Dienstbode, dienstmeid of dienstmaagd?
Bij genealogisch onderzoek komen we veelvuldig het beroep dienstmaagd, dienstmeid en dienstbode tegen. Eigenlijk zit er weinig verschil qua betekenis in deze benamingen, alhoewel een dienstbode zowel van het mannelijke als van het vrouwelijke geslacht kan zijn. Dienstbode wordt daarom vaak als synoniem voor butler gebruikt.
Voor de vrouwelijke personen waren ook andere namen in gebruik. Aan het begin van de twintigste eeuw kon nog van meid of dienstmeid worden gesproken. Deze benaming was indertijd geenszins negatief van klank. Nog ouder is dienstmaagd, dat in modern Nederlands een plechtstatige klank heeft gekregen.
Een dienstbode, dienstmeid of dienstmaagd was iemand die in loondienst huishoudelijk werk verrichtte. Vroeger ging het meestal om een jonge, ongehuwde vrouw. In de eerste helft van de twintigste eeuw was een groot deel van de vrouwelijke beroepsbevolking in Nederland werkzaam als dienstbode in gegoede burgerhuishoudens, bij adel of bij rijke boeren. Deze meisjes waren doorgaans afkomstig uit eenvoudige en vaak grote (land)arbeidersgezinnen en gingen al heel jong ‘in betrekking’; dikwijls al op 12 à 14 jarige leeftijd. Zij werkten veelal onder leiding van een butler of kamerheer.
Men onderscheidde de inwonende dienstbode, die behalve kost en inwoning een klein loon kreeg en het dagmeisje, dat alleen overdag kwam. Voor de arbeidsvoorwaarden van dienstboden bestonden ongeschreven regels. Volgens deze regels had de dienstbode bijvoorbeeld recht op fooien van gasten van haar werkgever. Deze fooien waren voor die tijd relatief hoog, bijvoorbeeld een gulden van een gast bij een diner.
De dienstboden maakten enorm lange dagen en moesten keihard werken voor een klein loon. Hun rol was strikt onderdanig en zij dienden precies te doen wat hun werd opgedragen. Een grote mond of werkweigering werd bestraft met ontslag op staande voet en slechte referenties. Dit had als consequentie: geen inkomen en ook geen werk bij een andere familie.
Hoewel overal keihard moest worden gewerkt, maakte het wel verschil of er ‘gediend’ werd bij een rijke boer op het platteland of bij een rijke gegoede burgerfamilie in het dorp of de grote stad. Tot de werkzaamheden bij de boeren behoorde behalve schoonmaken, wassen, schrobben en koken ook koeien melken met de hand en tuinonderhoud. Bij de burgerfamilies werden alleen huishoudelijke taken verricht en daarnaast behoorde de verzorging van de kinderen vaak tot de taak van de dienstbode. Meestal aten en sliepen de dienstmeisjes apart in de meidenkamer of in de stal, maar in sommige gezinnen aten de meisjes wel samen aan een tafel met de familie en werden ze goed behandeld. Of een dienstmeisje goed of slecht werd behandeld viel en stond met de mentaliteit van haar ‘mevrouw‘ en de familie. Er waren goede en slechte werkgevers en de ervaringen van het huispersoneel waren heel verschillend. De dienstmeisjes hadden een zesdaagse werkweek. De zondag was een vrije dag en de ‘vakantie’ was slechts een weekje. Zij werden per jaar ‘besteed’ en de contracten liepen van mei tot mei.
Door toenemende beroepsmogelijkheden in andere sectoren nam het aanbod van dienstboden gaandeweg af, waardoor tussen 1920 en 1940 veel Duitse dienstmeisjes werden aangenomen en ‘de dames’ spraken over het ‘dienstbodenprobleem’. Na 1950 nam door de mechanisatie van het huishouden en de sterk stijgende lonen en belastingen ook de vraag af, waardoor het beroep van dienstbode in Nederland vrijwel is uitgestorven.
‘Dienstbode in Amsterdam bezig met het dweilen van de stoep.’; Amsterdam, 1912. Fotograaf: C.J. Hofker.
Bron: Geheugen van Nederland (embedded)
Tekst: Uit de oude Koektrommel