te gaan herstellen en handhaven. Daarvoor heeft men iedere kracht nodig die men krijgen kan. In Thailand worden daarom de vrijwillig aangemelde voormalige krijgsgevangenen, gedreven door de wens te helpen bij de wederopbouw van Nederland-Indië, opnieuw (provisorisch) gekeurd en getraind. Ook Derk wordt goedgekeurd en op 20 oktober 1945 ingedeeld bij het 3e Java Bataljon. Een intensieve militaire training volgt.

De drie Java Bataljons worden eind 1945 geformeerd tot twee bataljons voor de B/L (Bali/Lombok) Brigade. Derk gaat op 15 januari 1946 over naar het 1e Bataljon B/L Brigade. Op 13 februari 1946 vertrekt hij vanuit Thailand naar Bali. Na een reis van ruim twee weken met tussenstops in Singapore en Soerabaja bereikt de brigade met Britse landingsvaartuigen Sanoer aan de Balinese kust. Zonder al te veel moeite worden Bali en eind maart ook Lombok via de baai van Lembar heroverd.

 

Militairen

Foto’s gemaakt in Museum Bronbeek.
Bron: Eigen archief (bewerkt)

 
Op 28 juni 1946 wordt Derk tijdelijk tot korporaal benoemd. Hoe lang hij deze rang heeft gehad, is niet bekend. Ruim twee maanden later gaat hij over naar het Xe Bataljon Y-Brigade.
De Y-Brigade wordt geformeerd op Bali en bestaat bij de oprichting uit het Bataljon OVW (Oorlogsvrijwilligers) 4-8 RS (Regiment Stoottroepen) en de KNIL-Bataljons Infanterie X, XI en XII KNIL Deze KNIL-eenheid, dat dus voor een aanzienlijk deel bestaat uit voormalige krijgsgevangenen, staat bekend als de Gadjah Merah, de ‘Rode Olifant Brigade’.

Na de pacificatie van Bali wordt de Y-Brigade op 24 oktober 1946 per tanklandingsschip verscheept naar Palembang op Zuid-Sumatra. Al vrij snel voegt het bij de Y-Brigade ingedeelde stootbataljon 3-7 RS zich bij de brigade en komt er daarnaast versterking en ondersteuning van andere eenheden. Aan het einde van 1946 komt het nog tot zware gevechten. De rust keert terug als op 5 januari 1947 een wapenstilstand wordt afgekondigd en een bestandslijn is vastgesteld.

 

Indonesie 1

De plaatsen waar Derk gelegerd is geweest en/of gewoond heeft.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het gezin vertrekt op 22 juni 1947 per passagiersschip s.s. Volendam van de Holland-Amerika Lijn, dat in onder charter van de Nederlandse regering ingezet wordt als emigrantenschip op routes naar Australië, Nieuw Zeeland, Canada en de Verenigde Staten, vanuit de haven van Tandjoeng Priok op herstelverlof naar Nederland en komt op 20 juli 1947 aan in Rotterdam. Dit verlof zal korter zijn dan de eerste keer. Ruim vier maanden later, op 26 november, keren ze per troepentransportschip m.s. Kota Inten van de Rotterdamsche Lloyd, dat door de Nederlandse regering voor het vervoer van troepen naar Nederlands-Indië en het naar huis halen van repatrianten wordt ingezet, terug naar Nederlands-Indie, waar ze op 26 december in Batavia aankomen. Derk wordt daar tijdelijk ingedeeld bij het Indische Kamp Batavia. Op 13 januari 1948 gaat hij over naar het Subsistentie Kader Medan, waarna hij gedetacheerd wordt bij het 1e Veiligheids Bataljon S.O.K. (Sumatra’s Oostkust) in Medan. Acht maanden later, op 23 september 1948, benoemt men hem tijdelijk tot sergeant. Deze tijdelijke rang zal op 13 november 1948 worden geëffectueerd.
Het jaar daarop, op 23 december 1949 gaat Derk over naar de 33e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen. Op 15 februari 1950 zal dit worden ingeruild voor de 35e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen in Medan.

 

Staat van dienst Volledig Stamboek

De Staat van Dienst in het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Eind december 1949 erkent de Nederlandse regering de soevereiniteit van de staat Indonesië. Inwoners van Indonesië die na de soevereiniteitsoverdracht het land willen verlaten, moeten een Nederlands paspoort hebben. Als ze dat niet hebben, dienen ze deze aan te vragen. Derk is in het bezit van een Nederlands paspoort, maar Elsiana niet. Zij vraagt deze op 20 april 1950 aan. Op dat moment is het woonadres Padang Boelanweg 320 in Medan.

 

Paspoortaanvraag Elsiana

De paspoortaanvraag van Elsiana Bendy.
Bron: CBG

 
Het paspoort is nodig voor de definitieve terugkeer naar Nederland. Op 23 juli 1950 vertrekken Derk en Elsiana met hun kinderen uit de haven van Tandjoeng Priok per troepentransportschip m.s. Skaugum richting Nederland om op 15 augustus 1950 in Amsterdam aan te komen. Dit schip is herbouwd tot emigrantenschip om dienst te doen op de Genua-Australië emigrantendienst. In 1950 vaart het schip op één van haar terugreizen over Indonesië om Nederlandse militairen op te pikken voor hun terugkeer naar huis. Een gemakkelijke reis zal het niet zijn geweest. Het schip is in feite ongeschikt voor gezinsvervoer. Zoals zoveel schepen die ingezet worden voor de naoorlogse repatriëring wordt het overbeladen en heeft het alleen ruim accommodatie, waardoor er een tekort aan sanitaire voorzieningen ontstaat.
Intussen is Derk op 26 juli 1950 overgegaan naar de Koninklijke Landmacht in de rang van sergeant, ‘Uit Indonesië niet geëngageerd over K.R. (Koloniale Reserve)‘. Na een periode van 21 jaar, 9 maanden en 27 1/2 dag in dienst van het KNIL te zijn geweest, wordt in 1954 zijn pensioen vastgesteld op f 166,- per maand. Daarnaast wordt hij gemachtigd tot het dragen van het Ereteken voor Orde en Vrede, een ereteken voor onder andere militairen van het KNIL die in Nederlands-Indië en de aangrenzende zeegebieden tussen 3 september 1945 en 4 juni 1951 ten minste drie maanden in werkelijke dienst zijn geweest. Ook wordt hem op 27 september 1951 de Zilveren Gesp toegekend voor trouwe militaire dienst, rekenende de datum van toekenning te zijn 24 juni 1946.

 

Het troepentransportschip m.s. Skaugum, waarmee het gezin definitief naar Nederland terugkeert.
Bron: Boordgeld (embedded)


 
Pensioenregister 4

Vermelding in het pensioenregister van de Stichting Administratie Indische Pensioenen.
Bron: Nationaal Archief

 
Digitale bronnen maken het mogelijk om met name het militaire leven van ome Derk goed in beeld te krijgen. Oorspronkelijk heb ik zijn verhaal in twee delen, als een soort lopende zoektocht, op deze website geplaatst. Dan word ik naar aanleiding van deze artikelen benaderd door een kleinzoon en kleindochter van ome Derk. Zij weten mij heel wat te vertellen over hun grootouders en hun leven in Nederland. Als kers op de taart krijg ik nog familiefoto’s toegestuurd. Hoe bijzonder!

Heel in het kort een beschrijving van hoe het Derk en Elsiana is vergaan na hun komst in Nederland.

Na een tijdje in Tiel in een pension gewoond te hebben, verhuizen Derk en Elsiana naar de Ariënsstraat 21 in Nijmegen op de hoek aan het spoor vlak bij het Goffertpark, waar ze in of voor 1955 hun intrek nemen. Eind zestiger jaren wordt dit adres ingeruild voor de Fanfarestraat 21 in Neerbosch-Oost. Beide adressen betrekken ze samen met hun jongste dochter en haar gezin. Later kopen Derk en Elsiana nummer 36 schuin ertegenover voor hun zelf.

 

Kaart

Derk Ubeda en de adressen in Nijmegen.
Bron: RAN en eigen archief.

 
Derk zal tot aan zijn pensioen met vijfenvijftig jaar als sergeant Luchtstrijdkrachten (LSK), destijds nog onderdeel van de Koninklijke Landmacht, werken op de LIMOS-kazerne (Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School) in Nijmegen en voorheen het Luchtmacht Instructie Regiment (LIR), waar de luchtmacht haar dienstplichtigen opleidt. Na zijn officiële pensionering gaat hij aan de slag als portier en beveiliger in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.
Derk overlijdt op 25 september 1984 aan de gevolgen van een slopende ziekte. Hij is vierenzeventig jaar oud geworden.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Met speciale dank aan de kleinkinderen van Derk en Elsiana voor hun bijdrage.
Bronnen: RAN, Delpher, Stichting Oorlogsgetroffenen in de Oost, Indische Kamparchieven, Wikipedia (Cimahi), Archief NTR, Loe de Jong, Andere Tijden en Passagierslijsten