Header Uit de oude Koektrommel

 
Joseph Ubeda wordt op 16 november 1830 ’s nachts om één uur geboren in Nijmegen. Hij is de derde zoon uit een gezin met veertien kinderen, waarvan de oudste voortkomt uit een buitenechtelijke relatie van moeder Maria Giesbers. Zijn vader is de uit het Spaanse Huèrcal de Almeria afkomstige José Antonio Rueda de Ubeda; stamvader van de familie Ubeda in Nederland.

 

Geboorteakte Joseph Ubeda

Geboorteakte van Joseph Ubeda.
Bron: Gelders Archief

 
Dat Joseph hoogstwaarschijnlijk naar het buitenland is vertrokken, lijkt aannemelijk. In Nederland is maar weinig informatie over hem te vinden. Het lotingsregister van Nijmegen vermeldt, naast de gebruikelijke gegevens, alleen ‘No. 208’. Dat levert dus geen enkel aanknopingspunt op. De periode, waarin hij het ouderlijk huis verlaten zal hebben, balanceert bovendien op het randje van de invoering van het vastbladig bevolkingsregister, wat het opsporen bemoeilijkt.
Ten langen leste wordt zijn vermelding gevonden in het bevolkingsregister van Amsterdam: ingeschreven op het adres Elandsgracht-Klaverbladsgang No. 224 A, ongehuwd, Rooms Katholiek, knecht van beroep en ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’. In militaire dienst gegaan en zonder kennisgeving vertrokken uit de gemeente Amsterdam dus. Dit is meteen het laatste teken van leven van Joseph in Nederland.

 

Elandsgracht Amsterdam

De Elandsgracht (NZ) met ‘Fort Sjako’ rond 1885. Een stukje verderop tussen de nummers 52 en 56 bevond zich de ingang naar de Klaverbladsgang.


 
Klaverbladsgang

De Klaverbladsgang, Jordaan-Zuid, Wijk GG.
Bron: Stadsarchief Amsterdam (Licentie: Auteursrechtvrij; bewerkt)


 
Bevolkingsregister Amsterdam

Aanknopingspunt in het bevolkingsregister van Amsterdam: ‘dienst genomen. zonder kennisgeving’.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Met als enig aanknopingspunt ‘dienst genomen’, kan het spitten in de militaire stamboeken dus beginnen. Aangezien zijn oudere broers bij het Regiment Infanterie zijn terechtgekomen, zal dat de eerste gok moeten zijn. Zijn vermelding wordt al snel gevonden in de klapper van het 3e Regiment Infanterie. De inschrijving in het stamboek levert verwijzingen en inschrijfnummers naar en van andere regimenten op.

Joseph heeft volgens zijn signalement een lengte van 1.603 meter, een ovaal gezicht, een rond voorhoofd, een spitse kin, normale neus en lippen, bruin haar, blauwe ogen, bruine wenkbrauwen en een litteken boven zijn linker oog. Als laatste woonplaats wordt Rotterdam vermeld, waar hij werkzaam is geweest als knecht in een koffiehuis.
Op 25 April 1849 wordt hij als reserve milicien voor de tijd van vijf jaar ingedeeld bij het 7e Regiment Infanterie als nummerwisselaar van Eduardus Wilhelmus Friebels van de lichting van 1849 van Nijmegen. Joseph blijkt voor deze lichting dus te zijn uitgeloot door een hoger lotnummer te trekken en heeft deze met Eduardus Wilhelmus Friebels tegen betaling geruild voor diens lagere lotnummer. Daar zal vast een welkome beloning tegenover gestaan hebben.
Vanaf 20 Mei 1850 komt hij in actieve dienst, amper 3 maanden later gevolgd door groot verlof.

 

Stamboekinschrijving Joseph Ubeda

Gedeelte van de inschrijving in het stamboek van het 7e Regiment Infanterie.
Bron: Nationaal Archief

 
Het schijnt Joseph wel te bevallen bij het leger. Op 5 maart 1851 gaat hij als milicien over naar het 3e Regiment Infanterie met een vrijwillige verbintenis voor de tijd van zes jaar en krijgt hiervoor een premie van 20 gulden. Ruim drie jaar later, op 15 mei 1854, wordt Joseph geroyeerd als milicien en als vrijwilliger aangemerkt. Op 18 december 1856 wordt hij opnieuw verbonden voor de tijd van zes jaar, ingaande 5 maart 1857, met een handgeld van 25 gulden.
Op 1 mei van datzelfde jaar besluit Joseph een nieuwe verbintenis te tekenen voor de tijd van zes jaar bij het Koloniaal Werfdepot, ingaande op de dag van inscheping naar de overzeese bezettingen in Oost-Indië en met een premie van 85 gulden.

Het lijkt voor de hand liggend dat Joseph heeft ingetekend bij het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger in Harderwijk. Het Koloniaal Werfdepot was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en de soldaten in een zesweekse opleiding klaarstoomde voor hun dienst in de Oost. In de tijd van Joseph was dit een beroepsleger, aangezien de grondwet de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën verbood, en viel na inscheping onder het Ministerie van Koloniën.

 

Koloniaal Werfdepot

Het Koloniaal Werfdepot (Oranje Nassau Kazerne) aan de Smeepoortstraat te Harderwijk.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Gelet op de vermelde data ziet het er niet naar uit dat Joseph in het Oost-Indisch Leger gediend zal hebben. Hij biedt zich namelijk aan voor de dienst in West-Indië en stapt op 12 juli 1857 aan boord van het schip Willem en Carel met bestemming West-Indië.

 

Stamboek Koloniaal Werfdepot

Gedeelte uit het stamboek van het Koloniaal Werfdepot.
Bron: FamilySearch


 
Stamboek Suriname Joseph Ubeda

Inschrijving van Joseph Ubeda in het West-Indisch stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Een kleine twee maanden bereikt Joseph Suriname, waar hij op 5 september 1857 na ontscheping in quarantaine gaat te Post Leyden. Sinds 1854 is de verlaten redoute Post Leyden tot quarantaine-etablissement ingericht als maatregel ter voorkoming van het optreden en de verspreiding van ziekten als cholera. Gezagvoerders, stuurlieden en chirurgijns van binnenkomende schepen dienen een samengestelde vragenlijst naar waarheid in te vullen. Op het afgeven van een valse verklaring staat de doodstraf.
Uiteindelijk wordt Joseph op 2 november 1857 ingedeeld als jager 2e klas in het 27e Bataljon Jagers en zal hij terecht komen in de Surinaamse militaire post Republiek aan de Coropinakreek. Deze post was destijds alleen bereikbaar over het water en lag in het Paragebied, het oudste plantagegebied van Suriname, dat bekend stond om de productie van suiker en houtskool voor brandstof.

 

Post Republiek Suriname

Het quarantaine-etablissement Post Leyden en de militaire post Republiek, vlakbij de houtplantage De Vier Kinderen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
Militaire post Republiek

Aquarel ‘Military post ‘Republiek’ by the Coropina Creek’ rond 1860 (bewerkt).
Bron: Nationaal Museum van Wereldculturen (Licentie: CC BY-SA 4.0)

 
Het kan niet anders of Joseph maakt nog de slavenopstand in de nabijgelegen plantage (houtgrond) De Vier Kinderen van 1857 mee, die uitbreekt na het aantreden van een nieuwe directeur. Deze beste man is aangesteld met als taak de slaven, die betrekkelijk veel vrijheid genoten en relatief weinig arbeid verrichten, weer aan het werk te krijgen. Er breekt een opstand uit onder de slaven die het hier niet mee eens zijn. Daarnaast weigeren een aantal slaven ‘met melaatsheid behebt’ om zich te laten onderzoeken en verzorgen in Paramaribo.
Nadat de slavenopstand al zo’n half jaar gaande is, worden er uiteindelijk op 5 november 1857 120 ‘wel uitgerustte en gewapende soldaten’ op de ongeveer 180 slaven afgestuurd, waarbij men namens de regering ‘17 belhamels van het oproer en de 6 wederspannige melaatschen’ oppakt en naar Paramaribo overbrengt.

 

Algemeen Handelsblad 1

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)


 
Algemeen Handelsblad 2

Gedeelte uit een ingezonden artikel in Algemeen Handelsblad van 14 december 1857.
Bron: Delpher (Link verwijst naar het gehele artikel)

 
Zijn Surinaamse avontuur zal nog geen twee jaar duren. Joseph verdrinkt in de nacht van 8 maart 1859 rond drie uur te Post Republiek, nalatende 7 gulden en 9 cent; een bedrag dat omgerekend vandaag de dag rond 75 euro zal liggen.

 

Overlijdensaangifte Joseph Ubeda

Overlijdensaangifte door de commandant van Post Republiek.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) De ondergeteckende Kommandant van Post Republiek verklaart mits dezen, dat de persoon van Ubeda Joseph, oud 27 jaar, laatst gediend als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27 in het stamboek van hetzelve bekend onder No. 2156/3564 Post Republiek op den 8 Maart 1859, des morgens omstreeks 3 uur is verdronken. (…)
 

Overlijdensakte Joseph Ubeda

Overlijdensakte van Joseph Ubeda d.d. 11 maart 1857.
Bron: Nationaal Archief Suriname

(…) Naar aanleiding eener bij mij van den Tweeden Luitenant Kommandant van den Post Republiek ontvangen aangifte van overlijden, de dato achtsten maart achttien honderd negen en vijftig, en waarop door mij het exhibitum is gesteld en geschreven dat op den achtsten maart achttien honderd negen en vijftig des morgens ten drie ure, te Post Republiek verdronken is Joseph Ubeda. Laatst gediend hebbende als Jager bij het Bataillon Jagers No. 27, bekend in het stamboek onder No. 2156/3564, oud zeven en twintig jaren, van beroep militair, gewoond hebbende alhier in Garnizoen, geboren te Nijmegen (Provincie Gelderland), in leven zoon van Jose Ubeda en van Maria Gisbers, wonende (niet vermeld), voor deszelfs aankomst binnen deze Kolonie het laatst gewoond hebbende te Harderwijk. (…)
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Een oud krantenartikel in ‘De Tijd’ van 12 februari 1885 brengt mij bij de Bennekomse gifmengster Maria Jansen. Alhoewel de naam Jansen uit Bennekom zeker in mijn voorouderlijke lijn voorkomt, lijkt Maritje toch geen familie te zijn. Destijds had ik mij zeker gelukkig geprijsd niet tot haar familiekring te behoren. Nu, een kleine drie eeuwen later, moet ik in alle eerlijkheid bekennen het te betreuren dat de enige gemene deler de patroniem Jansen is. Een vijfvoudige familiemoordenares tussen al die hard ploeterende schaapherders en landbouwers zou toch een aangename en interessante afwisseling zijn in de Jansen-stamboom.

 

De uitvoerige beschrijving van haar terechtstelling in De Tijd van 12 februari 1885.
Bron: Delpher

 
Om meer te weten te komen over deze gifmengster is een duik in de rechtelijke stukken onvermijdelijk. Daarin wordt gesproken over ‘Maria’. In de kerkelijke registraties daarentegen wordt zij Maritje genoemd. Onduidelijk is of ‘Maritje’ enkel haar roepnaam is, of dat men spreekt over ‘Maria’ met het sensatiebeluste doel om het contrast tussen die naam en haar daden nog groter te maken. Voor het gemak houd ik de naam Maritje aan; de gebruikte naam in de oudste registratie.

Maritje Jansen wordt, naar eigen zeggen, in Bennekom geboren in 1677 als dochter van Jan Willemsen op de Grampel en Jantje Janssen. Ze brengt haar jeugd door op de pachtboerderij ‘De Grampel’ aan de Bennekomse Rijnsteeg, die gelegen is op het landgoed van kasteel Hoekelum. In 1697 duikt haar naam op in het kerkregister, wanneer Maritje op 21 december belijdenis van het geloof aflegt in de Nederduits-Gereformeerde Kerk van Bennekom.

 

Boerderij De Grampel
Bron: Drimble (embedded) (Maker: J.C. van Roekel jr.; Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)


 
Maria Lidmaat

Op 21 december 1697 legt Maritje belijdenis van het geloof af.
Bron: Gelders Archief

 
In 1707 wordt Bennekom ingeruild voor Achterberg bij Rhenen, waar zij drie jaar later aan de slag gaat als inwonende dienstmeid bij de paardenmeester Aert Gerritsen. Meermaals stuurt hij haar met een ordonnantie naar de apothekers in Rhenen en Wageningen. Gedurende haar verblijf bij de paardenmeester leert zij het nodige over medicijnen en gif. Op die manier doet zij kennis op over het genezen van diverse kwalen bij zowel mensen als dieren. Na zeven jaar houdt Maritje het voor gezien en vertrekt bij de paardenmeester.

 

 

Achterberg bij Rhenen.
Bron: Het Utrechts Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)

 
Het is inmiddels 1717 als zij haar intrek neemt als boerenmeid bij Teunis Janssen in de buurtschap Doesburg bij Ede. Hun relatie zal zich niet alleen tot het zakelijke beperken. Maria verklaart dat Teunis ‘na haer sou hebben gevrijd en sigh aen haer verlooft’. Tegen alle beloften van Teunis in komt het echter nooit tot een huwelijk. Hij krijgt genoeg van Maria en zoekt zijn heil liever bij andere vrouwen. Hevig teleurgesteld zet Maritje haar deceptie om in wraak. Voor een dubbele stuiver koopt ze met een nog in haar bezit zijnde ordonnantie van de paardenmeester rattenkruit bij de haar wel bekende Wageningse apotheker Doijts. Nietsvermoedend overhandigt de beste man haar het gif, dat zij zorgvuldig in een doosje bewaart tussen kleding in één van haar kisten.
Op een maandagavond in de lente van 1723 is het zover; Maria roert het extra ingrediënt door de pap van Teunis, die direct ernstig ziek wordt. Hij sterft de woensdagochtend daarop rond de klok van achten. Volgens Maritje zou hij op zijn sterfbed hebben bekend berouw te hebben gehad niet met haar getrouwd te zijn. Uit vrije wil schenkt hij haar vierenzestig zilveren ducatons. Mogelijk als goedmakertje, mocht haar verklaring juist blijken te zijn.

 

Buurtschap Doesburg

‘Bourschap Dousburgh’ door Nicolaes van Geelkercken; 7 juli 1655.
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)


 
Verklaring van Maritje over haar verloving

Verklaring van Maritje over haar verloving uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief


 
Crimineel procesdossier

Pagina uit het Criminele Procesdossier.
Bron: Gelders Archief

 
Maria blijft nog een kleine drieënhalf jaar in Doesburg wonen, waarna zij naar Bennekom vertrekt. Ze heeft een nieuwe man leren kennen: de in Bennekom wonende weduwnaar Gerrit Thijssen van Geijtenbeeck. Gerrit is een nazaat van de familie die de boerderij ‘Geitenbeek’ bewoonde, gelegen ten zuiden van Scherpenzeel onder de gemeente Woudenberg aan het eind van de Grebbelaan, tussen de Valleilaan en de Koepellaan. Gerrit komt niet alleen. Uit zijn eerdere huwelijk, dat plaatsvond in Bennekom op 10 januari 1723, met de uit Spankeren afkomstige Maria ‘Marijtje’ Joosten heeft hij nog een zoontje Jan van bijna één jaar oud, die in Bennekom gedoopt is op 27 september 1725. Het stel trouwt op 21 juli 1726 in Bennekom.

 

Bennekom

‘Het dorp Bennecom’ door Nicolaes van Geelkercken; 17 april 1656.
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)


 
Huwelijk Maria Jansen

Huwelijksregistratie van Gerrit Thijssen van Geijtenbeeck en Marrijtjen Janssen; Bennekom, 21 juli 1726.
Bron: FamilySearch

 
Eenmaal getrouwd beginnen al snel de problemen. Tussen Maritje en haar schoonouders botert het niet en ook de relatie met haar stiefzoontje is verre van goed te noemen. Ze besluit wederom het heft in eigen handen te nemen. Allereerst zal zij zich van haar schoonouders ontdoen, is haar plan. Eind 1727 trakteert zij hen ook op een smaakmaker in de pap. Binnen een half uur na het innemen van het rattenkruit krijgen beiden ‘de ziekte’. Haar schoonmoeder sterft vier dagen later. Schoonpa is wat taaier; hij sterft vijf dagen na zijn vrouw, eveneens op een zeer ellendige manier, zo wordt in het dossier vermeld. De kleine Jan van inmiddels tweeënhalf jaar oud is de volgende op haar bucketlist. Hij moet eraan geloven, omdat hij haar niet gehoorzaamt. Bestraffen heeft geen zin, want dat wekt enkel de woede van manlief op. Op 4 maart 1728 krijgt ook de kleine Jan een bordje pap voorgeschoteld. Vier à vijf uur later overlijdt de knaap.

 

Crimineel sententieboek

Gedeelte uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Doordat de ziektesymptomen als benauwdheid, braken en hevige pijn in het hele lichaam verdacht veel op elkaar lijken begint zo langzamerhand de geruchtenstroom op gang te komen. Als het bij deze vier personen was gebleven, dan zou er in feite niet zoveel aan de hand zijn voor Maritje. Echter, haar wraakgevoelens zorgen ervoor dat zij ernstig de mist in zal gaan met het laatste beetje rattenkruit uit haar geheime doosje. Haar wederhelft is het volgende slachtoffer. Als reden geeft Maritje aan dat Gerrit niet hard genoeg zou werken. Bovendien bracht hij tegen haar zin in veel tijd bij de buren door. Zo ook op de bewuste avond van dinsdag 22 februari 1729. Wederom spendeert hij zijn tijd bij de buren. Om een uurtje of negen keert hij fris en gezond huiswaarts, aldus de buren. Maritje fêteert hem op haar inmiddels beruchte kookkunsten. Anderendaags in de morgenstond klopt zij bij de buren aan met de mededeling dat Gerrit stervende is. Zij treffen Gerrit hevig brakend en benauwd aan met pijn in zijn hele lichaam. Maritje belet hen, naar eigen zeggen niet uit kwaadaardigheid, bier te geven om zijn overgrote dorst te lessen. Niet dat bier nog veel uit zal maken om het leven van Gerrit te redden.

 

Crimineel sententieboek

Gedeelte uit het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Met Gerrits wijze van overlijden gaan de alarmbellen echt rinkelen. Er wordt een onderzoek ingesteld, getuigen gehoord en sectie verricht. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren ‘Dat sij gevangene in die toestant aen desen haeren benauden en dorstigen man nogh heeft traghten te beletten dat men aen denselven geen bier genoegh tot lessinge van sijn overgroten dorst sou geven; Dat deese man hier op mede sijnde gestorven sigh van stonden aen uijt alle teekenen heeft geopenbaert, dat denselven vergeven moest sijn; Dat dit nader claer heeft gebleken, wanneer de Medicijns ’t dode lichaem hebben geopent en gevisiteert, dewijl alsdoen volgens afgegevene verclaeringe van deselve heeft geconst(at)eert, dat de maegh van desen haeren vergevenen en doden man meer als behoort is geswollen geweest, en deselve doorgesneden sijnde, dat daer in gevonden is een witaghtigh scherp en hart poeder omtrent een vierde part van een lepel uijtleverende en dat de meeste quantiteijt daer van is vastgeweest aen de maagh voornamentlijk op twe plaetsen, alwaer ’t voorn(oemde) poeder door sijn corroderende craght deselve op die plaetsen reeds eenigermaeten had doorknaegt, en dat voor overige de maegh over de grootste helfft is gegangreneert geweest, ’t welke volgens die verclaeringe der Medecijns niet anders heeft kunnen veroorsaekt sijn als door die vergiftige poeder en waer door dan ook de dood op een violente wijse absolute is veroorsaeckt geworden.

 

Verklaring sectierapport

Verklaring van de lijkschouwer, opgenomen door de Raad van Gelderland in het Crimineel Sententieboek.
Bron: Gelders Archief

 
Draait ze in eerste instantie nog wat om de hete brij heen; uiteindelijk bekent Maritje de vijfvoudige moord met voorbedachte rade op haar minnaar, haar man, diens kind en haar schoonouders. Op 15 maart 1729 veroordeelt het college van het Hof van Gelre en Zutphen haar ter dood wegens bewezen gepleegde vergiftiging. De strafeis luidt: ‘(…) om te worden gebragt ter plaetse daer men gewoon is criminele executie te doen, en aldaer door den Scherprighter gebonden op een houten kruijs, voor af viermalen met een gloeijende tange in ijder arm en ijder been eens te worden geknepen, en vervolgens van onderen op levendig beenen en armen aen stucken geslaegen, en daer nae cruijsweeghs over ’t lichaem nogh geslaegen sijnde haer hooft met een bijl te worden afgehouwen; Dat dit geschiet en hier op eenigen tijd ’t lichaem op ’t schavot ten toon gelegen hebbende, ’t selve vervolgens op een horde sal worden gesleept na den galgenbergh, en aldaer op een rat staende op een pael geleijt met ketenen daer aengehegt en haer hooft daer boven op een pinne te worden geset, anderen ten afschuwelijken exempel.’

 

Hof van Gelre en Zutphen; de strafeis tegen Maritje Jansen (Crimineel Sententieboek).
Bron: Gelders Archief

 
Mocht de straf nog niet zwaar genoeg zijn; De Raad dient op 15 maart 1729 bij de landdrost van Veluwe, Godart Adriaan van Reede tot Herrevelt, een verzoek in om de executie van Maria vooral niet te snel te laten geschieden, zoals bij ‘de Jooden in den jaere 1727 is geschiet’. Beter vindt men het de executie ‘met langhsaemheijt en ordentelijke onderscheidinge te doen en te voltrecken’. Men voegt daar nog aan toe: ‘Dat hij Scherp Richter meede in specie sal hebben in aght te neemen, dat bij ’t slaan op beenen en armen van deese gecondemneerde, deselve in stucken worden geslagen en soo wanneer hij sich daar omtrent niet vertrouwt dat hij als dan een ander in sijn plaatse sal hebben te neemen, opdat wij niet moogen genootsaeckt sijn bij ’t niet behoorlijk executeren van onse sententien tegens den scherprighter een nadere dispositie te neemen.
De scherprechter wordt overigens niet minder van deze klus. Volgens de onderstaande prijslijst kan hij voor zijn werk rekenen op een aanzienlijke vergoeding.

 

Uit het Memorie- en Resolutieboek.
Bron: Gelders Archief


 
Prijslijst scherprechter

De prijslijst van een scherprechter in de achttiende eeuw uit het archief van de Familie Van Randwijck.
Bron: Gelders Archief

 
Volgens commissaris Vanenburg, die het onderzoek leidt, verklaart Maritje op 14 maart 1729 specifieke wensen te hebben met betrekking tot haar na te laten goederen. Met name haar jongste zuster Teuijtje en haar zus Geert zullen het meeste opstrijken. ‘Maeckende voorts aan de armen tot Bennecom haere vaste goederen bestaende uijt de helfte van huijs, hoff en van ongeveer 5 schepel gesaeij bouland tot Bennecom gelegen.
Toch zal het één en ander anders verlopen. Vijf dagen eerder is de schout van Ede, Henricus Otters, namens de erfgenamen van Gerrit en Maritje namelijk al overgegaan tot de verkoop van al haar bezittingen, zo blijkt uit het extract uit ‘Het boeck van de Erffhuijsen in den Ampte van Ede’.
In de staat en inventaris van de nagelaten roerende en onroerende goederen wordt vermeld: ‘Huijs, hoff en een campjen bouwland voor d’ deur gelegen tot Bennecum, 1½ schepel bouwland mede aldaar gelegen gen(aam)t het Magere Ackertjen.’ Het erfhuis zou na aftrek van alle onkosten verkocht zijn voor 235 gulden en 5 stuivers. Over de koper Jan de Swart wordt vermeld dat hij daarvoor geen borg kon stellen. Of de verkoop om die reden is afgeblazen is mij niet bekend. Een klein jaar later, op 27 februari 1730, wordt bij akte geregistreerd dat Geertjen van Geijtenbeek, weduwe van Jan van Santen en Meijnsjen Janssen, weduwe van Henrick van Nieuwenhees, voor de ene helft en de diaconie van Bennekom voor de andere helft, overgaan tot de verkoop van ‘een schepel bouwland gen(aam)t het Magere Ackertjen‘ en ‘een huijs, hoff en berg met het daer bij gelegen bouwland, wallen, sloten en houtgewassen‘. Hiervoor wordt een bedrag van 987 gulden ontvangen; omgerekend naar de huidige koopkracht een dikke twaalfduizend euro.

 

Staat en inventaris

Gedeelte uit de staat en inventaris van de nagelaten roerende en onroerende goederen.
Bron: Gelders Archief


 
Notariele akte het Magere Ackertjen

De notariële akten van 27 februari 1730.
Bron: Gelders Archief

 
Maritjes laatste uur heeft geslagen. Alle openbare strafvoltrekkingen en doodvonnissen worden vanaf 1713 in Arnhem voor het Hof van Gelderland op de Oude Markt voltrokken. Op 19 maart 1729 valt dit lot ook Maritje ten deel. Nadat haar verminkte lichaam enige tijd op het schavot tentoongesteld is, wordt zij op een horde, een gevlochten slede van wilgentenen, ‘buijten gebracht’, oftewel naar het galgenveld gesleept. Daar wordt haar lichaam aan een rad vastgeketend en haar hoofd op een spies gezet totdat haar lichaam is vergaan. De Galgenberg langs de Hommelseweg, de vroegere Oude Deventerweg, is hiervoor een uitermate geschikte locatie; al het (handels)verkeer naar het noorden gaat over deze weg. Anderen ten afschuwelijken exempel…

 

Arnhem

De Oude Markt waar de strafvoltrekking van Maritje plaatsvindt.
Bron: Atlas van Loon (1649) via Wikimedia (Publiek Domein)


 
Arnhem; de Oude Deventerweg en de Galgenberg

Boven: De Janspoort gezien vanuit het westen. Links aan de horizon de Galgenberg (ca. 1700).
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)
Onder: Kaart van het St. Martenskerkhof gelegen buiten de Jans- en Velperpoort, alsmede van de Oude Deventerweg buiten de Janspoort tot de Galgenberg rechts (1766).
Bron: Gelders Archief (Licentie: Publiek Domein 1.0)

 
Hoe vreselijk haar daden ook geweest mogen zijn, de haar opgelegde straf is in mijn ogen, ofschoon ‘gebruikelijk’ voor die tijd, toch vele malen gruwelijker.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Gelders Archief, Vereniging Oud Scherpenzeel en De Kostersteen nr. 121 (Historische Vereniging Oud Bennekom)
 
 

 
Mijn Engelse voorouder Richard Knowles is een nazaat van de roemruchte familie Knollys, uitgesproken als ‘Knowles’. Hele boekwerken zijn er geschreven over deze familie; van spannende ridderverhalen tot smeuïge intriges aan het Engelse hof en alles wat er tussenin zit. Zoveel er over de familie bekend is, zo relatief weinig is er over Richard en zijn gezin te vinden.

Richard is handschoenmaker van beroep en werkt in 1630 in die hoedanigheid in de Groningse Popkenstraat, op steenworp afstand van de Martinikerk. Het huwelijk van Richard en zijn aanstaande bruid Francijntie Perin wordt op 21 augustus 1630 in Groningen en op 27 augustus 1630 in Amsterdam ingeschreven. De kerkelijke inzegening volgt in de Engelse Presbyteriaanse kerk van Amsterdam op 7 oktober 1630. Gebaseerd op de gegevens in de Amsterdamse inschrijving moet zijn geboortejaar rond 1601 liggen.

 

Popkenstraat Groningen

De Popkenstraat in Groningen, waar Richard gevestigd was als handschoenmaker.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Als plaats van herkomst wordt voor Richard in het register van Groningen ‘Kintum’ aangegeven en in het register van Amsterdam iets in de trant van ‘Kyntuyn’. Mogelijk wordt hier Kington (Herefordshire) of Kineton (Warwickshire) mee bedoeld. Deze streken komen namelijk ook voor in de geschiedenis van de familie Knowles of Knollys.
Francijntie wordt rond 1610 geboren in Vlissingen en bij de inschrijving in Amsterdam geassisteerd door haar moeder Cathalijn Jonas. Zij had in ieder geval nog een twee jaar jongere broer Richard, Dirck genoemd, tevens geboren in Vlissingen en van beroep handschoenmaker in Amsterdam. Dirck trouwt in 1632 met de uit Londen afkomstige Marritie Stoffels Jonas, dochter van Christoffel Jonas. Uit een notariële akte, waarin Dirck zijn momber Dirck Jansz Broeck ontslag van het momberschap verleent, blijkt dat de moeder van Francijntie en Dirck is hertrouwd met hun stiefvader Christoffel Jonas, de vader van Marritie Stoffels Jonas. Alhoewel Dirck en Marritie geen bloedverwanten zijn, maakt hen dat op papier wel stiefbroer en -zus. Francijntie en Dirck, beiden van hun al vroeg overleden vader Francoijs Perijn, moeten nog een broer of zus hebben gehad.

 

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin; Groningen 21 augustus 1630.
Bron: AlleGroningers


 
Huwelijksaankondiging Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijksinschrijving van Richard Knowles en Francijntie Perin; Amsterdam 27 augustus 1630
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Huwelijk Richard Knowles en Francijntie Perin

Huwelijk van Richard Knowles en Francijntie Perin in de Engelse Presbyteriaanse Kerk te Amsterdam op 7 oktober 1630.
Bron: FamilySearch

 

Ontslag momberschap Dirck Perijn

Gedeelte uit de Utrechtse notariële akte (d.d. 15 april 1633) waaruit blijkt dat moeder Cathalijne is getrouwd met Christoffel Jonas.
Bron: Het Utrechts Archief


Gedeeltelijke transcriptie:
‘… Bekende voorts hij comparant uit hande van Christoffel Jonas zijnen schoonvader, ende Chathalijna Dirx zijne huijsfr(ou) zijns comp(aran)ts moeder, ontfangen te hebben, de twehondert g(uld)en, die zij Cathalina hem comp(aran)t voor ende in voldoeninge van zijns comp(aran)ts za(liger) vaders goet ende erffenisse bij uitcope in date den xxviijden Januarij 1626 bewesen…

Richard en Francijntie krijgen, voor zover bekend, vier zonen en twee dochters: Hendrick, Jacobus, Christophorus, Samuel, Nathanaël, Cateleijntie en Hanna. Van de oudste drie kinderen heb ik geen doopregistratie kunnen achterhalen. Bovendien zit er een hiaat tussen de eerste drie kinderen en het vierde kind. Het is niet onmogelijk dat zij in Engeland zijn geboren.
De oudste zoon Hendrick trouwt in 1649 met Trijne Joesten. De huwelijksinschrijving van 17 maart 1649 vermeldt ‘Hendrick Knauwels van Londen in Engelant’. Zoon Jacobus is in 1651 ordinaris bode van Groningen op Londen. Op 18 maart 1662 gaat hij in Groningen in ondertrouw met Jannichjen Tobias van Tennez. Van zowel Hendrick als Jacobus heb ik na hun huwelijk niets meer kunnen vinden.

 

Huwelijksinschrijving Hendrick Knowles

Huwelijksinschrijving van ‘Hendrick Knauwels van Londen in Engelant’ en Trijne Joesten; Groningen, 17 maart 1649.
Bron: AlleGroningers

 
De beide broers Christophorus en Nathanaël kiezen voor het beroep van predikant. Christophorus, die vanaf zijn zeventiende jaar filosofie studeerde aan de Universiteit van Groningen, trouwt in 1663 in Groningen met Sara Louwens, aangetrouwde nicht van de bekende kunstschilder Nicolaes Eliasz Pickenoy (zie ook: Neef Niclaes Piquenoij). Het huwelijk wordt op 6 juni 1663 ingeschreven. Hij wordt als predikant beroepen in Uitwierde en later in Farmsum, alwaar hij op 23 mei 1690 wordt begraven.
Nathanaël wordt op 26 april 1643 in de Groninger Martinikerk gedoopt. Het gezin woont dan in de Boteringestraat. Van Nathanaël is bekend dat hij vanaf 1661 filosofie heeft gestudeerd aan de Universiteit van Groningen. Hij trouwt op 30 april 1673 in de Groninger Martinikerk met Maria Sibelius, dochter van Adolphus Sibelius, in leven predikant te Warfhuizen en Warffum. In 1683 vertaalt hij uit het Engels: Richard Baxter; De rechte maniere van doen, om aan een geruste conscientie te geraken, In 32 bestieringen, dat hij opdraagt aan Conraedt Ellents, onvanger-generaal van Drenthe en de heerlijkheid Coevorden en diens vrouw Anna Geertruidt Sichman en in 1685 Richard Baxter; Het goddelyke leven in drie verhandelingen. Vanaf november 1672 tot aan zijn overlijden op 15 september 1700 zal Nathanaël als predikant werkzaam zijn in Anloo. (Zie ook: Predikant Nathanaël Knowles)

 

Bladzijde uit Het Goddelyke Leven

Bladzijde uit de vertaling van ‘Richard Baxter; Het goddelyke leven in drie verhandelingen’.

 
Zowel zoon Samuel als dochter Cateleijntie vestigen zich in Amsterdam. Samuel, gedoopt op 28 april 1641 in de Groninger A-Kerk, koopt op 10 mei 1664 het Amsterdamse poorterschap en wordt wijnkoper en wijnverlater. Hij trouwt ‘met ouders consent‘ op 18 maart 1664 met de Amsterdamse Elisabeth Goethand, dochter van de Engelse Charles Goodhand, wapensnijder en lidmaat van de Engelse gemeente van de Brownisten, en zal tot zijn overlijden in Amsterdam blijven wonen. Samuel wordt begraven in de Zuiderkerk op 6 november 1666. (Zie ook: Wijnverlater Samuel Knowles)

 

Poorterschap Samuel Knowles

Samuel Knowles legt in Amsterdam op 10 mei 1664 zijn poorter eed af.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Cateleijntie wordt op 13 februari 1646 in de Groninger A-Kerk gedoopt. Het gezin woont dan nog steeds in de Boteringestraat. Op 20 januari 1666 wordt in Groningen haar huwelijk met de uit Antwerpen afkomstige Pieter Ariacus (ook wel Adriaensz) ingeschreven. De inschrijving vermeldt ‘Catelina Knauwels waer voor Ritser Knauwels als vader’. Na hun huwelijk vertrekt het stel naar Amsterdam. Hun eerste kind wordt vernoemd naar de dan al overleden broer Samuel. Opvallend bij de doop van zoontje Samuel is de naam van de doopgetuige Elisabet Knouwels. Aangezien bij de doop van zijn zusje Jannetie als getuigen vermeld worden Franscijntie Pirein en Nathaniel Knouwels, lijkt het haast voor de hand liggend dat Elisabet Knouwels ook een direct familielid zal zijn.
Dochter Hanna heb ik na haar dopen op 26 november 1648 in de Groninger A-Kerk nergens meer kunnen traceren.

 

Huwelijksinschrijving Cateleijntie Knowles

Huwelijksinschrijving van Pieter Ariacus en Cateleijntie Knowles, waarin haar vader nog wordt genoemd. Groningen, 20 januari 1666.
Bron: AlleGroningers


 
Doopinschrijving Samuel

Doopinschrijving (Amsterdam, 31 maart 1667) van zoontje Samuel, waarin als doopgetuige wordt genoemd Elisabet Knouwels.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Doopinschrijving Jannetie Knouwels

Doopinschrijving (Amsterdam, 3 augustus 1668) van dochtertje Jannetie, waarin als doopgetuigen worden genoemd haar grootmoeder Franscijntie Pirein en haar oom Nathaniel Knouwels.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Richard en Francijntie wonen met zekerheid tussen 1641 en 1648 in de Boteringestraat in Groningen, alwaar hij winkelier is en koopman. Richard wordt in enkele Rotterdamse notariële akten vermeld.

De eerste akte stamt uit 1642 (Notaris Adriaen Kieboom) en betreft een machtiging. Ritchard Chambres, gemachtigde van de in Engeland wonende Engelse koopman Anthonij Flitchert, machtigt Ritchard Knoules, wonende te ‘Groeningen in Vrieslandt’, om te eisen dat de boete van 5000 gulden wordt betaald die het Gerecht van Leeuwarden heeft opgelegd aan Rombart Siccaman, koopman te Leeuwarden, op een eis van Anthonij Flitchert. De machtiging dateert van 24 september 1640. (De omgerekende koopkracht van fl. 5000,00 ligt momenteel rond € 60.163,44)

 

Notariële akte (machtiging) Rotterdam 15 april 1642

Notariële akte (machtiging) uit Rotterdam, d.d. 15 april 1642.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Opten XV-den April anno XVJc(ent) twee ende veertich Compareerde voor mij Adriaen Kieboom Notaris publijcq etc mr. Ritchard Chambres als procuratie hebbende van mr. Anthonij Flitchert Engels coopman tegenwoordich wonende in Engelandt, sijnde de delve procuratie gepasseert voor mij notaris ende seeckere getuijgen, in dato den XXIIIJ-en Septemb(er) XVJc(ent) veertich, de welcke v(an)uijt crachte vande generale clausule van substitutie inde voors(egte) acte van procuratie geinsereert, geconstitueert ende machtich gemaeckt heeft, sulcx hij doet bij dese mr. Ritchard Knoules coopman wonen(de) tot Groeningen in Vrieslandt omme v(an)uijt den naem ende van wegen hem Comparant opt spoedichste ter executie te stellen soodanige sententie, als den voornoemden Ritchert als eijsscher heeft geobtineert voorden E(dele) Hove ofte Gerechte van Leeuwaerden, tot laste van Rombart Siccaman coopman wonende tot Leeuwaerden voorschreve, Ende dat ter somme van vijftich hondert gulden metten Intresse vandien, de penningen te ontfangen quirtantie vansijnen ontfangen te geven, Een ofte meer p(er)soonen te mogen substitueren, Ende voorts alles anders te doen handelen, Ende procureren, dat hij comparant selffs present sijnde soude connen ofte mogen te doen alwaert dat de saeck naerder Ende speciaelder bevel requireerde dan voors(egte) stadt, Belovende voor goet vast ende van waerden te sullen houden ende doen houden dat bijde geconstitueerde ofte desselffs gesubstitueerde off gesubstitueerdens in desen gedaen ende gehandelt sal werden Inder verbandt desen
Aldus gedaen ende gepasseert ter presentie van Jan Troost ende Coen van Praet als get(uijg)en hier toe gerequireert die dese mede ondert(ekent) hebben.’

De tweede notariële akte (Notaris Adriaan Kieboom) van 2 augustus 1647 ziet er wat minder rooskleurig uit voor Richard. De Engelse koopman Rogier Hartley machtigt doctor Johannes Meijnts te Groningen om 106 pond te innen van Ritchard Knowles, wonende te Groningen.

 

Notariële akte Rotterdam 2 augustus 1647

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 2 augustus 1647.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Opten ij-den augusti anno XVc(ent) sevenendeveertich compareerde voor mij Adriaen Kieboom etc mr. Rogier Hartley Engels coopman binnen deser Stede mij notaris bekent, de welcke bij desen verclaert te constitueeren ende machtich te maecken d’E(dele) heer Doctor Johannis Meijnts wonende tot Groeningen specialick omme van wegen den comparant te eijsschen innen ende ontfangen van Ritchard Knowles mede wonende tot Groningen d’ somme van een hondert ses ponden veertien schellingen acht grooten Vlaems, met den interesse vandien volgens de voorn(oemde) obligatie, Quirtantie vanden ontfang te geven, bij vertreck uutstel ofte dilaij in rechten t’ ageren daert behooren sal, domicilie te kiesen, den eedt van calumniae ende alle eeden die ’t recht admitteert te presteren, alle termijnen soo substantiael als accidentael te houden ende observeren ad lites in omnibus et contra omnes cum potestate substituendi in communi forma in rechten te concluderen te submitteren transigeren ende accorderen, sententie ende uutspraecke te versoucken ende aenhooren pronunchieeren, de voordelige t‘ acquiesceren ende tot executie te stellen op parsoon ende goederen, vande nadelige te appelleren reduceren off reserveren d’ voors(egte) executie appellatie reductie off reformatie te vervolgen ten uuteijnde toe, oock daer van te renunchieren off desisteren soo sijnen goeden raedt gedragen sal, voorts etc alwaert etc belovende etc ende verbant etc
Aldus gedaen ende gepasseert ten comptoire mijns notaris opte Groote Merckt ter presentie van Gijsbrecht Meercassel, ende Johan de Decker als getuijgen hier toe gereq(uireer)t, die dese mede ondert(ekent) hebben’

De volgende notariële akte (Notaris Johan van Weel) van 1 juli 1651 lijkt in eerste instantie vrij algemeen te zijn. Toch blijkt een jaar later, dat ook Richard een schuld heeft openstaan bij William Sc(h)apes. William Scapes, Engels koopman van de Sociëteit der Marchands Avonturiers van de Engelse natie te Rotterdam, machtigt Joseph Denman, eveneens Engels koopman van deze sociëteit, om in de Verenigde Nederlanden bij zijn debiteuren al zijn openstaande schulden te vorderen en innen, vanwege geleverde waren en koopmanschappen. Alle noodzakelijke stappen moeten hiertoe worden ondernomen.

 

Notariele akte Rotterdam 1 juli 1651

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 1 juli 1651
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Op heden den eersten julij inden Jare XVJc(ent) een ende vijftig Compareerde voor mij Joannes van Weel openbare Not(a)r(i)s etc. Mr. William Scapes Engels Coopman vande Societeit der Marchands Avonturiers vande Engelsche natie hier ter Stede, mij Notaris bekendt Ende heeft bij Comparant inder bester ende bestendigster maniere hem eenigsints doenelic sijnde absolutelijk last gegeven volmagtig gemaekt ende in sijn plaets gestelt sulx hij doet bij desen Mr. Joseph Deman mede Engelsch Koopman der voors(egte) societeijt, specialijk omme uijt den name ende van wegen hem Comp(aran)t hier in dese Vereenigde Nederlanden, geassocieerde landschappen, Steden en(de) leden vandien ende elders daer ontrent van allen ende eenen int gelijken die aen hem Comparant alreede schuldich zijn, ende naer desen nog schuldig souden mogen comen te werden te eijsschen vorderen ende ontfangen, soodanige sommen van penningen (als elk vande selve ter sake van gekogte ende geleverde waren ende coopmanschappen als andersints soo volg(ende) sijn Comp(aren(ts register off schuldboek als Obligatien ende bescheiden t’ sijn Comp(aran)ts behoeve verleden gepass(eer)t ende geteikent daer van de voornoemde gevolmachtigde respectivelic d’Origenele extracten ofte copien aucthentijcq sal werden overgelevert) aen hem Comp(aran)t deugdelijk schuldig is, quitantie van zijnen ontfang te geven, en(de) in cas d’een of d’ander van sijn Comp(aran)ts debiteuren sulx weijgeren of eenich uijtstel nemen, indien gevalle ider vande selve met de cortste geoirloofde wegen van justitie tot betalinge van heur lieder respective schult alsmede van alle costen schaden en(de) interessen, die hij Comp(aran)t doorde non voldoeninge vandien alreede heeft gehadt gedaen ende geleden ende nog sal connen te hebben te doen ende lijden te constringeren Domiciliae of woonstede te kiesen, de gene die hem voorde costen vanden processe borge sal stellen te beloven te sullen ontheffen, ontlasten ende bevrijden, mitsgaderen costeloos ende schadeloos te houden soo wel in als buiten regte, Onder verbant in desen volg(ende) den eed de Calumniae ende dat hem Comp(aran)t de respective sommen van penningen, die hij van elk sijne debiteuren ter sake ende volg(ende) sijn register is eijschende deugdelic ende opregt is competerende, in zijn Comparants Ziele te presteren, alle dagen ende termijnen van regte soo nootsakelijke als toevallige int’ eijschen ende verweren te houden ende waer te nemen, vonnisse soo ten principale als provisioneel te versoeken ende hooren uitspreken, de voordelige vonnissen aen te nemen, ende ten uijttersten sonder ophouden te doen recuteren, ende vande nadeelige te mogen appelleren of reformeren, op comparitien ad bonos te compareren, ende aldaer ofte andersints met ider van zijn Comp(aran)ts debiteuren te mogen accorderen Coopmanschappen ende waren in te coopen ende vercoopen

Alles soo ende zulx d‘ voornoemde gevolmagtichde ten besten oirbaer ende meesten voordeel van hem Comparant raedsaemst vinden ofte de sake vereijsschen sal, met magt ook omme een of meer voorspraken of voorsorgen van saken die voor den regter bedient vervolgt of waergenomen moeten werden tot regtsvorderine in sijn stede te mogen stellen ofte tot zijne hulpe bij hem te nemen, ende voorts generalijk desen aenga(ende), ende wa daer aen beleven mach, allen anderen te mogen doen handelen ende verrichten, gelijk hij Comp(aran)t alomme bij aen ende over sijnde, selfs soude connen ende mogen doen alwaert ook soo dat tot desen speciaelder of naerder last vereist wiert dan voors(egt) is welke naerderete vereisschen last hij Comp(aran)t verclaerde in desen te houden als geschreven ende t’ eenemael verhaelt, Belov(ende) voor goet vast aengenaem ende onverbrekelic van waerden te sullen houden ende doen houden alle tgene bijde voornoemde gevolmachtigde in desen gedaen ende gehandelt sal werden allen onder verbant van zijn Comp(aran)ts persoon ende goederen, geen uijtgesegt. Behoudelic dat de voornoemde gevolmachtigde gehouden blijft van sijnen ontfang ende handelinge tot allen tijde daer toe versocht zijnde te doen deugdelijke rekeninge ende bewijs, mitsgaders t’ cort off slot vandien op te leggen ende betalen, voor het doen van welke rekeninge ende oplegginge d’ voornoemde gevolmagtigde neffens de aenvaerdinge vanden last deser procuratie sijn persoon ende goederen sal sijn verbindende, versoek(ende) aen mij Notaris hier van te maken ende uijttegeven een of meer affgiffen in behoorlic maniere, alles sonder bedrog, Gedaen ende gepasseert binnen Rotterdam voors(egt) in presentie van Thomas Armiger ende Joannus van Lodenstein clercq mijns Notarii als getugen’

Uit de notariële akte van 17 augustus 1652 (Notaris Jacobus Delphius) valt op te maken dat Richard over de brug moet komen. Koopman Joseph Denman, op 1 juli 1651 voor notaris Johannes van Weel gemachtigd door koopman William Schapes, machtigt Sijmon van Hoornbeeck, koopman te Groningen, om van de Groningse winkelier Ritchert Knowles zijn tegoeden te vorderen.

 

Notariële akte Rotterdam 17 augustus 1652

Notariële akte uit Rotterdam, d.d. 17 augustus 1652.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

Transcriptie:
‘Op huijden den xvij-den Augusti Anno 1652 Compareerde den mr. Joseph Denman Coopman binnen deser Stede Rotterer(dam) ende verclaerde hij Comp(aran)t uijt Crachte vand’ Clausule van substitutie geinsereert in de procuratie van date den j-e Julij 1651 den bij mr. William Schapes mede Coopman voor de not(ari)s Johannes van Weel ende sekeren getuijgen alhier aen hem Comp(aran)t is gegeven ende verleden, gesubstitueert ende in zijne plaetse gestelt te hebben, zooals hij doet bij dese p(a)r Sijmon van Hoornbeeck Coopman tot Groningen, specialic omme t’zij metter nimme ofte bij wegen ende middelen van justitie te vorderen innen ende onder zijne quitantie te ontfangen van Ritchert Knowles winckelier aldaer, alsulckx zomme van pen(ningen) ende mette Costen schaeden ende Intressen daeromme alrede gehadt gedaen ende geleden ende noch te doen te hebben dese bijden als den voors(egte) William Schapes volgens de obligatien, ende rekeninge daer van zijnde ten laste van d’selven Ritchert Knouwels zijn Competerende resterende met macht den procur(atie) ad lites te gebruijcken ende voorts inde alsulcke ende d’selve macht als aen hem Substituant bij den voors(egte) Schapes in voors(egte) procuratie is verleent, Belovende van waerden te houden alle t’gene bij den voorn(oemde) zijnen gesubstitueerden, uijt Crachte deses zal werden gedaen, onder allen verbande als van rechten daer toe staende behoudelic rekenende de reliqua des versocht zijnde als nae behooren, Consenterende hier van acte Aldus gedaen ende gepasseert binnen dese Stadt Rotterer(dam) ter presentie van Huijch Corn(elis) Venendael ende Johannes Sluijtter mijnen clercq als getuijgen hier toe gereq(uireer)t

De genoemde Engelse koopmannen in de notariële akten zijn stuk voor stuk lid van de Sociëteit der Engelse Merchant Avonturiers, zo blijkt na onderzoek. Duidelijk wordt ook, dat Richard handel drijft mét of vóór de Merchant Avonturiers. Het is zelfs niet ondenkbaar dat hij lid is van deze broederschap, waarin onderlinge steun en hulp in een hoog vaandel staat, en waarbij men een beroep op elkaar doet voor bijvoorbeeld het innen van tegoeden.

De ‘Sociëteit der Merchands Avonturiers van de Engelse natie’ (Fellowship of the Merchant Adventurers of England) is naar alle waarschijnlijkheid het eerste grote handelslichaam in Midden- en West-Europa. De Fellowship, een streng nationale gilde bestaande uit vrije Engelse kooplieden, varen geheel op eigen risico op de kusten van het (Europese) vasteland om handel te drijven. Deze broederschap komt samen om zaken te doen en te bidden en is betrokken bij tal van liefdadigheidsdoelen. Het zijn ook de Merchant Adventurers, die investeren in de onderneming van de Mayflower; het schip waarmee puriteinse Engelse kolonisten, beter bekend als de Pilgrim Fathers, naar Amerika varen om daar een nieuw leven te beginnen, vrij van religieuze vervolging.

 

Mayflower in Plymouth Harbor by William Halsall, 1882

Het schip de Mayflower in de haven van Plymouth; door William Halsall, 1882.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Met het charter van 1501, gegeven door koning Hendrik VII van Engeland en bekrachtigd door opvolgende Tudors, krijgt de Fellowship het officiële monopolie op de uitvoer van de Engelse wol, die van uitmuntende kwaliteit is en een geliefd exportproduct voor de (Nederlandse) lakenindustrie. Maar ook ander Engels handelswaar als (ongeverfde) lakens, karsaaien, baaien, tin, ijzer, lood, saffraan, huiden en Engels bier worden geëxporteerd naar de vaste stapelplaatsen van de Merchant Adventurers.
Een stapel is een vast aangewezen plaats voor uit- of invoer van producten. In Engeland zijn dat al aan het begin van de veertiende eeuw Newcastle, York (Hull), Lincoln, Norwich (Yarmouth), Westminster (Londen), Canterbury (Dover), Chichester, Winchester, Bristol en Exeter.
Enkele keren per jaar zetten de schepen van de Fellowship koers naar Nederland met soms aan boord een lading van 350.000 pond sterling aan alleen al half afgewerkte witte lakens, karsaaien en baaien.

Om lid te worden als ‘free and sworn brother of the fellowship’ bestaat een leertijd van acht jaar. Indien deze leertijd is volbracht kan men toegelaten worden tijdens een algemene vergadering, de ‘general court’. Bij goedkeuring moet een plechtige eed van trouw worden afgelegd bij de gouverneur. Voor zonen van leden vervalt de verplichting van de leertijd, mits zij geboren zijn tijdens het lidmaatschap van hun vaders. Een zoon wordt geacht bij zijn vader de nodige ervaring te hebben opgedaan. Bovendien staat de vader als lid borg voor het gedrag van de zoon.
Alleen een Engelsman, en zoon van Engelse ouders, wordt toegelaten. Lidmaatschap kan men vergeten als men huwt met een ‘vreemde’ vrouw of bij verwerving van vreemd eigendom. Personen van minder goede levenswijze, bankroetiers, handwerkslieden en onvrijen worden tevens niet toegelaten als lid met volle rechten.

De Merchant Adventurers hebben veel te duchten van de zogeheten ‘entrelopers’, ook wel interlopers genoemd. Beunhazen dus, die buiten de gevestigde en door de Engelse kroon geprivilegieerde compagnieën om handel drijven en daarmee het officiële monopolie van de Merchant Adventurers ontduiken. Ze worden gastvrij ontvangen in Vlissingen, de oude concurrent van Middelburg (de eerste officiële stapelplaats van de Fellowship binnen de grenzen van het huidige Nederland). De entrelopers vinden al snel in meerdere plaatsen afzetting van hun handelswaar, waaronder in Amsterdam.

 

Afschrift van een verzoek van gouverneur en gezelschap der Merchants Adventurers aan de gouverneur en raad van Vlissingen

Vermeldingen van de Merchant Adventurers zijn al vroeg terug te vinden in de Nederlandse archieven, zoals in dit verzoek van 4 mei 1573 aan de gouverneur en raad van Vlissingen voor een vrije doorgang van hun schepen en goederen bestemd voor Antwerpen.
Bron: Zeeuws Archief

 
Van Francijntje en haar broer Richard is bekend dat zij van Vlissingen afkomstig zijn. Later duiken zij en enkele familieleden op in Amsterdam. Ik kan mij niet van de gedachte onttrekken, dat de familie iets te maken heeft gehad met de entrelopers. De familie Perijn vertoefde in ieder geval binnen de kringen van textiel- en lakenbewerkers en handelaren. Mogelijk hebben Francijntje en Richard elkaar binnen die ondernemingen leren kennen.
Naast deze beroepsmatige connecties, vallen binnen de families Knowles en Perijn de verbanden op met Brownisten en puriteinen, Engelse Protestanten die in de zestiende en zeventiende eeuw probeerden de Kerk van Engeland te zuiveren van Rooms-Katholieke praktijken.

Hoe het leven er hierna voor Richard en Francijntie heeft uitgezien is mij onbekend. Richard wordt dus nog vermeld in de huwelijksinschrijving van dochter Cateleijntie, wat maakt dat hij overleden moet zijn na 20 januari 1666. Wellicht dat Richard vóór 4 april 1674 is overleden. Dan wordt de zoon Richardus van Nathanael en Maria geboren. Waarschijnlijk is deze zoon naar Richard vernoemd.
Francijntie is nog getuige geweest bij de doop van Jannetie, de dochter van Pieter Adriaensz en Catalena Knouwels. Dat maakt dat zij overleden moet zijn na 3 augustus 1668.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Een doodnormale en uiterst sympathieke vraag. Of ik interesse heb in een foto van een lotingsbriefje uit 1902 om mijn artikel over de loting voor de Nationale Militie mee op te sieren. Graag, stuur maar door. Ik creëer er wel een plekje voor op mijn website.

Rekenende op één enkele foto worden mij maar liefst elf afbeeldingen toegezonden. Niet alleen het lotingsbriefje is op de gevoelige plaat vastgelegd; ook een portret van de persoon in kwestie samen met een notitie en militaire memorabilia in een lijstje zijn in hoge resolutie gefotografeerd. Hier móet wel een interessant familieverhaal achter schuilen.
Niets blijkt minder waar. ‘Een verhaal kan ik je niet vertellen. Ik heb dit eigenlijk van de vuilbak gered; het was weggegooid op het containerpark.’ Werkelijk?! Ik was van deze opmerking volledig van de leg, kan ik u vertellen. Hulde voor de vinder, die besloot dat deze Petrus Florent Moons geen plek bij het grof vuil verdiende!

 

Lijstje Moons

Het lijstje gered van de vuilbak.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de eigenaar.)

 
Normaliter probeer ik met een familieverhaal iemand een gezicht te geven. In dit geval is mij het gezicht al bekend, maar over het leven van de beste man tast ik nog volledig in het duister. Tijd om daar verandering in te brengen.
Met enkel de aanwijzingen Moons Petrus Florent de la classe 1902 3me Chasseurs à pied No de la matriculle 127 48069 kan de speurtocht beginnen. Lichtingsjaar 1902 dus. Dan zal hij rond 1882 geboren zijn. Op de achterzijde van zijn portret pronkt de naam van Photographie Em. Leijniers, Rue de la Justice 1, Anvers. Antwerpen zou een aanwijzing kunnen zijn. Een startpunt. Maar het zegt in feite nog niets.

 

Voor- en achterkant portret Moons

Het portret met reclame van de maker op de achterzijde.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de eigenaar; auteursrecht maker onbekend.)


 
Notitie Moons

De notitie als aanknopingspunt voor verder onderzoek.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)

 
Via zijn militaire nummer is een geboortedatum en -plaats al snel gevonden in de index van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis in België. Kijk! Dat vergemakkelijkt het onderzoek. Geboren in Borgerhout op 8 maart 1882. Om precies te zijn in de Raapstraat 14 om vier uur ’s nachts. Zoon van de uit Deurne afkomstige timmerman (en aannemer) Joannes Baptista Moons en de in Borgerhout geboren huishoudster Maria Catharina Jacobs, zo is te lezen in de geboorteakte van Petrus Florentius.

 

Militair dossier Moons

Index van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
Bron: Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis


 
Geboorteakte Petrus Florentius Moons

Geboorteakte van Petrus Florentius Moons.
Bron: FamilySearch

 
Petrus Florentius, die Flor of Florent wordt genoemd en de kost verdient als schrijnwerker, stapt op 10 oktober 1908 in Deurne in het huwelijksbootje met Joanna Carolina Lambrechts. Deze dochter van voerman Petrus Franciscus Lambrechts en huishoudster Joanna Catharina Van den Bosch is geboren op 1 oktober 1885 in de Deurnese buurt Kerkeveld. Tot haar huwelijk met Florent werkt zij op een fabriek.

 

Huwelijksakte Moons-Lambrechts

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Carolina Lambrechts.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijksakte Moons-Albrechts v

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Carolina Lambrechts (vervolg).
Bron: FamilySearch

 
Het kersverse bruidspaar besluit op de Fonteinstraat 61 in Borgerhout, de woonplaats van Florent, hun leven op te gaan bouwen. Vijf maanden later wordt op dit adres een dochtertje Joanna Catharina geboren. Lang zal het prille gezinsgeluk niet duren. Zeventien dagen na de bevalling verwisselt de nieuwbakken moeder het tijdelijke met het eeuwige. Over het lot van hun dochtertje verkeer ik op dit punt van het onderzoek nog in onzekerheid; zij lijkt niet op zeer jonge leeftijd te zijn overleden.

 

Geboorteakte Joanna Catharina Moons

Geboorteakte van dochter Joanna Catharina Moons.
Bron: FamilySearch


 
Overlijdensakte Joanna Carolina Lambrechts

Overlijdensakte van Joanna Carolina Lambrechts.
Bron: Stad Antwerpen (Met dank aan Deborah van den Berg voor de aanvraag en het aandragen van de overlijdensakte.)

 
Nou ben ik niet echt thuis in de Belgische militaire geschiedenis, maar er is één ding dat mij opvalt. Het lotingsbriefje vermeldt het nummer 860. Het extract van de Nationale Militie in de huwelijksbijlagen vermeldt het nummer 182. Ik kan mij niet aan de gedachte onttrekken dat Florent wellicht nummerwisselaar zal zijn geweest. Dat hij door een hoger lotnummer voor dezelfde lichting was uitgeloot en, tegen betaling, geruild heeft met iemand met een lager lotnummer om diens dienstplicht te vervullen. Inzage in zijn militaire dossier, gepland in het begin van het komende jaar, moet daar duidelijkheid in brengen.

 

Lotingsbriefje Moons

Lotingsbriefje met nummer 860.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)


 
Extract Nationale Militie Moons

Extract Nationale Militie in de huwelijksbijlagen.
Bron: FamilySearch

 
Van de Belgische militaire memorabilia heb ik eveneens geen kaas gegeten en moet mij daarom baseren op informatie die digitaal te vinden is. Het insigne (met het cijfer 3) is van het Regiment Jagers. Het lijstje is versierd met het embleem van de Karabiniers Prins Boudewijn-Grenadiers, voorzien van de leus Parvi Sed Magni (Klein maar Dapper).
Tevens is aan het geheel een Herinneringsmedaille (1865-1905) aan de Regeringsperiode van Koning Léopold II toegevoegd. Aanvankelijk een Belgische civiele medaille, oorspronkelijk ingesteld op 21 juli 1905 ter herdenking van het 40ste regeringsjaar van koning Léopold II. Met de vermelding 1865-1905 op de keerzijde zou het gaan om het originele type uit 1905, dat volgens digitale bronnen toegekend werd aan ambtenaren als erkenning van bewezen eervolle diensten aan de staat tussen 1865 en 1905. Daar rijzen bij mij dan vraagtekens in het geval van Florent. Mijn hoop is gevestigd op een lezer(es) van dit artikel, die mij daar meer duidelijkheid over kan verschaffen.

 

Medaille Moons

Voor -en keerzijde van de medaille Koning Leopold II en het embleem van het Regiment Prins Boudewijn.
Bron (bewerkt): © Guido van Gestel (Geplaatst met toestemming van de auteursrechthebbende.)

 
Florent, die inmiddels aannemer is van beroep, loopt als weduwnaar een nieuwe liefde tegen het lijf. Het is de eenentwintigjarige Antwerpse Joanna Sidonia Van Regemorter, dochter van magazijnbediende Guilielmus Franciscus Van Regemorter uit Herenthals en Floralia Charlotta Debbaut uit Sint Nicolaas, met wie hij op 14 december 1912 in Antwerpen in het huwelijk treedt. Zo goed als een jaar later ziet op de Engelse Lei 40 een dochtertje Francisca Maria het eerste levenslicht.

 

Huwelijksakte Moons-Regemorter

Huwelijksakte van Petrus Florentius Moons en Joanna Sidonia van Regemorter.
Bron: FamilySearch


 
Geboorteakte Francisca Maria Moons

Geboorteakte van dochter Francisca Maria Moons.
Bron: FamilySearch

 
De Eerste Wereldoorlog breekt aan. Zoals zoveel Zuiderburen zoeken ook Florent en Sidonie met dochtertje Maria hun toevlucht in Nederland als Belgische vluchtelingen. In eerste instantie wordt het gezin op 4 januari 1915 opgevangen in Roosendaal, de plaats met het eerst bereikbare Nederlandse treinstation vanuit Antwerpen. Daar vindt een hereniging plaats met de ouders van Florent en zijn jongere zus en broers Joanna Carolina (Carolina), Franciscus (Frans), Edmundus Maria Joannes Baptista (Edmund) en Eduardus (Eduard), die anderhalve maand eerder dan Florent en zijn gezin huis en haard hebben verlaten. Beide gezinnen vertrekken op 5 februari 1915 naar Halsteren om, volgens de Rotterdamse gezinskaart, op 22 april van datzelfde jaar in Rotterdam aan de Feijenoorddijk 45b terecht te komen. Dit is het adres waar de volgende dochter haar aanmeldt, Carolina Augusta, geboren op 7 december 1917.
Na het einde van de oorlog keert Florent met zijn gezin op 21 december 1918 terug naar het oude vertrouwde Borgerhout. Zijn ouders en hun kinderen volgen op 4 januari van het jaar daarop.

Terugkomende op Florents eerste dochter Joanna Catharina; zij staat niet genoteerd op de Rotterdamse gezinskaart. Dat zou betekenen dat zij òf geen deel uitmaakte van het gezin òf reeds overleden was. Opmerkelijk is dan ook de uiteindelijke vondst in een index van Belgische vluchtelingen met de vermelding: ‘Joanna C. Moons. Geboren te Borgerhout op 14 maart 1908. Opvang Roosendaal. Vertrek naar Halsteren 5 februari 1915. Opmerking: Cidaoné Van Regemortes en Petrus ? Moons‘. Het heeft er toch alle schijn van dat het hier dochter Joanna Catharina betreft. Dat haar geboortedatum niet correct is, mag niet verontrustend worden genoemd. De geboortedatum van haar halfzusje Francisca Maria is eveneens onjuist vermeld. Het lijkt er dus op dat Joanna Catharina nog in leven was bij het vertrek naar Halsteren. Een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, maar zonder de betreffende originele documentatie te hebben ingezien vooralsnog een aanname. Het zoeken naar een eventuele overlijdensakte in de meest voor de hand liggende plaatsen levert in ieder geval niets op.

 

Moons, van Regemorter, Bevolkingsregister Rotterdam

Gezinskaart (voorkant) uit het bevolkingsregister van Rotterdam.
Bron: Stadsarchief Rotterdam


 
Moons, van Regemorter, Bevolkingsregister Rotterdam achterkant

Gezinskaart (achterkant) uit het bevolkingsregister van Rotterdam.
Bron: Stadsarchief Rotterdam


 
Geboorteakte Carolina Augusta Moons

Geboorteakte van dochter Carolina Augusta Moons.
Bron: Stadsarchief Rotterdam

 
Hoe het Florent en zijn gezin na deze periode vergaat, is via de digitaal weg door het ontbreken van openbaar toegankelijke primaire bronnen lastig, zo niet onmogelijk, te achterhalen. Om het één en ander na te kunnen trekken is een bezoek aan het archief ter plaatse noodzakelijk. Wel vermeldt het Felixarchief nog een registratie uit het concessiedossier:
Begraafplaats Sint-Fredegandus
Naam aanvrager concessie: Moons-Van Regemortel
Begindatum dossier: 26/12/1953
Ligging herkomst bestemming graf: Perk B, paal 17/18, naast Janssens-Van Leemput
Opmerkingen: Adres: Van Deynsestraat 51, Deurne
Overledene: Moons, Petrus, wed/Van Regemortel, Joanna
Geboorteplaats: Borgerhout
Geboortedatum: 08/03/1882

Dat Florent een speciaal plekje in iemands leven innam, moge duidelijk zijn. De zorgvuldig samengestelde inhoud van het lijstje als een soort van eerbetoon zijn decennia na zijn overlijden nog bewaard gebleven. Gekoesterd misschien wel. Totdat men anders meende te moeten besluiten.
In mijn optiek verdienen, op een hele hoge uitzondering na, onze voorouders het om meer te zijn dan alleen een registratie in de boeken. Een plekje op het wereldwijde web, in welke vorm dan ook, zou mooi wezen. Zeker niet op de vuilnisbelt! Natuurlijk heb ik er begrip voor, dat iemand die oude prullaria niet kan waarderen. Leg het in een lade. Geef het weg. Doneer het aan een museum, instelling of plaatselijke (historische) vereniging. Verkoop het desnoods aan een geïnteresseerde. Weggooien is nooit een goede optie!
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel

Met speciale dank aan Guido van Gestel voor het aangedragen van afbeeldingen uit eigen collectie en de verleende toestemming voor het plaatsen daarvan en Deborah van den Berg voor het aanvragen en aandragen van documentatie via Stad Antwerpen.

Mocht u naar aanleiding van dit artikel informatie hebben over de verdere levensloop van Florent of zijn gezinsleden, dan kunt u contact met mij opnemen via het contactformulier.
 
 

 
Via mijn Engelse voorouder Richard Knowles kom ik uit bij de roemruchte familie Knollys. Hele boekwerken zijn er geschreven over deze familie; van spannende ridderverhalen tot smeuïge intriges aan het Engelse hof en alles wat er tussenin zit. Zo vond ik ook het verhaal over de ‘Knollys Rose Ceremony’.

We schrijven het jaar 1381. Lady Constance Beverley woont met haar echtgenoot Sir Robert Knollys aan de westkant van Seething Lane in Londen, in die tijd Cevenden Lane of Syvenden Lane genoemd. Terwijl Sir Robert op dat moment aan de zijde van zijn vriend Jan van Gent (Hertog van Lancaster en de vierde zoon van Koning Edward III van Engeland) in de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) tegen Frankrijk vecht, heeft Lady Constance de verantwoordelijkheid over het huis.
Al sinds het echtpaar in 1370 het huis met belendend perceel kocht, ergert Lady Constance zich mateloos aan het terugkerende probleem van het in haar richting opwaaiende kaf van het gedorste veld tegenover hun huis. Manlief kan dan wel vaak elders vertoeven; zij zit daar dan toch mooi mee. Ter compensatie voor zijn frequente afwezigheid, of mogelijk vanwege het reeds negen jaar durende eindeloze gezeur aan zijn hoofd, gaat Sir Robert overstag voor haar lumineuze idee. Het stel besluit het betreffende veld aan de oostkant van de straat te kopen om er een rozentuin aan te planten. So far, so good, zou je denken. Toch doemt zich al snel het volgende probleem op. Een hoofdweg doorkruist de beide percelen. Een luxeprobleem. Lady Constance, niet voor één gat te vangen, vindt tijdens de afwezigheid van Sir Robert de oplossing in het laten bouwen van een voetgangersbrug over de weg als verbinding tussen beide gronden. Een mooie bijkomstigheid, en zeker niet minder belangrijk, is dat ze op die manier ook haar schoenen niet meer hoeft te bevuilen aan de modderige straat. Echter, voor de bouw van de voetbrug ‘vergeet’ ze voor het gemak een vergunning aan te vragen. Of wellicht is zij als echtgenote wettelijk gezien niet eens bij machte om deze vergunning aan te vragen. Dat kan natuurlijk ook.

 

All Hallows Barking kerk

De All Hallows Barking kerk met de Syvenden Lane naar boven.
Bron (bewerkt): Living in the past

 
Helaas voor Lady Constance wordt de overtreding niet door de vingers gezien. Ze zal zich moeten verantwoorden voor haar daad. De Raad van de City of London, met aan het hoofd Lord Mayor Sir William Walworth, belegt een vergadering om de kwestie te bespreken en komt tot het besluit dat het opleggen van een boete zeker op zijn plaats zou zijn. Regels zijn immers regels.
Sir Robert is echter een uiterst gerespecteerde en invloedrijke man, die niet alleen voor het land tegen Frankrijk vecht, maar die tevens zeer populair is bij de inwoners van Londen door zijn cruciale rol bij het neerslaan van de boerenopstand eerder dat jaar. Een forse straf zou wel heel ondankbaar overkomen. Bovendien is Sir Knollys ook nog eens goed bevriend met de Lord Mayor.
Op 23 juli 1381 wordt besloten dat er een symbolische boete zal worden opgelegd. Sir Robert (en zijn erfgenamen of nazaten) moet jaarlijks tot ‘in eeuwigheid’ op 24 juni, de dag van het Sint-Jans feest dat drie dagen na de Midzomerzonnewende gevierd wordt, een rode roos uit de tuin van Syverden Lane aanbieden aan de Chamberlain van Guildhall, het huidige stadhuis van de City of London. Na deze uitspraak wordt met terugwerkende kracht alsnog toestemming verleend voor de bouw van de voetgangersbrug met een hoogte van veertien voet en is de zaak daarmee afgedaan.

‘To all persons who these present letters shall see or hear, the Mayor, Aldermen, and Commonalty, of the City of London, greeting. Know ye, that we have granted unto Messire Robert Knolles, Knight, our dear and well-beloved fellow-citizen, and to Custance, his wife, leave to make a hautpas, of the height of 14 feet, extending from the house of the said Messire Robert and Custance, his wife, on the West side thereof, to another house to them belonging, on the East side thereof, beyond the lane of Syuendenlane in the Parish of All Hallows Berkyngchirche, near to the Tower of London; to have and to hold the same unto them, the said Messire Robert and Custance, his wife, their heirs and assigns, for ever: they rendering yearly unto the Chamberlain of the Guildhall of the said city, for the time being, on behalf of the said Commonalty, one red rose, at the Feast of St. John the Baptist (24th June), called the ‘Nativity.’ In witness whereof, to these Letters Patent the Common Seal of the said city is set, Messire William Walworthe, Knight, being then Mayor of the said city of London, and Walter Doget and William Knyghtcote, Sheriffs of the same city. Given at London, the 23rd day of July, in the 5th year of the reign of King Richard the Second etc.’
(Grant of leave to build a Hautpas, to Sir Robert Knolles and Constance, his wife. A.D. 1381. Letter-Book H. fol. cxxxviii. Uit: Memorials of London and London Life in the XIIIth, XIVth and XVth Centuries; selected, translated and edited by Henry Thomas Riley (London, 1868), p. 452.)

Helaas is er geen documentatie bekend over hoe Sir Robert op de gehele zaak heeft gereageerd bij thuiskomst, maar aangezien zijn vrouw bekend staat om haar ontzagwekkende en sterke persoonlijkheid, zal de gang van zaken hem nauwelijks hebben verbaasd. Misschien heeft hij wel stiekem hoofdschuddend moeten lachen om haar onbezonnen actie. Hij wist natuurlijk wat voor vlees hij in de kuip had.
De taak van het in ontvangst nemen van de ‘afbetaling’ komt in handen te liggen van de Lord Mayor. Daarbij is het wel grappig om te weten dat een zoon van Sir Robert en Lady Constance, Thomas Knollys, in 1399 en 1410 zelf Lord Mayor van Londen was. Dat zullen gezellige familieonderonsjes zijn geweest!

De ceremonie heeft eeuwenlang bestaan. Waarschijnlijk tot 1666, het jaar waarin de ‘Grote Brand’ van Londen plaatsvond en de rozentuin vermoedelijk is vernietigd. Daarna raakt het in de vergetelheid. Tot de ceremonie door vicaris Tubby Clayton van de All Hallows-by-the-Tower kerk, ook wel All Hallows Barking kerk genoemd, in 1924 nieuw leven ingeblazen wordt. Weliswaar niet meer op Sint-Jans dag, maar op een dag in de maand juni, wanneer de Lord Mayor hiervoor beschikbaar is.

 

Knollys Roos Ceremonie

Knollys Roos Ceremonie
Bronnen: Knollys glas-in-loodraam in de All Hallows-by-the-Tower kerk (Lost City of London), Knollys wapen (onbekend), Roos (Lost City of London) en de processie (Ian Visits)

 
Tijdens de viering van de huidige Knollys Roos Ceremonie komen genodigden en nazaten van de Knollys familie bijeen in de kerk van All Hallows-by-the-Tower, waar een dienst wordt gehouden. Na de dienst begeeft het gezelschap zich naar Seething Lane Garden, de plek waarvan gezegd wordt dat het de locatie is van de rozentuin van Lady Constance. De leiding van de ceremonie ligt in handen van de Master of the Worshipful Company of Watermen and Ligtermen of the river Thames, van oorsprong het gilde van de vervoerders van personen en goederen over de rivier de Theems. In een korte toespraak legt hij de geschiedenis van het ontstaan van de ceremonie uit, knipt vervolgens in alle ernst een rode roos af, die hij met uiterste zorgvuldigheid heeft uitgekozen en legt de roos op een fluwelen kussen, dat gedragen zal worden door de vicaris van de kerk. Dan volgt er een kleurrijke processie door de straten van het oude Londen richting het Mansion House, de ambtswoning van de Lord Mayor, alwaar deze staat te wachten op de jaarlijkse afbetaling van de boete. In een besloten ceremonie wordt de roos dan aan hem aangeboden.

De bewuste voetgangersbrug was trouwens een veel korter leven beschoren; die werd naar aller waarschijnlijkheid al aan het begin van de zestiende eeuw afgebroken…
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Internet Archive, British History Online, My London Passion, SightseerIan VisitsTraditional Customs and Ceremonies en British History
 
 

 
Als klein meisje wisten de verhalen over de Spaanse afkomst van mijn oma mij mateloos te intrigeren. Compleet was deze familiegeschiedenis zeker niet. In feite bleef het met betrekking tot onze stamvader in Nederland beperkt tot het gegeven dat hij uit Spanje was gevlucht en in Nederland uit veiligheidsoverwegingen een andere achternaam had aangenomen. Úbeda. Van deze plaats in Spanje zou hij afkomstig zijn. Volgens de overlevering hadden zich ook militairen aan de deur gemeld om hem op te pakken, maar zij troffen hem daar niet aan. Het was allemaal een beetje vaag, niemand wist er precies het fijne van. Daarnaast was de periode waarin zich dit zou hebben afgespeeld volstrekt onbekend. Men ging er vanuit dat het mijn overgrootvader betrof. Dat geloofde ik grif. Had je mijn temperamentvolle tantes met hun toch wel exotische voorkomen in Spanje neergezet, dan zouden zij in het Iberische decor beslist niet zijn opgevallen.

Op volwassen leeftijd besloot ik op zoek te gaan naar enige bevestiging van hetgeen ik decennia geleden in mijn geheugen had opgeslagen. Al snel pikte ik het spoor op van José Antonio, geboren op 16 april 1790 in Huércal de Almeria als derde zoon van Francisco de Rueda Álvarez en Josefa Antonia de Úbeda de Rojo. Daar begon het familieverhaal stevig te rammelen. Niks geen Spaanse volbloed als overgrootvader. De, voor mijn Nijmeegse oudmoeder Maria Catharina Giesbers, Andalusische adonis met zijn blijkbaar zeer sterke genen moest vijf generaties terug gezocht worden. Bovendien werd duidelijk dat José de familienaam van zijn moeder in bruikleen had genomen en niet de naam van zijn herkomstplaats.

 

Almeria

Huércal de Almeria, de geboorteplaats van José.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Mijn namengoochelende oudvader José maakt het de stamboomonderzoeker behoorlijk lastig. Niet alleen zijn achternaam kent diverse varianten. Hij schiep er blijkbaar ook genoegen in om met de voornamen Joseph en Jan enige twijfel te zaaien over zijn ware identiteit. De voornaam Joseph, weliswaar de vernederlandste vorm van José, lijkt bij zijn opgezette plan te horen om in de luwte te blijven. Of misschien was het zijn gevoel voor humor. Vond hij Joseph en Maria een uitermate geschikte combinatie en kwam de naam Jan hem goed uit. ‘Gossee, hoe schrijf je dat?’ Tja, als ongeletterd man had José eigenlijk geen idee. Ik kan mij levendig voorstellen, dat hij de zwoegende ambtenaar de bekende indringende ‘Ubeda-blik’ heeft toegeworpen en antwoordde: ‘Doe maar Jan dan. Whatever.‘.

Volgens eigen zeggen zou José al rond 1804 in militaire dienst zijn geweest. Hij wordt vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid behorende bij de huwelijksbijlagen van Franciscus Boutier en Hendrina Bos. Deze verklaring wordt afgelegd op 11 januari 1828 voor de vrederechter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende te Nijmegen. Joseph Ubeda, dagloner, oud negenendertig jaren, verklaart: ‘…, dat hij als geboorte uit Spanje slechts vier of vijf uren van de stad Dallier (geboortestad van Franciscus Boutier), en reeds sedert vier en twintig jaren zoo in miltairen dienst als anders in kennis met den rekuirant (Franciscus Boutier) geweest zijnde van den tijd zijner geboorte en het overlijden zijner ouders volkomen kennis draagt.’ Alle zes comparanten verklaren tevens ‘…, dat zij als den rekuirant sedert achttien honderd twaalf binnen Nijmegen gekend hebbende zoo van onderscheidene Spanjaards, als anders…’.
Alhoewel José niet in zijn eerste leugentje gestikt blijkt te zijn, moet er toch, zij het met enige argwaan, van de juistheid van deze onder ede afgelegde getuigenis uit worden gegaan. Dat zou betekenen dat José rond zijn veertiende jaar in het leger zat en in 1812 al in Nijmegen bivakkeert.

 

Minutenakte1

José vermeld als comparant in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch


 
Minutenakte2

Verklaring van José en overige comparanten in de Akte van Bekendheid.
Bron: FamilySearch

 
Volgens een voor mij zeer betrouwbare mede-onderzoeker deserteert José uit het het Napoleontische leger. Zonder het betreffende en zich in het buitenland bevindende bewijsstuk onder ogen te hebben gezien, blijft dat vooralsnog een aanname. Dat zou wel een plausibele verklaring zijn voor de militairen aan de deur. Gedurende de jaren van Franse onderdrukking schroomde men niet families, buren of zelfs hele dorpen van dienstweigeraars en deserteurs onder druk te zetten. Maatregelen varieerden van zoektochten door de militaire politie, zware boetes aan ouders, dwang tot het ronselen van nieuwe soldaten tot het op kosten van de familie of buren inkwartieren van ‘garnisaires’ in de hoop dat de onderduikers tevoorschijn zouden komen om de getroffenen te ontlasten van deze extra kosten.

Over de jaren tussen 1812 en 1817 is weinig bekend. Maria heeft al een in 1813 geboren buitenechtelijke dochter Johanna. Wat betreft Johanna heb ik geen enkele aanwijzing kunnen vinden dat zij een dochter van José zou zijn. Bij haar huwelijk wordt zij vermeld als onwettige dochter van Maria Gisbers, ‘thans gehuwd aan Joseph Ubeda, houthakker, wonende te Nijmegen’.
Het oudste ‘officiële’ kind van ‘Joseph en Maria’ samen, een zoon Paqual, ziet op 20 april 1817 het levenslicht in het Spaanse Jola, gelegen aan de Portugese grens in de autonome regio Extremadura. Niet toevallig een prima afgelegen onherbergzaam toevluchtsoord op steenworpafstand van het Parque Natural da Serra de São Mamede. Mijn fantasie gaat met mij op de loop. In gedachten zie ik het al helemaal voor mij. Joseph lopende naast de ezel met de hoogzwangere Maria er bovenop, in het woeste landschap zoekende naar een geschikte plek voor de lieftallige Maria om te kunnen bevallen. Die ezel heeft hij onderweg liefdevol voor haar geritseld. Dat ‘voor elkaar krijgen’ zit ontegenzeggelijk in de Ubeda-familie.
Voor het gemak ga ik er overigens vanuit, dat Maria haar José niet tijdens een welverdiende vakantie in Spanje heeft ontmoet. De kans is groot, dat het stel vanuit Nijmegen de benen heeft genomen naar Spanje en, nadat de kust veilig was, definitief is teruggekeerd.

 

Jola

De plaats Jola bij de grens met Portugal.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het Nijmeegse bevolkingsregister en de akten van de Burgerlijke Stand merken het koppel als getrouwd aan. Van een huwelijk in Nederland lijkt geen sprake. Als zij al getrouwd waren, dan zou een huwelijk in Spanje het meest voor de hand liggen.
Het oudst terug te vinden adres van het gezin is in 1827 Achter de Wal 550, de latere Walstraat en gelegen achter de in 1467 aangelegde stadswal. José, vermeld als Joseph Ovida, is arbeider en in 1817 vanuit Spanje naar Nijmegen gekomen. Ze hebben het niet breed. Elke veertien dagen ontvangen ze een bedeling van f 1,55 uit de Algemene Kas. Omgerekend ligt de huidige koopkracht rond € 16,55.
In 1840 staat het gezin ‘Ovieda’, bestaande uit acht personen, ingeschreven op het adres Achter de Wal 553. Daar zal José, weduwnaar sinds 1849, blijven wonen tot aan zijn overlijden in 1869. Mijn oudouders krijgen naast een levenloos geboren dochtertje in totaal twaalf kinderen, vier zonen en acht dochters, waarvan er maar drie de volwassen leeftijd niet weten te halen. Dat is op zich een hele prestatie. Zoon Joseph besluit het als militair overzee te zoeken. Hij overlijdt subiet in de militaire post te Republiek in Suriname.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1827

Inschrijving van het gezin in het bevolkingsregister van Nijmegen (1827).
Bron: RAN


 
Bevolkingsregister Nijmegen 1850

Inschrijving van José en zijn nog vier thuiswonende kinderen in het bevolkingsregister van Nijmegen (1850).
Bron: RAN

 
Het heeft er alle schijn van dat José een echte familieman was. Dat baseer ik niet alleen op het feit, dat na het overlijden van Maria zijn nog vier thuiswonende kinderen gezellig bij hem in zijn blijven wonen tot het voor hun ook tijd werd om uit te vliegen. Dochter Elisabeth keert, na vier maanden in Amsterdam voor het gezin van haar zwager en weduwnaar van haar zus Antoinetta te hebben gezorgd tot hij hertrouwt, terug naar het Nijmeegse ouderlijke nest. Ook voor de opvolgende Ubeda-generaties zou familieband een belangrijke rol blijven spelen.
Bijzonder voor die tijd vind ik, dat José nooit is hertrouwd. Hij zal in de blozende Hollandse deerne zijn ware liefde hebben gevonden…

 

Overlijdensakte José Ubeda

Overlijdensakte van José Ubeda.
Bron: Gelders Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Samuel Knowles, gedoopt op 28 april 1641 in de Groninger A-Kerk, brengt zijn jeugd door in de Boteringestraat. Zijn ouders zijn de Engelse handschoenmaker Richard Knowles en de uit Vlissingen afkomstige Francijntie Perin.

 

Doop Samuel Knowles

Doopinschrijving van Samuel Knowles.
Bron: AlleGroningers


 
A-Kerk Groningen

De A-Kerk in Groningen; 1649, Atlas van Loon.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
Evenals de andere kinderen uit het gezin, besluit ook Samuel niet te kiezen voor een leven in de stad Groningen. Hij vertrekt naar Amsterdam. Daar gaat hij op 22 februari 1664 in ondertrouw met de Amsterdamse Elisabeth Goethand. Het schepenhuwelijk volgt op 18 maart 1664.
Samuel is op dat moment wijnverlater van beroep en woont aan de Nes. Elisabeth, Lijsbeth genoemd, is woonachtig op de Vijgendam. Zij is de dochter van de Engelse Carel Goethand, ook bekend als Charles Goodhand, wapensnijder en lidmaat van de Engelse gemeente van de Brownisten.

 

Huwelijksinschrijving Samuel Knowles en Elisabeth Goethand

Huwelijksinschrijving van Samuel Knowles en Elisabeth Goethand; Amsterdam, 22 februari 1664.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Schepenhuwelijk Samuel Knowles en Elisabeth Goethand

Inschrijving schepenhuwelijk van Samuel Knowles en Elisabeth Goethand.
Bron: FamilySearch


 
Nes Amsterdam

Gezicht op de Grote en Kleine Vleeshal aan de Nes te Amsterdam. Links de Grote Vleeshal, gevestigd in de kapel van het voormalige Sint-Pietersgasthuis. Rechts de Kleine Vleeshal, gevestigd in de kapel van het voormalige Sint-Margarethaklooster. In het midden de Boeren- of Riviervismarkt; Jacob van Meurs (mogelijk) 1663-1664.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Op 10 mei 1664 legt Samuel als ‘wijncoper’ zijn poorter eed af. Nou laat het beroep wijnkoper weinig aan de verbeelding over. De invulling van het beroep wijnverlater daarentegen moest toch wel worden opgezocht.

 

Poorterschap Samuel Knowles

Samuel Knowles legt in Amsterdam op 10 mei 1664 zijn poorter eed af.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
De gezworen wijnverlater, wijnroeier of wijnpeiler stelde met behulp van een peilstok of wijnroede en wiskundige berekeningen de hoeveelheid vloeistof in een vat vast om te bepalen hoeveel belasting er betaald diende te worden. Belastbare vloeistoffen waren onder andere olie, wijn, traan, bier, wijn, cognac en overige gedistilleerde ‘wateren’, azijn en zeep. Het bepalen van de hoeveelheid vloeistof werd ‘roeien’ genoemd; vandaar het beroep ‘wijnroeier’. De wijnverlater had tevens het recht om wijnen te ‘versnijden’, wat inhield dat hij verschillende wijnen mocht mengen.
De wijnroeiers handelden in dienst van de Gildebroeders van het Kuipers en Wijnverlaters Gilde van de stad. Particulieren en handelaren konden tegen betaling een beroep op hun doen. Dit werd geregeld via het comptoir. Er werd betaald per grootte van een geijkt vat. Zodra een vat voldeed aan de door de stad voorgeschreven maat, werd het van een merkteken voorzien, waarbij elk merkteken stond voor een bepaalde inhoudsmaat. Op deze manier ontstond in steden of wijnstapelplaatsen een eigen systeem van wijnroeierstekens.
Ondanks het verschil in technieken waren de wiskunde berekeningen, die werden gebruikt voor het meten van lange afstanden, hoogten en onregelmatige percelen, hetzelfde als die voor het meten van de grootte van vaten en de hoeveelheid vloeistof. De beroepen van landmeter en wijnroeier gingen dan ook vaak samen.

 

Schoolboeck van de Wynroyeryen

Uit het ‘Oprecht, grondich en rechtsinnigh Schoolboeck van de Wynroyeryen’ van 1663.
Bron: archive.org


 
Wijnroeiersteken

Wijnroeiersteken.
Bron: Erfgoed Breda

 
Buiten de vermelding van wijnverlater in de huwelijksinschrijving, is over Samuel verder geen documentatie te vinden met betrekking tot dit beroep. Mogelijk is het beroep van wijnkoper voor hem een uitbreiding geweest van het beroep wijnverlater. Zijn naam komt wel voor in de lijst met namen van wijnkopers, die terug te vinden is in de documentatie van het Amsterdamse Wijnkopersgilde.

 

Vier overlieden van het wijnkopersgilde te Amsterdam.
Bron: Geheugen van Nederland (embedded)


 
Lijst van wijnverkopers

Vermelding in de lijst met namen van wijnkopers.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Op 15 december 1664 wordt een zoontje Naetaniel gedoopt in de Amsterdamse Oudezijds Kapel. Doopgetuige is Samuels zwager Pietter Arijaensz van Antwaerpen, die getrouwd is met de eveneens naar Amsterdam vertrokken zus Catheleijntie Knowles. Waarschijnlijk wonen Samuel en Lijsbeth dan al op de Oudezijds Achterburgwal.
Samuel heeft zijn zoontje niet mogen zien opgroeien; hij overlijdt al jong op 25-jarige leeftijd en wordt op 6 november 1666 begraven in de Zuiderkerk. Weduwe Lijsbeth gaat exact twee jaar later in Amsterdam in ondertrouw met de uit Vianen afkomstige wijnverlater Albertus van Cuijlenburg. Zij wordt op 22 maart 1684 begraven in de Oude Kerk.

 

Begraafinschrijving Samuel Knowles

Begraafinschrijving van Samuel Knowles in het gaarderboek van de Zuiderkerk.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: AlleGroningers, Stadsarchief Amsterdam, Archive, Verhalenwiki, Erfgoed Breda, Lens on Leeuwenhoek en DBNL
 
 

 
Peter Andreas wordt geboren op 11 mei 1832 in het Duitse Osterledde en dezelfde dag in de Rooms-Katholieke St. Mauritiuskerk van Ibbenbüren gedoopt. Hij is de zoon van mijnwerker Georg Heinrich Glassmeijer en Anna Maria Elisabeth Heman.

 

Doop P.A. Glassmeijer

Doopinschrijving van Peter Andreas Glassmeijer.
Bron: Matricula Online

 
Met op zak het ‘Wanderboek No. 39’, afgegeven op 8 april 1852 door de Landraad te Tecklenburg, meldt hij zich, conform de gestelde verplichting in de Vreemdelingenwet van 1849, bij de Amsterdamse politie voor het aanvragen van een reis- en verblijfpas. Daar wordt hij op 10 mei 1852 voor de eerste keer ingeschreven in het vreemdelingenregister. Tot 25 februari 1853 wordt zijn pas nog twee keer voor drie maanden verlengd. Hij lijkt hierna terug te keren naar Duitsland, aangezien zijn volgende inschrijving in het vreemdelingenregister dateert van 29 april 1857. Niets is minder waar. In de tussenliggende jaren is hij terug te vinden op diverse aansluitende adressen in het Amsterdamse bevolkingsregister.

 

Vreemdelingenregister

Inschrijving in het vreemdelingenregister van Amsterdam.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Het ‘Wanderbuch’ was een officieel document, veelal uitgegeven aan (handels)reizigers of aan een gezel, die ter afsluiting van zijn opleiding of leertijd als ambachtsman in de leer ging bij een meester. Naast de noodzakelijke informatie als naam, beroep, plaats van herkomst, geboortedatum en veelal een medische verklaring dat de gezel geen besmettelijke ziekte bij zich droeg, bevatte het Wanderbuch tevens een beschrijving van het signalement. De blanco pagina’s in het boekje waren bestemd voor de lokale autoriteiten om hun stempel van goedkeuring af te geven en voor de werkgevers om aan het einde van de dienstbetrekking de vorderingen van de werknemer in te beschrijven.
Bij vertrek uit de stad werd door de lokale autoriteit een stempel van goedkeuring afgegeven en de datum van vertrek uit de stad en de volgende geplande stad genoteerd in het Wanderbuch. Dit laatste diende ter controle voor de volgende plaats die werd aangedaan, aangezien men vreesde voor dagenlange bedeltochten van de reiziger. Bij juist gebruik van het boekje was precies de afgelegde route van de gezel terug te vinden aan de hand van de vermelde steden waar hij zich (tijdelijk) vestigde.
Het Wanderbuch bleef in het bezit van de gezel en werd nergens gedocumenteerd of gearchiveerd. De bewaard gebleven boekjes zijn dus veelal binnen de familie terug te vinden, alhoewel tegenwoordig een toenemend aantal in Duitse bibliotheken en archieven opduiken.

 

Wanderbuch

Enkele bladzijden uit het Wanderbuch van Albert Strauß (1816).
Bron: Wikimedia Commons (Licentie: Public Domain)

 
In Amsterdam moest de reis- en verblijfpas elke drie maanden verlengd worden. In het register was aanvankelijk ruimte voor drie verlengingen, waardoor de vreemdeling met één inschrijving dus een jaar in de stad kon blijven. Bij een langer verblijf moest de pas vernieuwd worden en werd de vreemdeling opnieuw ingeschreven in het vreemdelingenregister.

In het vreemdelingenregister wordt voor Peter Andreas als beroep vermeld ‘bierbrouwer, thans ‘bakker’. De reden van zijn verblijf is het uitoefenen van zijn beroep. Peter Andreas heeft een lengte van één meter zeventig, een hoog voorhoofd, een ovaal aangezicht, blauwe ogen, een stompe neus, een matige mond, een gezonde kleur en donkerblond haar en wenkbrauwen en later in zijn leven een donkerblonde baard.

 

Vreemdelingenregister

Gedeelte uit het vreemdelingenregister.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Doorgaans kreeg een gezel niet betaald voor zijn diensten, maar werkte tegen kost en inwoning. Dat zal voor Peter Andreas ook het geval zijn geweest. Zijn eerste verblijf in Amsterdam is ten huize van de zelf uit Duitsland afkomstige broodbakker Joseph Bernhard Grafwinkel aan de Haarlemmerdijk 323 bij de Korte Singel, waar Peter Andreas tot februari 1853 zal wonen. Vanaf 28 mei 1859 gaat hij in de leer bij broodbakker J. van Eden aan de Weesperstraat en van 14 juni 1860 tot aan zijn huwelijk is zijn werkgever broodbakker Vincent Ledoux aan de Kalverstraat 66.

Op 11 mei 1864 trouwt hij in Amsterdam met de Amsterdamse Johanna Maria Elisabeth Huver en valt daarmee niet langer onder de Vreemdelingenwet. Het stel krijgt vijf kinderen, waarvan het oudste zoontje met vijftien maanden komt te overlijden aan zware koortsen als gevolg van bronchitis. Eind mei 1880 verhuist het gezin van Amsterdam naar Nieuwer-Amstel, waar Peter Andreas zijn werk als broodbakker voortzet, om vervolgens op 1 mei 1896 weer naar Amsterdam terug te keren. Daar overlijdt Peter Andreas in het huis aan de Lindengracht 94 op 7 oktober 1904 aan Nephritis chronica, Emphysema pulmonum.

 

Overlijdensakte Peter Andreas Glassmeijer

Overlijdensakte van Peter Andreas Glassmeijer.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Overlijdensverklaring Peter Andreas Glassmeijer

Overlijdensverklaring van Peter Andreas Glassmeijer.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Stadsarchief Amsterdam, forum.genealogy.net, GenWiki en Wikipedia
 
 

 
Een bezoek aan de Cunerakerk in Rhenen leidt mij naar een grafsteen aan de zuidkant. Zeker niet eentje met de meest prachtige inscriptie en al helemaal niet eentje, die al eeuwenlang voor de kerkgangers en bezoekers uitgebreide gegevens ten toon heeft gespreid. De inmiddels behoorlijk versleten inscriptie luidt kort maar krachtig: ‘I.H.V.D.D.’ en wordt opgesierd met een ‘5’.

 

Het interieur van de Cunerakerk (door Bartholomeus van Bassen, 1638).
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)


 
Graf nummer 5

Graf nummer 5 met de inscriptie I.H.V.D.D.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
In de registers van de Cunerakerk zijn de eigenaren van graf nummer 5, oorspronkelijk gelegen aan de oostzijde in de kerk, terug te vinden. De eerste vermelding komt uit 1648 ‘Den Samereus Schipper daer Ruttger Buddingh voor betaelen sal’. In 1680 wordt Jan Hendriks van der Does voor het eerst genoemd: ‘Jan Hend’ van der Does actum den 5 Juni 1680’. Al bladerend door de registers komen de volgende vermeldingen nog boven water: ‘Jan Henricxen van der Does door sijn vrou een groefstede waer op uijtgehouwen staet I.H.V.D.D. get.: met No. 5’ (31 augustus 1700), ‘Den Samereus Schipper nu Jan Hend: van der Does’ (rond 1700), ‘De Sammereus Schipper daar Rutger Buddinngh voor betaeld nu de erftgenamen van Jan Hendrikx van der Does daer op staet uijtgehouwen I.H.V.D.D.’ (28 en 29 april 1719), ‘De Sammereus Schipper daar Rutger Budding voor betaald nu Jan Hoolhorst, en d’Wed van Dirk Cornelisse van den Oosterkamp in plaats van d’erfgenamen van Jan Hendrikse van der Does daar op staat uitgehouwen I.H.V.D.D. No. 5 (datum onbekend) en tenslotte ‘Jan Hoolhorst en de kinderen van de wed. van Dirk Cornelissen van den Oostercamp in plaats van Jan Hendrikzen van der Does daar op staat uitgehouwen I.H.V.D.D.’ (17 februari 1787).

 

Aantekening van graf nummer 5 in 1648.
Bron: FamilySearch


 
Eerste vermelding van Jan Hendriks van der Does

De eerste vermelding van Jan Hendriks van der Does in 1680.
Bron: FamilySearch


 
Grafrechten 31 augustus 1700

‘Aenbrenge van de groefsteden in de kercke van Rhenen, gedaen den lesten augusti 1700 op den stadthuijse’.
Bron: FamilySearch


 
Vermelding april 1719

Aantekening uit april 1719.
Bron: FamilySearch


 
Grafrechten

De eerste vermelding van Jan Hoolhorst en zijn tante Christina van der Does.
Bron: FamilySearch


 
Laatste vermelding in 1787

De laatste vermelding van Christina van der Does bij de wijziging van 17 februari 1787.
Bron: FamilySearch

 
Grafeigenaar Jan Hendriks van der Does en zijn dochter Christina, de weduwe van Dirk Cornelissen van den Oosterkamp waarover gemeld wordt, zijn mijn voorouders. Jan trouwt op 24 september 1671 in de Cunerakerk met Janneken Hermans van Isendoorn. Zij krijgen in ieder geval drie zonen en drie dochters, waarvan Christina de hekkensluiter van het gezin is.

 

Huwelijk Does-Isendoorn

Huwelijksinschrijving van Jan Hendriks van der Does en Janneken van Isendoorn; Rhenen, 24 september 1671.
Bron: Utrechts Archief

 
Christina, ook wel Christijntje of Stijntje genoemd, wordt op 6 oktober 1689 gedoopt in de Cunerakerk. In deze kerk legt zij op 24 december 1705 belijdenis van geloof af. Enkele weken later, op 17 januari 1706, trouwt zij daar op zestienjarige leeftijd met de tien jaar oudere Dirk Cornelissen van den Oosterkamp.

 

Doopinschrijving van Christina van der Does.
Bron: Utrechts Archief


 
Belijdenis Christina van der Does

Christijn Janssen van der Does legt belijdenis van geloof af.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijk Oosterkamp-Does

Huwelijksinschrijving van Dirk Cornelissen van den Oosterkamp en Christina van der Does; Rhenen, 17 januari 1706.
Bron: Utrechts Archief

 
Christina en Dirk hebben tot 17 december 1711 ‘2 hont land genaamd de Del, gelegen buiten de Westpoort’ in pacht van het weeshuis, zo wordt vermeld in de pachtcedullen. Op 10 juni 1720 laten zij in Veenendaal bij notaris Elias Verschuur vastleggen, dat zij elkaar benoemen als voogd over hun na te laten onmondige kinderen. Het stel is dan vier dochters en drie zonen rijk. Uiteindelijk zullen dit in totaal elf kinderen worden; zeven dochters en vier zonen.

 

Minutenakte

Notariële akte, waarin Dirk en zijn vrouw Stijntje elkaar benoemen als voogd over hun na te laten onmondige kinderen.
Bron: Utrechts Archief

 
Transcriptie:
‘Op huijden den 10 Junii 1720 compareerde voor mij Elias Verschuijr openbaar Notaris bij den Ed. hove van Utrecht geëedt en bij de Ed. Achtb. Magistraat der stad Rhenen geadmitteerd in Venendaal resideerende en voor de naargenoemde getuigen Dirk Cornelis vanden Oostercamp en Stijntje Vander Does egteluijden woonende binnen Rhenen mij Notaris en getuijgen bekend zijnde beijde gesond van lichaam met ons gaande en staande, en haar verstand en spraake wel hebbende en gebruijkende soo uijtterlijk bleek en niet anders konde verder bemerkt en verklaarde uijt overdenkinge van sekerheijd des doods en van onsekere tijd en uire vandien de langstlevende van hun beijde te stellen en nomineeren tot momboir of momboirse over haarlieder natelatene onmundige kind of kinderen en erfgenamen met magt om een of meer momboir of momboiren aande zijde van de eerstoverlijdende bestaande te mogen assumeeren surrogeeren of substitueeren secludeerende ten dien eijnde de Ed. Achtb. Heeren vande Vroedschap en Weeskamer der stad Rhenen en alle andere oppermomboiren die ‘tselve soude mogen concerneeren, deselve ten dien aansien bedankende bij desen, versoekende daar van acte die dese is aldus gedaan en gepasseerd binnen Rhenen ten huijse van den procureur Dirk van Ommeren ter presentie van denselven van Ommeren mitsgaders Henrik van Ommeren en Jacobus Wijnen getuijgen hier toe versogt.’

In tegenstelling tot de familie van den Oosterkamp is er aan de kant van Dirk en Christina maar een enkele vermelding terug te vinden in de documentatie. Zo worden zij beiden op 29 december 1724 als getuigen verhoord in een zaak tegen Hendrick van Ommeren. In het huis van Hendrick van Ommeren in Rhenen zou er onenigheid zijn geweest tussen hem en de dienstmeid Everijn Roelofs, die in hetzelfde huis woonachtig is. Hierbij zou Hendrick haar hebben geslagen.

Na het overlijden van Dirk woont Christina buiten de Westpoort van Rhenen. In stukken van 23 maart 1742 en 1747 staat geschreven ‘… en de andere buyten de Westpoort derselve stad mitsgaders in een stuk lants annex den buijtenmoolen geleegen groot twee mergen of groot en kleyn t selve in de naebescreve bepalinge gelegen is daer oost, zuijd en noordwaarts de gemene weegen en westwaarts (en in 1747 ook noordwaarts) Willem Hoolhorst ende weduwe van Dirk Cornelissen van den Oosterkamp naest gelegen zijn…’. Deze Willem Jacobs van Hoolhorst is getrouwd met Lijsbeth van der Does, de oudste zus van Christina. Het is hun zoon Jan Hoolhorst, die samen met zijn tante Christina de rechten van graf 5 betaalt.

 

De Westpoort vanuit de stad gezien (Rembrandt van Rijn, 1647/1648. Collectie Teylers Museum, Haarlem).
Bron: Erfgoed Magazine (embedded)

 
Christina wordt op 4 juni 1781 op éénennegentigjarige leeftijd in de Cunerakerk begraven. De rechten van graf nummer 5 rusten daarna bij haar kinderen en neef Jan Hoolhorst.

 

Begraafinschrijving van Christina van der Does

Begraafinschrijving van Christina van der Does in het gaarderboek.
Bron: Utrechts Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Jean Huver stapt op 2 mei 1821 te Amsterdam in het huwelijksbootje met de Amsterdamse Joanna Maria Wilik. Volgens de huwelijksakte is Jean afkomstig ‘van Sarrinzsming, Departement den Moesel in Frankrijk’, hetgeen wordt ‘ingeklopt’ als Sarreguemines. In het ‘herkomstonderzoek’ van het Stadsarchief Amsterdam is geen aanwijzing te vinden voor de huidige benaming van de in de akte genoemde plaats.
Toch werpen de toegevoegde extracten van de gemeente Sarreinsming in de huwelijksbijlagen licht op de zaak. Met deze plaats als aanknopingspunt blijkt de Huver-lijn tot halverwege de zeventiende eeuw terug te vinden via de kerkboeken van het Franse ‘Archives Moselle’. Via de vrouwelijke lijnen zelfs nog iets verder.

 

Doopextract Jean Huver

Het doopextract van Jean Huver in de huwelijksbijlagen.
Bron: FamilySearch

 
Jean wordt op 25 juli 1787 geboren in Sarreinsming en een dag later Rooms Katholiek gedoopt. Hij is het oudste kind van Bernardus Huwer en Margaritha Fölker, ook wel Felcken. Zijn ouders trouwen op 13 juni 1786 in de Katholieke St. Cyriacuskerk van Sarreinsming. Vader Bernardus is landbouwer van beroep; een enkele keer wordt ook het beroep kleermaker vermeld. Mogelijk is dit een winterse huisnijverheid om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij is de zoon van landbouwer en wever Henricus Huver en Catharine Maurer. Moeder Margaritha is de dochter van kleermaker Henri Fölker en Anna Maria Gutfreund.

Nadat Jeans moeder op drieëndertigjarige leeftijd op 3 juni 1797 in Sarreguemines is overleden, hertrouwt zijn vader als snel, en wel op 1 augustus van datzelfde jaar in Sarreinsming met de uit Zetting afkomstige Anna Maria Rauch. Jeans vader overlijdt op tweeënvijftigjarige leeftijd op 7 april 1807 in Sarreguemines. Het huwelijk van Jeans stiefmoeder op 21 november 1816 in Sarreinsming met Christophe Jung zal hij waarschijnlijk niet hebben bijgewoond. Eerder dat jaar nam hij namelijk het besluit om naar Amsterdam te vertrekken.

 

Emigratie Huver

‘Sedert den jaren 1816 alhier in het land gekomen’.
Bron: FamilySearch

 
Sarreinsming ligt in het grensgebied van Duitsland en Frankrijk in het Franse departement Moselle (Moezel) en wisselde in de loop der tijd nogal eens van eigenaar. Zo werd Jean geboren in Frankrijk, maar bij zijn overlijden wordt als geboorteplaats aangegeven ‘Sarigmin in Duitschland’.
Dit is eveneens terug te zien aan de namen. Over het algemeen worden de namen geschreven in de Duitse variant, afgewisseld en later gevolgd door de Franse variant.

Door de ligging op het plateau Lorrain Nord op de helling van een heuvel tussen het Grosswald en de oevers van de Saar was Sarreinsming eeuwenlang een dorp van boeren en wijnmakers. De wijnstokken bevonden zich langs het water ten oosten van het dorp. De boeren, die veelal vlas en hennep verbouwden, hadden geen vaste werknemers in dienst; het hele gezin hielp mee in het bedrijf.
Het oorspronkelijke dorp bestond uit enkele huizen rond de kerk en een paar straten naar beneden richting de Saar. Op het eilandje in de Saar lag het kasteel van Sarreinsming met een watermolen. Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) werd het kasteel, de molen en het gehele dorp vernietigd.

 

Het vlas

Het vlas; prent uit 1874, De Ruyter & Meijer Amsterdam.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
In 1720 leek het de luitenant-generaal van het baljuwschap van de naburige hoofdplaats Sarreguemines een goed idee om de molen te laten herbouwen. Hij stelde het de inwoners van Sarreinsming verplicht om mee te werken in de steengroeven en bij het transporteren van stenen. Zijn plan viel niet in goede aarde bij de inwoners. Zij weigerden pertinent, met als gevolg dat een rechtszaak werd aangespannen bij de rechtbank van Sarreguemines. De inwoners van Sarreinsming werden in het ongelijk gesteld, waarop zij bij de rechtbank van Nancy in hoger beroep gingen. Ook in hoger beroep werden de inwoners verplicht gesteld om mee te werken aan de herbouw van de molen. Zo gebeurde het, dat uiteindelijk in 1727 de eerste steen werd gelegd.
Eén van de oudst bekende molenaars was André Meijer, die getrouwd was met Appollonia Huver. André was molenaar in de Saarmolen van 1766 tot 1770. Appollonia is de dochter van Joannes Henricus Huwer, broer van Jeans overgrootvader en Appollonias peetvader Hanss Peter Huber, en Magdalena Bast.

 

Sarreinsming

De molen van Sarreinsming.
Bron: Wikipedia (Auteur: Voschix; Licentie CC BY-SA 3.0; bewerkt) en De Grote Bosatlas 48e druk 1976)

 
Zoals vermeld vertrekt Jean in 1816 naar Amsterdam. Bekend is dat hij vlak vóór zijn huwelijk op de Groenburgwal 17 woont, waar ook de groenververijen zijn gevestigd. Hij is kleermaker van beroep. Joanna Maria woont dan op de Nes 18. De jonggehuwden blijven op de Nes wonen. Zoon Jean Bernard Valentin wordt op 30 september 1823 op nummer 119 geboren. Tien jaar later volgt op 21 september een dochter Johanna Maria Elisabeth. Het gezin is dan woonachtig op de Nes 107. Het ligt in de lijn der verwachting, dat er in de tussenliggende tien jaar nog enkele kinderen geboren worden. Deze zijn echter niet te traceren in Nederland. Zoon Jean Bernard Valentin is in 1842 in ieder geval kostwinner voor zijn moeder, die dan inmiddels weduwe is, en wordt om die reden voor één jaar vrijgesteld van dienst voor de Nationale Militie. Zij wonen op dat moment op de Nes 8 hoek Barberstraat boven de bakker.

Jean wordt niet oud. Hij overlijdt op 26 maart 1834 in zijn huis op de Nes 107 in Amsterdam, zevenenveertig jaar oud. Zijn vrouw Joanna Maria overlijdt op drieënzeventigjarige leeftijd op 20 januari 1870 in de Karthuizerstraat 232 aan ‘Vitium cordis, Oedema pulmonum et cerebri’.

 

Overlijdensakte Jean Huver

Overlijdensakte van Jean Huver.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Overlijdensverklaring van Joanna Maria Wilik

Overlijdensoorzaak van Joanna Maria Wilik.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Archives Moselle, Stadsarchief Amsterdam, FamilySearch en Sarreinsming