Header Uit de oude Koektrommel

Uitleg gezinskaart

 
De gezinskaart, in gebruik genomen vanaf circa 1920 tot de invoering van de persoonskaart in 1939, was de opvolger van de bevolkingsregistratie in het vastbladige bevolkingsregister (1850-1920). Echter, in sommige grote gemeenten waren ver voor deze tijd de ingebonden delen van het oude bevolkingsregister tegelijkertijd met de oudste gezinskaarten in gebruik.

De gezinskaarten, bestaande uit een voor- en achterzijde, bevatten informatie over één persoon of meerdere personen in een gezinsverband. Een bij de familie inwonende persoon werd tot dat gezin gerekend en met vermelding van de familierelatie op de gezinskaart van het gezinshoofd bijgeschreven. Inwonende dienstboden of kostgangers worden niet vermeld; zij hadden een eigen kaart. Op iedere regel staan de gegevens van één persoon met een eigen volgnummer. De regels van de voorkant van de kaart lopen op de achterkant door. De volgnummers op de achterkant corresponderen dus met die op de voorkant.
Als de kaart vol was gebruikte men een vervolgkaart, kaart II (eventueel III, IV en hoger). Op de eerste gezinskaart werd dan het aantal vervolgkaarten, meestal in Romeinse cijfers, vermeld naast de familienaam in de bovenste balk of onderaan de kaart. De vervolgkaart stond nog steeds op naam van het gezinshoofd en volgt achter de voor- en achterzijde van de hoofdkaart.

Bij overlijden van een uit één persoon bestaand gezin werd het overlijden als laatste mutatie op de kaart bijgeschreven en werd de kaart uit het lopende bestand gehaald. Bestond het gezin uit meerdere personen dan werd bij overlijden van het gezinshoofd zijn gezinskaart in het lopende bestand gehouden zolang het gezin intact bleef. Bij het overlijden van het gezinshoofd bleef zijn vrouw met de kinderen zijn kaart voeren en werd daarop zijn overlijden gemuteerd. Als de vrouw daarna overleed verviel daarmee het vervangende gezinshoofd alsmede de kaart. Ook als de vrouw hertrouwde of bij een kind introk verviel de kaart, aangezien zij dan bij een ander gezinshoofd werd bijgeschreven.
Een vrouw was gezinshoofd zolang zij zelfstandig woonde; dus niet inwoonde bij haar ouders of een mannelijk familielid. Vaak betrof het een ongehuwde vrouw. Een gehuwde vrouw waarvan de man in Marinedienst was of anderszins niet op hetzelfde adres woonde kreeg een zogenaamde echtgenotenkaart, waarop zij het gezinshoofd is.
Verliet een persoon het gezin of kwam een persoon te overlijden terwijl de kaart nog in gebruik was, dan werd diegene op de kaart doorgestreept om aan te geven dat die regel van de kaart afgehandeld was. Bij vertrek van een compleet gezin uit de gemeente, of wanneer alle personen op de kaart afzonderlijk werden uitgeschreven, werd een diagonale streep door alle namen tegelijk gezet. Een persoon kan meerdere keren op de lijst voorkomen. Als iemand het gezin verliet en later terugkeerde werd deze persoon opnieuw onderaan bijgeschreven met een nieuw volgnummer.

Het model van de gezinskaart kon per gemeente verschillen; de informatieverstrekking blijft gelijk. Voor de onderstaande beschrijving wordt het Model No. 1 gevolgd (Koninklijk Besluit van 12 december 1922, Staatsblad No. 670).

 

Gezinskaart Model No. 1

Gezinskaart Model No. 1; voorbeeld uit de Bevolkingsboekhouding van 1936.
Bron: Delpher


 
Gezinskaart uit het bevolkingsregister van Amsterdam

Gezinskaart uit het bevolkingsregister van Amsterdam.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
 
Bovenaan:
Vermelding van de familienaam en eventueel de voorletters of voornamen. Indien van toepassing is een vermelding van het aantal volgkaarten in Romeinse cijfers aangegeven. In het bevolkingsregister van Amsterdam is hier kolom 14 te vinden.

Kolom 1:
Volgnummer. Het gezinshoofd staat als eerste vermeld, indien van toepassing gevolgd door de partner en kinderen. Iedere persoon heeft een eigen volgnummer. De regels van de voorkant van de kaart lopen op de achterkant door. De volgnummers op de achterkant corresponderen dus met die op de voorkant.
Een persoon kan meerdere keren op de lijst voorkomen. Als iemand het gezin verliet en later terugkeerde werd deze persoon opnieuw onderaan bijgeschreven met een nieuw volgnummer.
In sommige modellen vindt u hier een vermelding van de vestigingsdatum; dagtekening en jaar van inschrijving in de gemeente.

Kolom 2:
Familienaam en de familienaam van de vrouw.

Kolom 3:
Voornamen (voluit geschreven).

Kolom 4:
Geslacht.

Kolom 5:
Hoofdbewoner en relatie van elke persoon tot het gezinshoofd, zoals H (hoofdbewoner), V (vrouw=echtgenote), Z (zoon) of D (dochter). Inwonende dienstboden of kostgangers worden hier niet vermeld; zij hadden een eigen kaart. (Zie voor meer afkortingen: Betekenis afkortingen bevolkingsregister)

Kolom 6:
Geboortedatum.

Kolom 7:
Geboorteplaats.

Kolom 8:
Burgerlijke staat bij de inschrijving; O (ongehuwd), H (gehuwd), W (weduwnaar/weduwe), S (gescheiden) of T (gescheiden van tafel en bed).

Kolom 9:
Verandering van de burgerlijke staat met vermelding van dagtekening. Ging een ongehuwde persoon trouwen, dan werd de ‘O’ in kolom 8 doorgehaald en vervangen door een ‘H’. De huwelijksdatum werd vervolgens vermeld in deze kolom. (Zie: Betekenis afkortingen bevolkingsregister)

Kolom 10:
Kerkgenootschap of vereniging met godsdienstig doel. (Zie: Betekenis afkortingen bevolkingsregister: Kerkelijke gezindte)

Kolom 11:
Nationaliteit. (Zie: Betekenis afkortingen bevolkingsregister)

Kolom 12:
Beroep bij inschrijving. Een nieuw beroep werd echter vaak boven het in deze kolom doorgehaalde oude beroep bijgeschreven.

Kolom 13:
Verandering van beroep met vermelding van dagtekening. Een nieuw beroep werd echter vaak boven het in kolom 12 doorgehaalde oude beroep bijgeschreven.

Kolom 14:
Woonplaats door aanduiding van wijk, dorp, gehucht of buurtschap, straat en nummer van het huis, dan wel naam en voorgeschreven kenmerk van het vaartuig of de woonwagen met de gebruikelijke ligplaats of standplaats. In het bevolkingsregister van Amsterdam is deze kolom bovenaan de voorzijde van de gezinskaart te vinden.

Kolom 15:
Dagtekening en jaar van inschrijving in de gemeente. Zie ook kolom 16.

Kolom 16:
Plaats waarvan de persoon is gekomen. Hier kan ook een vermelding staan van een deel en bladzijdenummer. Dit hield in dat bij de invoering van de gezinskaart deze persoon al ingeschreven stond in de voorgaande serie van het bevolkingsregister. Tevens kan in deze kolom een naam van een andere persoon worden vermeld wanneer de persoon in kwestie eerder op de gezinskaart van de in deze kolom vermelde persoon was bijgeschreven. De vermelding ‘E.K.’, ‘Eigen kaart’ of ‘GK’ houdt in dat deze persoon van een eigen gezinskaart kwam, die ook in het systeem te vinden moet zijn.
In het bevolkingsregister van Amsterdam kan hier een verwijzing staan (letter/nummer=boek/pagina) naar de woningboeken (tot 1922) of de woningkaarten (1924-1953 en 1954-1989). Tevens kan het voorkomen dat u in het bevolkingsregister van Amsterdam achter de persoon een vermelding tegenkomt van een gesticht (Gest. mummer/pagina). (Dit kan ook inwonend personeel betreffen). U kunt eenvoudig achterhalen welk gesticht dit is via de ‘Registers betreffende de registratie van bewoners van de gestichten’. De registratie van bewoners van de gestichten tussen 1869 en 1896 vindt u onder de inventarisnummers 2534-2539. De registers uit de periode 1897-1934 vindt u onder de inventarisnummers 2540-2574..

Kolom 17:
Dagtekening en jaar van afschrijving.

Kolom 18:
Plaats waarheen de persoon is vertrokken. Hier kan ook een naam van een andere persoon worden vermeld. Dit is het geval wanneer deze persoon werd bijgeschreven op de gezinskaart van een ander. Bijvoorbeeld als een ongehuwde dochter na haar huwelijk werd bijgeschreven op de kaart van haar echtgenoot.

Kolom 19:
Dagtekening en jaar van overlijden. Alleen vermeld als dat overlijden plaatsvond in de tijd dat deze persoon op deze gezinskaart vermeld stond. Indien de desbetreffende persoon elders, dus buiten de gemeente van inschrijving, was overleden wordt tevens deze overlijdensplaats vermeld.

Kolom 20:
Aantekeningen. Tevens kan hier naar de gezinskaart van een ander gezinshoofd worden verwezen als de betrokkene naar die kaart werd overgeschreven. De vermelding ‘E.K.’, ‘Eigen kaart’, ‘AK’ of ‘GK’ houdt in dat deze persoon zelf een eigen gezinskaart kreeg, die ook in het systeem te vinden moet zijn. De afkorting P.K. geeft aan dat voor deze persoon in 1939 een persoonskaart is aangemaakt.(Zie: Betekenis afkortingen bevolkingsregister)
In het bevolkingsregister van Amsterdam kan hier een verwijzing staan (letter/nummer=boek/pagina) naar het Woningboek. Tevens kan het voorkomen dat u in het bevolkingsregister van Amsterdam achter de persoon een vermelding tegenkomt van een gesticht (Gest. mummer/pagina). (Dit kan ook inwonend personeel betreffen). U kunt eenvoudig achterhalen welk gesticht dit is via de ‘Registers betreffende de registratie van bewoners van de gestichten’. De registratie van bewoners van de gestichten tussen 1869 en 1896 vindt u onder de inventarisnummers 2534-2539. De registers uit de periode 1897-1934 vindt u onder de inventarisnummers 2540-2574.

 

Bevolkingsregister Amersfoort

Gezinskaart uit het bevolkingsregister van Amersfoort.
Bron: Archief Eemland


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel