Header Uit de oude Koektrommel

 
De link van het Zouavenmuseum naar een namenlijst van Nederlandse zouaven intrigeert me. Puur uit nieuwsgierigheid en absoluut niet met de verwachting of het vermoeden een zouaaf in de familie te hebben geef ik lukraak wat familienamen in. De naam van Theodorus Ubeda verschijnt al snel in de lijst. Een familielid, dat is duidelijk. Net zoals het direct duidelijk is dat zijn geboortejaar onmogelijk correct kan zijn. Het opgegeven jaartal is 1830. In dat geval zou het een zoon betreffen van de uit Spanje gevluchte José Antonio Rueda, die zich in Nijmegen vestigde en uit veiligheidsoverwegingen zijn moeders achternaam Ubeda heeft aangenomen voor de Burgerlijke Stand. Theodorus past niet in het rijtje met kinderen. Het betreft hier echter de kleinzoon van José, geboren in 1850. De oom van mijn oma. En daarmee is de zoektocht begonnen…

 

Geboorteakte Theodorus Ubeda

Geboorteakte van Theodorus Ubeda; Burgerlijke Stand Nijmegen 3 april 1850.
Bron: FamilySearch

 
Theodorus wordt om drie uur ’s nachts op 3 april 1850 in Nijmegen geboren als Theodorus Peperkamp, aangezien zijn moeder Wilhelmina Peperkamp hem ongehuwd ter wereld heeft gezet. Later in het jaar, op 21 november, wordt Theodorus wettelijk erkend bij het huwelijk tussen zijn ouders Johannes Ubeda en Wilhelmina Peperkamp. Johannes is op dat moment werkzaam als houthakker en Wilhelmina als naaister.
In welke straat Theodorus wordt geboren is onbekend. Vermoedelijk zal dit in het huis van zijn grootouders zijn geweest, aangezien Johannes vanuit een ander adres dan Wilhelmina en Theodorus met zijn gezin aan het Karrengas (Wijk B nr. 595) gaat wonen. In dit huis, dat nog met andere gezinnen gedeeld moet worden, brengt Theodorus zijn eerste levensjaar door.

 

Karrengas Nijmegen

Het Karrengas in Nijmegen, waar Theodorus het eerste jaar van zijn leven heeft doorgebracht.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein)


 
Bevolkingsregister Karrengas 1850

Bevolkingsregister Karrengas Nijmegen 1850
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Het gezin neemt vervolgens intrek in het huis aan het Zwanengas (Wijk B nr. 524) waar de ouders van Wilhelmina, Theodorus Peperkamp en Cornelia Martens, en haar broer Hendrikus ook woonachtig zijn. Lang zullen ze hier niet wonen, want vóór november 1851 verhuizen ze naar de Bloemerstraat (Wijk B nr. 199). Hier zal het gezin worden uitgebreid met twee zonen en drie dochters. Eén dochtertje overlijdt jammerlijk genoeg op tweejarige leeftijd.

Johannes en Wilhelmina houden het weer voor gezien op de Bloemerstraat en keren terug naar het Zwanengas. Dit keer wordt het nummer 534. Johannes is intussen metselaarsknecht en de jonge Theodorus borstelmakersleerling.

 

Zwanengas Nijmegen

Het Zwanengas in Nijmegen.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Vervaardiger: Fotopersbureau Gelderland; Licentie: CC-BY-SA)

 
Intussen doet Paus Pius IX vanaf 1860 herhaaldelijk een oproep aan de gehele katholieke wereld om jonge, ongehuwde Rooms-Katholieke mannen te sturen om samen met Frankrijk de Kerkelijke Staat te verdedigden tegen de aanvallen van Victor Emanuel II, koning van Italië, en diens bondgenoot Giuseppe Garibaldi, een antiklerikaal liberaal-nationalist. Deze beide heren strijden voor staatkundige eenheid in het land, wat dus een gevaar zou opleveren voor de onafhankelijkheid van de Kerkelijke Staat.

De ‘Roomse’ Theodorus besluit gehoor te geven aan de oproep en vertrekt op 26 november 1867, pas zeventien jaar oud, uit Nijmegen met bestemming Rome om zich als vrijwilliger aan te sluiten bij het ‘Regiment der Pauselijke Zouaven’, de ‘Zuavi Pontifici’, onder leiding van een Franse generaal. Het woord ‘zouaaf’ komt via het Franse ‘zouave’, oorspronkelijk ‘zuavas’, van het Arabische ‘zouaoua’, de naam van een Berberstam in Algerije, die zich aan de Fransen had onderworpen en waaruit een keurkorps van het Franse leger was gevormd.

 

Uniformen van de Pauselijke Zouaven.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein)

 
Met op zak een door de pastoor opgemaakte aanbevelingsbrief waaruit zijn katholieke toewijding blijkt, gaat de reis via het Pensionaat Saint Louis in het Brabantse Oudenbosch, het voornaamste verzamel -en vertrekpunt van de aspirant-zouaven vanuit Nederland in de jaren 1864-1870. De vrijwilligers gaan van hieruit door naar Brussel voor een medische keuring. Worden zij goedgekeurd dan tekenen zij een tweejarig dienstverband. Vanuit Brussel vervolgt de reis per stoomtrein naar Marseille en vandaar per schip naar Civitavecchia, een havenplaats in de buurt van Rome. In Rome volgt een tweede en strengere keuring.
Op 5 augustus 1870 roept Frankrijk zijn troepen terug, omdat het zojuist de oorlog heeft verklaard aan Pruisen. Door deze terugtrekking weet het Italiaanse leger het overgebleven deel van de Kerkelijke Staat te bezetten. De eenheid van Italië met Rome als nieuwe hoofdstad is nu gerealiseerd. Paus Pius IX trekt zich, om verder bloedvergieten te voorkomen, als vrijwillige gevangene terug in het Vaticaan. Het Regiment der Pauselijke Zouaven wordt ontbonden en de zouaven worden huiswaarts gestuurd.

Theodorus verlaat Rome na het verlopen van zijn tweejarig dienstverband. Een meegegeven militair paspoort geldt als reisdocumentatie. Op 8 januari 1870 laat hij zich weer inschrijven in het huis van zijn ouders aan het Zwanengas. Ongetwijfeld zal hij, zoals dat geldt voor alle terugkerende Pauselijke Zouaven, als held zijn onthaald door zijn familie en de katholieke gemeenschap.
De Nederlandse overheid was echter minder enthousiast. Is er vooraf geen verlof aangevraagd om in vreemde krijgsdienst te treden dan verliest de zouaaf bij thuiskomst zijn staatsburgerschap en heeft hij als staatloze geen enkel recht meer op welke vorm van ondersteuning dan ook door de overheid. Slechts een kleine tweehonderd van de ruim drieduizend vrijwilligers hebben hun nationaliteit behouden door een verzoek in te dienen bij Koning Willem III.

 

Bevolkingsregister Nijmegen 1860

Op 26 november 1867 vertrekt Theodorus met bestemming Rome en laat zich op 8 januari 1870 weer in Nijmegen inschrijven.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Vertrek naar Rome 26 november 1867

Vertrek naar Rome op 26 november 1867.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Inschrijving Nijmegen 8 januari 1870

Inschrijving Nijmegen op 8 januari 1870 in het ouderlijk huis aan het Zwanengas (Wijk B nr. 534).
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Het jaar daarop vertrekt Theodorus op 21 april voor ruim een jaar naar Zaltbommel. De reden van zijn verblijf daar is onbekend, maar het zou te maken kunnen hebben met de behoorlijk aanwezige industrie en dus werkgelegenheid in die plaats. Op 25 juli 1872 keert hij weer terug naar zijn ouderlijk huis in Nijmegen.

 

Uitschrijving Nijmegen 21 april 1871

Vertrek naar Zaltbommel op 21 april 1871.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen


 
Inschrijving Zaltbommel 21 april 1871

Inschrijving in Zaltbommel op 21 april 1871. Het verblijfadres is onbekend.
Bron: FamilySearch


 
Inschrijving Nijmegen 25 juli 1872

Inschrijving in Nijmegen op 25 juli 1872 vanuit Zaltbommel, wederom in het ouderlijk huis aan het Zwanengas.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen

 
Een maand later trouwt hij met de Nijmeegse Berendina Faber, geboren op 26 februari 1849 als dochter van Adrianus Faber en Hendrina Reijntjes. Theodorus is op dat moment borstelmaker van beroep. Naast de geboorteakten van Theodorus en Berendina wordt een extract van de Nationale Militie Provincie Gelderland overlegd met daarin de mededeling dat ‘hem bij de loting is ten deel gevallen No. 102, en dat hij vervolgens door Gedeputeerde Staten, uit hoofde van ‘ligchaamsgebrek’ van de dienst is vrijgesteld.’ Door dit extract kan gesteld worden dat Theodorus zijn staatsburgerschap niet is verloren.
Volgens het lotingsregister van Nijmegen blijkt het te gaan om bijziendheid, artikel 340. Dit artikel is terug te vinden in het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de krijgsdienst te land en te water (Koninklijk Besluit van den 25sten Maart 1862), en luidt:

‘N°. 340. Bijziendheid (myopia) op beide oogen, of op het regteroog, in dien graad, dat na opheffing van het accommodatie-vermogen op het regteroog, hiermede door den hollen bril n°. 8 (hebbende een negatief brandpunt van 216 Ned. strepen), uit den brillen toestel, letters, cijfers of figuren van 3 Nederlandsche duimen hoogte, breedte en daaraan geëvenredigde dikte, geschreven met wit krijt, op een zwart, goed verlicht bord, op een afstand van 8 Nederlandsche ellen goed of althans beter gezien worden dan door hoogere nummers (zwakkere glazen) uit dien toestel; of wel dat, zonder opheffing van het accomodatie-vermogen door denzelfden bril, zeer kleine drukletters of figuren ter grootte ongeveer van een Nederlandsche streep (bijv. n°. 3 van Jaeger), op een afstand van één Nederlandsche palm goed of althans beter gezien worden, dan door zwakkere glazen.’

Uit het lotingsregister van Nijmegen en de inschrijving in het stamboek van het 8e Regiment Infanterie kan worden opgemaakt dat de ‘aangifte der inschrijving’ is gedaan door zijn vader. Op 10 mei 1870 wordt Theodorus ingelijfd bij het 8e Regiment Infanterie. Vervolgens is hij ‘voor de dienst ongeschikt verklaard wegens bijziendheid, blijkens besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van den 25 Mei 1870 no.39’ en aldus ‘den 25 Mei 1870 ingevolge art. 116 der militiewet uit de dienst ontslagen’.

 

Lotingsregister Theodorus Ubeda

Lotingsregister van Nijmegen.
Bron: Militieregisters


 
Stamboek Theodorus Ubeda

Inschrijving in het stamboek van het 8e Regiment Infanterie.
Bron: FamilySearch


 
Nationale Militie Theodorus Ubeda

Extract van de Nationale Militie in de huwelijksbijlagen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijksakte Theodorus Ubeda en Berendina Faber, Nijmegen 29 augustus 1872

Huwelijksakte Theodorus Ubeda en Berendina Faber, Nijmegen 29 augustus 1872.
Bron: Gelders Archief

 
Het stel trekt in bij de ouders van Theodorus en zijn nog thuis wonende broers en zussen in het huis aan het Zwanengas. In het voorjaar van 1875 verhuizen Theodorus en Berendina met hun inmiddels drie geboren kinderen Johannes, Adrianus Theodorus en Theodorus naar de Bloemerstraat (Wijk B) nummer 184 op de derde verdieping. In de jaren die volgen variëren de huisnummers aan de Bloemerstraat van 184 naar 30 en 31. Het lijkt erop dat er in die tijd een herziening van de huisnummering heeft plaatsgevonden en dat de nummers 184 en 30 betrekking hebben op hetzelfde huis.

Het zit Theodorus en Berendina beslist niet mee. Hun zoontje Adrianus Theodorus overlijdt met drie maanden en net nu ze de nieuwe woning betrokken hebben overlijdt ook hun zoontje Theodorus in de leeftijd van vier maanden. Het jaar erop begint goed: er wordt een zoontje geboren dat eveneens de naam Theodorus krijgt. Toch slaat het noodlot wel heel drastisch toe in de twaalf jaar die volgen, alhoewel de kindersterfte in die tijd sowieso vrij hoog is. Vijf kinderen komen levenloos ter wereld, dochtertje Maria Wilhelmina overlijdt op eenjarige leeftijd en zoontje Petrus Wilhelmus redt het nog net geen elf maanden. Uiteindelijk wordt nog zoon Willem Petrus geboren, die evenals zijn broers Johannes en Theodorus de volwassen leeftijd weet te bereiken.

 

Bloemerstraat rond 1895

De Bloemerstraat in Nijmegen rond 1895.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein; bewerkt)

 
In de tussentijd is het gezin verhuisd van Bloemerstraat 31 naar het Zwanengas 64 en 71 om uit te komen op de Hamerstraat 30. Alhoewel ‘Hamerstraat’ duidelijk genoteerd staat in het bevolkingsregister roept dit toch wel wat vragen op. Het gezin betrekt deze woning in ieder geval vóór 1901. Bij mijn weten was dit destijds nog de Verlengde Molenstraat en werd ter gelegenheid van de onthulling van het beeld van Bisschop F.H. Hamer op 28 september 1902 de straat pas officieel naar de bisschop vernoemd.

 

Hamerstraat Nijmegen 1895

De Hamerstraat in Nijmegen rond 1895.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Licentie: Publiek Domein; bewerkt)

 
Hoe het Berendina aan het begin van de twintigste eeuw vergaat is mij onbekend. Zij overlijdt op 26 december 1923 op vierenzeventigjarige leeftijd in Nijmegen. Met Theodorus gaat het in ieder geval niet de goede kant op. Op 12 januari 1900 wordt hij door het Kantongerecht van Nijmegen veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens dronkenschap, aangezien dit al de vierde keer is dat hij hiervoor wordt opgepakt. Deze straf zit Theodorus uit in de gevangenis van Hoorn van 14 april tot 13 juli 1900.
Op 26 november 1900 wordt er het bevel tot voorlopige aanhouding uitgevaardigd door de rechter commissaris van ‘s-Hertogenbosch in verband met landloperij. Op 11 december 1900 wordt Theodorus veroordeeld voor landloperij door de Arrondissementsrechtbank ‘s-Hertogenbosch en voor drie jaar naar de Rijkswerkinrichtingen in Veenhuizen gestuurd. Van 15-17 december 1900 zat Theodorus in hechtenis in de gevangenis van ‘s-Hertogenbosch. In zijn signalementsbeschrijving wordt als kenmerk vermeld: twee stijve vingers aan de rechterhand.

 

Theodorus Ubeda gevangenis Hoorn

Registratie in het boek van de gevangenis in Hoorn.
Bron: Noord-Hollands Archief

 
Ondanks dat landlopers een bekend verschijnsel zijn op het platteland en vaak in de gemeenschap worden geaccepteerd, omdat ze nuttig zijn als dagloner, worden ze vooral door de gegoede burgerij in de negentiende eeuw niet meer getolereerd en al bij voorbaat verdacht. In het Nederlandse Wetboek van Strafrecht uit 1809 wordt daarom landloperij als een overtreding opgenomen; rondzwerven zonder aantoonbare middelen van bestaan wordt strafbaar gesteld. De gedachte hierachter is, dat iemand die sterk genoeg is om rond te reizen, ook sterk genoeg is om te kunnen werken. Dat er vaak geen werkgelegenheid is, wordt daarbij genegeerd. Men is voornamelijk bang voor diefstal en ander crimineel gedrag.
De opgepakte landlopers worden veelal ’tewerkgesteld’ in het oosten van Nederland, waar ze in heropvoedingskampen onder andere aan landontginning in de veengronden, op het land en in de fabrieken werken.
Dit lot valt ook Theodorus ten deel. Hij wordt naar de Rijkswerkinrichting van de strafkolonie Veenhuizen gestuurd door de rechter, waar hij op 6 maart 1901 wordt ingeschreven als ‘inwoner’. Het transport gaat met een groep per trein en vanaf Assen op een schip van de Drentse Stoombootmaatschappij.

Hoogstwaarschijnlijk zal Theodorus in het Tweede Gesticht van Veenhuizen terecht zijn gekomen. Veenhuizen II is de inrichting voor bedelaars en landlopers, de zogeheten ‘verpleegden’. Zij worden als zieken gezien: mensen die moeten genezen van hun luiheid. Later zou het Tweede Gesticht ook onderdak bieden aan souteneurs en andere wetsovertreders.
Uit de gegevens op de signalementskaart weten we dat Theodorus een lengte heeft van één meter vijfenzestig, donkerbruin haar, lichtblauwe ogen, donker behaard is en een litteken heeft op zijn voorhoofd. Ook is hij niet in het bezit van identiteitspapieren. En… geen eerdere veroordeling en geen militaire diensten!

 

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 1.
Bron: AlleDrenten


 
Signalementskaart Theodorus Ubeda 2

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 2.
Bron: AlleDrenten


 
Signalementskaart Theodorus Ubeda 3

Signalementskaart Theodorus Ubeda deel 3.
Bron: AlleDrenten

 
De meetsessie volgens de Bertillon-methode neemt een uur in beslag. Vervolgens wordt er gebaad, geknipt en ontluist. Theodorus wordt ondergebracht in het Gesticht. Daar krijgt hij een genummerd uniform uitgereikt, bestaande uit een pet, twee bruine buizen met een groene kraag, twee bruine broeken, twee katoenen of halflinnen onderbroeken, twee katoenen halsdoeken, twee katoenen zakdoeken, drie paar wollen kousen, een paar klompen en een paar draagbroekbanden.

 

Kledij Veenhuizen

Kledij Veenhuizen (Gevangenismuseum Veenhuizen)
© Uit de oude Koektrommel

 
De omstandigheden in de kolonie zijn ellendig; er heersen ziekten en het zware werk eist zijn tol. ’s Winters is het er bovendien erg onaangenaam door de stank van de turfkachels. Tussen de middag wordt er warm gegeten. De vreselijke gortsoep smaakt nog viezer als met het leegeten van het bord de tekst ‘Teveel is ongezond’ verschijnt. En uiteraard is de zondagse kerkdienst verplicht.

Theodorus wordt ziek en opgenomen in het nieuwgebouwde hospitaal ‘Vertrouw op God’, door de bewoners ook wel ‘Gauw bij God’ genoemd. En dit laatste blijkt in zijn geval te kloppen. Theodorus overlijdt in het hospitaal op 2 april 1906, de dag voor hij zesenvijftig zal worden, na een zwaar en veelbewogen leven.

 

Overlijdensakte Theodorus Ubeda

Overlijdensakte Theodorus Ubeda, Veenhuizen 2 april 1906.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Brabants Historisch Informatie Centrum, Zouavenmuseum, Wikipedia Zouaaf, Mededelingen.Over-Blog, Wikipedia Landloper, Geheugen van Drenthe, Allemaal Familie, Gelders Archief, Regionaal Archief Nijmegen en Alle Drenten
 
 

 
De laatste tijd worden, haast in een stroomversnelling, allerhande archieven openbaar inzichtelijk gemaakt op het internet. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen, dat scheelt heel wat uurtjes onderzoek op locatie. Met regelmaat speur ik dan ook de registers af op zoek naar nieuwe gegevens van de personen in mijn stambomen. En zo nu en dan stuit je toch op een verwarrende ontdekking!

Maria Alexandrina van Hirtum, de overgrootmoeder van mijn man, kwam, voor zover ik het heb kunnen nagaan, uit een gezin met vier kinderen. Drie jongens en één meisje was het gezin Van Hirtum-Boerebach rijk, zo veronderstelde ik. Zij was hoogstwaarschijnlijk naar haar beide grootmoeders vernoemd: aan vaders kant Anna Maria (van Santfoort) en aan moeders kant Alexandrina (Mulder). Maria Alexandrina trouwde op 24 juni 1908 in Hilversum met de in Nieuwer-Amstel geboren ‘reiziger’ Andreas Petrus Maria Jacobus Regter.

De verwarring ontstaat op het moment dat ik een andere huwelijksakte onder ogen krijg betreffende een, in eerste instantie vermelde, Maria Alexandrina van Hirtum met dezelfde ouders, dezelfde huwelijksplaats, echter met een andere echtgenoot, namelijk Willem van Poelgeest. Dit huwelijk vond plaats op 30 september van datzelfde jaar 1908.
Het blijkt te gaan om een voor mij onbekende vijf jaar jongere zus van Maria Alexandrina. Officieel aangegeven als Alexandrina Maria, maar bij de zoekgegevens van diverse instanties worden deze namen structureel door elkaar gebruikt. Zelfs de Duitse punctualiteit heeft in de overlijdensakte een steekje laten vallen! Nou gebiedt mij de eerlijkheid dan ook te zeggen dat hun ouders in mijn ogen niet echt een hoog staaltje van creativiteit hebben laten zien bij de naamkeuze van hun enige twee dochters!

 

Huwelijksakte Alexandrina Maria van Hirtum en Willem van Poelgeest

Huwelijksakte van Alexandrina Maria van Hirtum en Willem van Poelgeest.
Bron: FamilySearch

 
Alexandrina Maria, zo blijkt, werd geboren op 14 juni 1885 om zes uur ’s morgens in het ouderlijke huis in ‘het gehucht Orten’, zoals het zo mooi beschreven staat in de aangifte bij de Burgerlijke Stand van ’s Hertogenbosch. Dit huis stond in Wijk K en had huisnummer honderdtwee. Uit de gegevens van een kaart van het Informatiebureau van het Rode Kruis blijkt dat Alexandrina Maria in 1889 vanuit ‘s-Hertogenbosch naar Naarden verhuisde. Op 9 november 1892 werd zij ingeschreven in Bussum en op 4 juni 1897 vertrok zij naar Hilversum.

 

Woonplaatsen van Alexandrina Maria

Kaart van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis met de inschrijvingen in de gemeenten.
Bron: Archief Rode Kruis

 
Op drieëntwintig-jarige leeftijd trouwde zij met de één jaar jongere en van oorsprong uit het Zegveldse Meije komende schilder Willem van Poelgeest. Het burgerlijke huwelijk werd, zoals vermeld, voltrokken op 30 september 1908 in Hilversum. Zij kregen tien kinderen: zeven zonen en drie dochters, allemaal geboren in Hilversum. Willem startte met enige hulp zijn eigen huis-en decoratie schildersbedrijf en kreeg eens het postkantoor op de Neude in Utrecht als opdracht.

 

Burgerlijke Stand Alexandrina Maria van Hirtum

Geboortevermelding Burgerlijke Stand van ‘s-Hertogenbosch in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant van 16 juni 1885.
Bron: Delpher


 
Geboorteregister Alexandrina Maria van Hirtum

Geboorteregister van het jaar 1885 van Gemeente ‘s-Hertogenbosch.
Bron: FamilySearch


 
Geboorteaangifte van Alexandrina Maria. Bron: zoekakten.nl

Geboorteaangifte van Alexandrina Maria.
Bron: FamilySearch

 
Op een bepaald moment zijn Alexandrina en Willem in Duitsland terecht gekomen. Dit blijkt uit de Duitse overlijdensakte van Alexandrina. Het echtpaar woonde volgens de akte op Apfelstraße 6 in Burg bij Magdeburg. Op 27 september 1944 werd Alexandrina opgenomen in het ‘Kreiskrankenhause’ van Burg, waar zij een dag later, op 28 september 1944, om kwart voor twee ’s nachts zou komen te overlijden aan de gevolgen van een longontsteking. Zij werd begraven op de Stadsbegraafplaats van Burg, Veld 1, Rij 32, Nr. 10.

 

Ziekenhuisopname Alexandrina Maria

Ziekenhuisopname van Alexandrina Maria.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Duitse overlijdensakte van Alexandrina Maria

Duitse overlijdensakte van Alexandrina Maria.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Graf Alexandrina Maria

Documentatie betreffende de Stadsbegraafplaats in Burg.
Bron: Archief Rode Kruis

 
Wat Alexandrina Maria en Willem ertoe heeft gedreven of heeft verplicht naar Duitsland te vertrekken en wanneer dit is geweest heb ik tot nu toe nog niet kunnen achterhalen. Feit is wel dat volgens de Nederlandse overlijdensakte, welke is opgemaakt op 27 augustus 1946 naar aanleiding van een via het Rode Kruis ontvangen uittreksel uit het overlijdensregister der gemeente Burg in Duitsland, Alexandrina Maria nog steeds als inwoonster van Hilversum werd beschouwd en dus ook nooit officieel is uitgeschreven uit de gemeente.

 

Kennisgeving overlijden Alexandrina Maria

Kennisgeving van het overlijden van Alexandrina Maria, d.d. 10 augustus 1946.
Bron: Archief Rode Kruis


 
Nederlandse overlijdensakte Alexandrina Maria van Hirtum

Overlijdensakte van Gemeente Hilversum.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: FamilySearch, Delpher en Archief Rode Kruis
 
 

 
Welk kind wil er nu niet een ijscoboer als opa?! Nou, mijn opa was dat. Jammer genoeg ken ik mijn opa alleen van de foto’s en de schaarse familieverhalen; hij is voor mijn geboorte al overleden.

In eerste instantie is mijn opa Albertus Cornelis ‘Cees’ Enklaar smid van beroep. In de adresboeken van Nijmegen worden vervolgens de beroepen arbeider, chauffeur en fabrieksarbeider vermeld. Fabrieksarbeider zal hij bij de Philips zijn geweest, alwaar heel wat andere familieleden hun beleg op de boterham verdienden.
Vervolgens besluit hij zich toe te leggen op het verkopen van zelfgemaakt ijs. IJsventer van beroep, zoals de woningkaart zo mooi vermeld. Zo trekt hij met zijn ijscokar door de straten van Nijmegen om, naar eigen zeggen, het lekkerste ijs van Nijmegen aan de man te brengen. Overigens is deze eigen fabricage van ijs geheel tot groot ongenoegen van mijn oma, die daarvoor als onvrijwillig proefpersoon moet dienen. Teveel zout, te weinig zout. Dikwijls vraagt zij zich hardop af of ‘hij haar soms wil vergiftigen…?!’. Dan is het bij wijze van spreken bukken geblazen om het linea recta geretourneerde ijs op tijd te kunnen ontwijken.

 

IJscokar

De ijscokar van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Uiteraard moet je met je tijd meegaan en de ijscokar wordt daarom ingeruild voor een bedrijfsauto. Heel wat zijn er versleten. Bovendien zijn het niet de meest nieuwe en solide auto’s, waardoor het zomaar kan gebeuren dat afgevallen onderdelen de bedrijfsauto spontaan in kunnen halen tijdens het rijden. Zo kan mijn vader zich ook nog goed herinneren dat hij als klein jochie terug moest rennen om een uitgevallen autodeur van de straat te rapen!

 

Bedrijfswagen

De ijscokar wordt ingeruild voor een bedrijfswagen.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
Mijn opa Cees wordt op 20 september 1899 in Rhenen geboren op nummer 391 van Wijk A als onwettige zoon van Johanna van den Oosterkamp. Zijn moeder trouwt, inmiddels behoorlijk zwanger van haar tweede kind, het jaar daarop op 21 november in Arnhem met mijn overgrootvader Cornelis Albertus Enklaar. Bij dit huwelijk wordt mijn opa erkend en gewettigd.
Dan rijst natuurlijk al snel de vraag of mijn overgrootvader wel de biologische vader van mijn opa zal zijn geweest. De vernoeming lijkt dit te bevestigen. Binnen de familie van Johanna komt de naam Albertus of een variant daarop niet voor. Echter, de vader van Cornelis Albertus heet wel Albert. Bovendien woont Johanna in ieder geval in 1899 al in Arnhem. En misschien wel het ‘meest belangrijke’ feit is, dat er binnen de familie geen enkel gerucht de ronde doet over een mogelijke andere vader.

 

Geboorteakte A.C. Enklaar

De geboorteakte van mijn opa, aangegeven door de vroedvrouw. Aangezien hij in onecht is geboren, krijgt hij de familienaam van zijn moeder Johanna van den Oosterkamp. Bij het huwelijk van zijn ouders is hij erkend en gewettigd. Vanaf dat moment krijgt hij de familienaam Enklaar van zijn vader.
Bron: Utrechts Archief

Op 22 december 1922 trouwt mijn opa Cees in Nijmegen met mijn Nijmeegse oma Wilhelmina ‘Mien’ Ubeda, dochter van Johannes Hendrikus Ubeda en Johanna Hermsen.

 

Huwelijksakte Enklaar-Ubeda1

Huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief


 
Huwelijksakte Enklaar-Ubeda2

Vervolg huwelijksakte.
Bron: Gelders Archief

 
In 1924 wonen mijn grootouders op Doddendaal 21. De woningkaarten en adresboeken van Nijmegen volgend, kom ik de volgende woonadressen tegen:

 

Doddendaal 21

1924 A.C. Enklaar, arbeider, Doddendaal 21.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 81

1928 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 81.
Bron: RAN


 
Oude Varkensmarkt 23a

1934 A.C. Enklaar, Oude Varkensmarkt 23a.
Bron: RAN


 
Oude Heesschelaan 53

1936 A.C. Enklaar, chauffeur, Oude Heesschelaan 53.
Bron: RAN


 
Anjelierenweg 20

1940 A.C. Enklaar, Anjelierenweg 20.
Bron: RAN

 
De Tweede Wereldoorlog breekt aan. Mijn grootouders zijn inmiddels vier dochters rijker en een zoon als hekkensluiter van het gezin zal zich in de oorlog als nakomertje nog aankondigen. In de kelder van het grootouderlijke huis zijn in de beschuitbus een pistool en kogels opgeborgen. Ondanks dat dit een publiek gezinsgeheim is, wordt er, ik zou haast zeggen ‘uiteraard’, nooit over gesproken. Behalve de mededeling dat ‘daar niet aangekomen mag worden!‘. Mijn opa komt en gaat; hij schroomt niet om twee weken weg te blijven. Niemand lijkt precies te weten waar hij zich in die tijd heeft opgehouden, alhoewel ik ervan overtuigd ben dat mijn oma zeker van zijn handel en wandel op de hoogte zal zijn geweest. Of in ieder geval een ernstig vermoeden zal hebben gehad. Opvallend genoeg zijn er in zijn perioden van afwezigheid activiteiten van het Verzet geweest, zoals het plaatsen of juist weghalen van explosieven bij een brug, weet een familielid mij later te vertellen.
Na de oorlog wordt de inhoud van de bewuste beschuitbus door mijn oma in de vuilnisbak gedeponeerd. Waarschijnlijk probeert zij op deze manier, voor zover dat mogelijk is, het hoofdstuk oorlog definitief te sluiten. De komst van een manspersoon, die op een dag aanbelt en verklaart te komen voor mijn opa ‘Peter’ die hij kent uit de oorlog, wordt dan ook niet op prijs gesteld. De beste man wordt heengezonden met de opmerking dat ‘hier geen Peter woont…‘. Ondanks verwoede pogingen om wat meer duidelijkheid te krijgen betreffende mijn opa in de oorlogsjaren, is dat tot op heden nog niet gelukt.

Na de oorlog wordt uiteindelijk het huis op de Floraweg 128 betrokken, waar alle dochters op een bepaald moment wel met hun partners bij hun ouders inwonen:

1948 A.C. Enklaar, fabrieksarbeider, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek)
1948 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend M.J. Benda, A.R. Smith)
1951 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend mej. C.A. Enklaar, inpakster levensmiddelenfabriek, A.R. Smith)
1955 A.C. Enklaar, Floraweg 128 (inwonend C.A. Enklaar en echtgenoot J. Schenk)
 

Woningkaart Floraweg 128

De woningkaart van Floraweg 128.
Bron: RAN

 
Mijn opa zou klein van stuk geweest zijn. Volgens mijn vader zo klein, dat hij ‘bij het aardbeien plukken van de trap is gevallen’. Ondanks zijn lengte, of misschien juist wel ter compensatie daardoor, is hij een fanatieke bokser en bokstrainer. Deze traditie van trainer of instructeur in een gevechtskunst zal zich in ieder geval drie opvolgende generaties voortzetten. De klap zal voor mijn fitte opa dan ook des te harder zijn aangekomen op het moment dat hij ongeneeslijk ziek wordt en de gevolgen van deze ziekte hem fysiek niet meer in staat stellen om te kunnen doen wat hij gewend is. Cees moet zich dit maal gewonnen geven en wordt op de dag dat hij drieënzestig jaar zou zijn geworden, begraven op het RK Kerkhof Jonkerbos.

 

Albertus Cornelis 'Cees' Enklaar

Mijn opa in ‘betere tijden’ en zijn laatste foto.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
1196 - Right

De overlijdensakte van mijn opa.
Bron: Gelders Archief


 

Het bidprentje van mijn opa.
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Een foto van rond 1926 met daarop de eigenaar van een schildersbedrijf in Bennekom, Jan de Groot, en zijn personeel. Onder het personeel valt ook mijn overgrootvader Hendrik Jansen. Naar alle waarschijnlijkheid is het de man met snor zittend op de trap. Wat zijn beroep als schilder betreft treedt hij daarmee in de voetsporen van zijn vader Jan Jansen.

 

Hendrik Jansen

Jan de Groot met zijn personeel rond 1926
Bron: Eigen collectie (kopie; auteursrechten onbekend)

 
Mijn overgrootvader wordt op 4 november 1887 geboren in Bennekom als zoon van Jan Jansen en Reintje Hendrika Magrieta Buis . Op de foto moet hij dus tegen de veertig jaar oud zijn.
Als Hendrik zeven jaar oud is overlijdt zijn vader en op vijftienjarige leeftijd verliest hij ook zijn moeder. Bij wie hij en zijn twee broertjes Gerrit en Jan en zusje Neeltje in huis komen of wie als voogd wordt aangesteld is helaas niet bekend.

 

Geboorte Hendrik Jansen, Ede 4 november 1887

Geboorteakte van Hendrik Jansen; Ede, 4 november 1887.
Bron: FamilySearch

 
Op 2 september 1911 trouwt hij in Gemeente Ede met de inmiddels zwangere Fokelina van Ludolphij, naaister van beroep. Zij is de jongste dochter van kleermaker Christiaan Ludolphij en Grietje Dijkhuis en wordt op 21 juni 1891 in Midwolda geboren. Vader Christiaan brengt de Ludolphi-tak dus van het Groningse Midwolda naar het Gelderse Arnhem. Dit moet ergens tussen 1898 en 1908 gebeurd zijn. Fokelina woont tot aan haar huwelijk in Arnhem.

 

Geboorte Fokelina van Ludolphij, Midwolda 21 juni 1891

Geboorteakte van Fokelina van Ludolphij; Midwolda, 21 juni 1891.
Bron: AlleGroningers


 
Huwelijksakte Hendrik Jansen en Fokelina van Ludolphij

Huwelijksakte van Hendrik Jansen en Fokelina van Ludolphij; Ede, 2 september 1911.
Bron: FamilySearch

 
Mijn pasgetrouwde overgrootouders gaan in Bennekom Dorp wonen. Daar worden mijn opa Jan en zijn broertje Christiaan (Chris) geboren. Vervolgens vertrekt het gezin op 25 januari 1916 voor een jaartje naar Wageningen om op 10 januari 1917 weer terug te keren naar hun oude adres in Bennekom. Hier zullen zij wonen tot 1921, het jaar dat zij verhuizen naar Brinkerweg 40, waar zoon Rijnder Hendrikus (Drikus) en dochter Margrietha Neeltje (voor mij bekend als ‘Tante Zus’) geboren worden. Tussen 15 oktober 1921 en 8 december 1922 komen de ouders van Fokelina op dit adres bij het gezin inwonen, om daarna weer terug te keren naar Arnhem. Na vier jaar vertrekken mijn overgrootouders in november naar De Laar 11a, in februari 1928 vervolgens naar De Laar 7c, in 1930 naar  Strooijweg 27 om op 11 maart 1937 uiteindelijk uit te komen op Prins Bernhardlaan 39.

 

Strooijweg Bennekom

De Strooijweg in Bennekom.
Bron: Eigen collectie (kopie; auteursrechten onbekend)

 
Opa en Opoe Jansen heb ik nog mogen kennen. Als je er op bezoek kwam kreeg je als kind steevast een glaasje ranja. Eigenlijk mocht ik dat van mijn moeder niet aannemen, want opoe stofte volgens haar de glazen namelijk af met de stofdoek waar hun kat doorgaans op lag te slapen. Dat kwam doordat ze ‘vergeetachtig’ was, maar mijn moeder vond het toch maar een ‘vieze bedoening’. Zelf zag ik destijds het probleem niet zo.

Van opa kan ik mij niet veel meer herinneren, behalve dat hij heel oud was. Althans, dat vond ik als klein kind. Nou was toentertijd iedereen van boven de pakweg vijftig jaar in mijn ogen al hoogbejaard! Opa had wel een intrigerende ‘toeter’ vanwege zijn doofheid. Wilde je iets tegen hem zeggen dan moest je hem aantikken. Hij pakte dan zijn toeter en vervolgens werd je geacht daarin te praten. Echter, opa was zo doof dat je vaak de longen uit je lijf moest schreeuwen wilde hij je enigszins kunnen verstaan! Een leuk spelletje voor ons als klein- en achterkleinkinderen. We hadden heel wat te vertellen, hoor!

Opoe Jansen kwam tot haar overlijden altijd bij al haar klein- en achterkleinkinderen op verjaardagsvisite. Nog zie ik haar stilletjes zitten in de fauteuil met haar lange haren in een vlecht om haar hoofd vastgespeld en haar dikke panty veel te losjes om haar benen (waar je als kind al niet op let). Geduldig wachtte ze tot je het presentje bij haar kwam halen. Als een soort van audiëntie. Maar dat hoorde zo bij ‘oudere mevrouwen’.

Bijna een halve eeuw later (en hoogbejaard!) besef je pas hoe bijzonder en mooi dergelijke herinneringen aan je overgrootouders eigenlijk zijn…

 

Opa en Opoe Jansen

Opa en Opoe Jansen op respectievelijk 82-jarige en 78-jarige leeftijd.
Bron: Eigen archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Cornelis Hulstein wordt op 31 maart 1830 in Bennekom geboren als zoon van landbouwer Cornelis Hulstein en Geertrui Kobussen. Hij trouwt op 11 oktober 1856 met Rijkje van Roekel, de dochter van landbouwer Willem van Roekel en Hanna van Essen. Rijkje wordt op 4 januari 1833 eveneens in Bennekom geboren.

 

Geboorteakte Cornelis Hulstein

De geboorteakte van Cornelis Hulstein.
Bron: Bron: Archieval


 
Geboorteakte Rijkje van Roekel

De geboorteakte van Rijkje van Roekel.
Bron: Bron: Archieval


 
Huwelijk Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel

Huwelijkakte van Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel.
Bron: Archieval

 
Hun eerste woning betrekken Cornelis en Rijkje op de Bennekomse Heide, waar ze jarenlang pachters zijn op een boerderij van Dhr. Vreede. Cornelis is, net als zijn vader, landbouwer en heeft daarnaast jagen als bezigheid. In de tien jaar na hun huwelijk zullen zij de ouders worden van vier kinderen: Willem Cornelis, Gerrit, Steven en Hanna.

Cornelis en Rijkje besluiten, net als zoveel tijdsgenoten, met hun vier kinderen naar Amerika te vertrekken op zoek naar een beter bestaan. In de negentiende eeuw vinden er namelijk twee belangrijke gebeurtenissen plaats, die een grote emigratiegolf naar Amerika op gang brengen. In de jaren dertig is er een scheuring binnen de Nederduits Gereformeerde Kerk. Daarnaast is er sprake van een economische crisis en meerdere mislukte (aardappel)oogsten. Nederlandse Afgescheidenen stichten onder leiding van de predikanten Albertus van Raalte en Hendrik Scholte in Amerika kolonies in Holland (Ottawa County) in de staat Michigan en in Pella (Marion County) in het zuiden van de staat Iowa. Dominee Scholte zoekt, nadat de meeste grond in Pella is vergeven, plaats voor een nieuwe nederzetting. Dit wordt uiteindelijk West Branch Township in Sioux County, Iowa.

Op 1 april 1871 wordt het gezin Hulstein uitgeschreven met bestemming ‘VSA’ in de registers van Gemeente Ede. Mogelijk zijn zij een jaar eerder al naar Amerika vertrokken. Het jaar 1870 wordt aangegeven op de diverse volkstellingen. Helaas staan zij niet vermeld in de Staat van Landverhuizers van de provincie Gelderland om vast te kunnen stellen in welk jaar exact zij de grote oversteek hebben gewaagd. Ook in de registers van de aankomsthaven Castle Garden is het gezin niet te traceren.

 

00000129

Voorkant van de gerecontrueerde persoonskaart.
Bron: Archieval


 
00000130

Achterkant van de gereconstrueerde persoonskaart.
Bron: Archieval

 
Het gezin komt terecht in Pella (Marion County) in de staat Iowa. Eerst betrekken ze een woning in de stad, maar ze besluiten enige tijd later om toch naar een boerderij in de omgeving van Pella te verhuizen. Daar wordt op 12 november 1878 dochter Cornelia geboren.

 

Birds eye view of Pella, Marion County, Iowa, 1869

Pella (Marion County, Iowa) in 1869.
Bron: Library of Congress

 
Alhoewel de familie het in Pella naar hun zin heeft wordt er besloten om hun heil elders te zoeken. De keus valt op Sioux County, in de nabijheid van North Sioux Center, waar de grond toch vruchtbaarder schijnt te zijn voor de gewassen. In mei 1878 vertrekt eerst Cornelis, samen met zijn vriend Jan Thomassen, met de wagen naar de nieuwe woonplaats om landbouwgrond te huren en overige zaken voor te bereiden. Die reis verloopt niet helemaal vlekkeloos. De paarden slaan op hol en de teugels, die om de handen van Cornelis gewonden zitten, zorgen ervoor dat Cornelis letsel aan de spieren van zijn hand en arm oploopt en, naar zeggen, een vinger verliest. Overigens blijkt Cornelis een ware brokkenpiloot als je de krant mag geloven. Of hij gaat zo onverschrokken te werk dat hij de gevolgen graag voor lief neemt. In ieder geval volgt een maand later de inmiddels 19-jarige zoon Willem Cornelis zijn vader met de huifkar naar Sioux County om te helpen. Na een lange reis met zeer smalle en slecht begaanbare wegen bereikt hij veilig zijn eindbestemming. Er breekt een periode van hard werken aan om van het huis op de prairie een thuis te maken.

 

Kaart

De staat Iowa; Marion County en Sioux County in de staat Iowa; West Branch Township, Plato Township en Welcome Township in Sioux County.
Bron: divers


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 4 november 1897

Cornelis haalt met zijn capriolen zo nu en dan de krant (Nieuwsblad Voor Sioux Center van 4 november 1897).
Bron: History Archive of Sioux County

 
In februari 1879 vertrekt uiteindelijk het hele gezin, waaraan Cornelis en Willem Cornelis zich weer hebben toegevoegd, uit Pella, om zich definitief in Sioux County te vestigen. Cornelis, Rijkje en hun twee dochters vertrekken per trein, terwijl Willem Cornelis, Gerrit en Steven met de huifkar gaan. Het zal een avontuurlijke reis vol moeilijkheden voor de knapen worden. Meest van tijd wordt er in de wagen overnacht en de enige keer dat ze besluiten een hotel op te zoeken, vliegt deze in brand. Gelukkig voor de jongens loopt dit met een sisser af en kunnen ze hun reis voortzetten.
Het gezin neemt voor de komende drie jaar hun intrek in een boerderij in West Branch Township, ongeveer vierhonderd meter ten westen van de First Reformed Church en een dikke twee kilometer ten westen van Sioux Center. Later werd deze plek Old Town genoemd. De plattelandsgemeente is nog volop in aanbouw en biedt nagenoeg geen voorzieningen. Pas in de periode dat het gezin Hulstein er komt wonen, wordt er een smederij en een winkel geopend en een kerk gebouwd.

 

Sioux Center News 31 juli 1941

Artikel uit de Sioux Center News van 31 juli 1941.
Bron: History Archive of Sioux County


 
West Branch Township

De grond van Cornelis Hulstein in West Branch Township (1908).
Bron: Iowa Digital Library

 
Moeilijke tijden breken aan. In 1879, het eerste jaar van hun nieuwe avontuur, vernielen sprinkhanen de oogst en ook een fikse hagelbui doet geen goed aan het graan. Een goede reden voor veel mensen om verder te trekken naar andere delen van Amerika. Zo niet voor Cornelis en Rijkje. In 1880 breekt er een difterie-epidemie uit en de ziekte sluipt vele huizen binnen. Ook bij het gezin Hulstein; zij verliezen hierdoor op 13 september hun dochter Hanna op dertienjarige leeftijd.

 

Census 9 juni 1880; West Branch Township, Sioux Center, Sioux County, Iowa

Census 9 juni 1880; West Branch Township, Sioux Center, Sioux County, Iowa. Het hele gezin is dan nog compleet.
Bron: FamilySearch

 
De extreem koude en stormachtige winter van 1880-1881 volgt met heel veel sneeuw, die al vroeg in de herfst begint te vallen en het oogsten van onder meer mais ernstig belemmert. Het hooi, koren en stro moet bovendien noodgedwongen gebruikt worden als brandstof om te kunnen overleven. Na drie jaren van ontberingen vertrekt het gezin in 1882 naar een boerderij, op bijna tweeënhalve kilometer ten noorden van Sioux Center gelegen. Hier zullen ze blijven wonen tot zoon Steven in juni 1889 de boerderij overneemt. Cornelis en Rijkje verhuizen in eerste instantie naar een woning die in de stad is gebouwd. Na een jaar keren ze terug naar hun eerste huis in West Branch Township op zo’n vierhonderd meter ten noorden van Sioux Center gelegen. Bij de volkstelling van 1 juni 1900 komen ze voor in Welcome Township, waar ze het geluk hebben samen met hun kinderen en kleinkinderen op 11 november 1906 hun 50-jarig huwelijksfeest te kunnen vieren.

 

Welcome Township

Welcome Township (1908) met onder meer de gronden van Cornelis Hulstein en de vermelding van het ongeluk waarbij hij met de schrik vrijkomt (Nieuwsblad voor Sioux Center van 19 april 1905).
Bron: History Archive of Sioux County en Iowa Digital Library

 

Plato Township

Plattegrond van Plato Township met de grond van Cornelis Hulstein (1908).
Bron: Iowa Digital Library

 
De laatste jaren van haar leven laat de gezondheid van Rijkje sterk te wensen over. Ze overlijdt in de nacht van dinsdag op woensdag 4 januari 1911 in Welcome Township aan bronchorrhoea, een overmatige productie van sputum, als gevolg van ‘la grippe‘, oftewel influenza. Rijkje wordt op de dag af 78 jaar oud. Na afscheid aan huis en een afscheidsdienst in de Central Reformed Church wordt zij op 9 januari 1911 op de begraafplaats Memory Gardens Sioux Center begraven.

 

Nieuwsblad Voor Sioux Center 7 april 1909

De gezondheid van Rijkje kwakkelt al jaren, zo blijkt uit het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 7 april 1909.
Bron: History Archive of Sioux County

 

Overlijdensverklaring Rijkje van Roekel

De overlijdensverklaring van Rijkje van Roekel.
Bron: FamilySearch


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 11 januari 1911

De rouwadvertentie in het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 11 januari 1911.
Bron: History Archive of Sioux County

 
Cornelis volgt zijn vrouw op 88-jarige leeftijd in de nacht van 15 september 1918 om half een, eveneens in Welcome Township. Na al enige tijd maagkanker te hebben, overlijdt hij uiteindelijk aan hypostatische pneumonie, een longontsteking in de achterste longvelden ten gevolge van een slechte ventilatie van die longdelen. Toch blijft hij tot het einde toe een sterke oude man en helder van geest. Na afscheid aan huis en een afscheidsdienst in de Second Reformed Church vindt hij op 18 september 1918 op dezelfde begraafplaats als Rijkje zijn laatste rustplaats.

 

Overlijdensverklaring Cornelis Hulstein

De overlijdensverklaring van Cornelis Hulstein.
Bron: FamilySearch


 
Nieuwsblad Voor Sioux Center 2 oktober 1918

De rouwadvertentie in het Nieuwsblad Voor Sioux Center van 2 oktober 1918.
Bron: History Archive of Sioux County


 

Cornelis Hulstein en Rijkje van Roekel.
Bron: Iowa Digital Library


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Soms lijkt een familieverhaal te fantastisch en onvoorstelbaar om te kunnen geloven. Als uit een spannend jongensboek. In het geval van ome Derk bijvoorbeeld.

Er was sprake van ene ‘ome Dirk’, althans volgens mijn vader. Een broer van zijn moeder, dacht hij zich voorzichtig maar toch met enige stelligheid te herinneren. Het intrigerende verhaal deed de ronde dat ome Dirk als jonge knaap op een avond een pakje shag ging halen om vervolgens zo’n twintig jaar lang weg te blijven. Uit een bericht naar zijn ouders zou blijken, dat hij de boot naar Indië had genomen. Er leek sprake van te zijn dat zijn vertrek naar Indië te maken had met het ronselen voor het KNIL, maar niemand wist er precies het fijne van en het verhaal bleef daardoor in nevelen gehuld. Uiteindelijk hield hij het in Indië voor gezien en keerde na de oorlog terug naar Nederland met zijn gezin. Tot zover de familieoverlevering.

Niet alleen in het echte leven bleef ome Dirk, zoals werd verondersteld, tijdenlang spoorloos; ook op internet valt hij niet te traceren. Hoe ik de afgelopen jaren ook heb gezocht, geen enkel spoor van deze ome Dirk te vinden met de mij bekende summiere gegevens. Daarbij komt het feit dat in mijn geboorteplaats iedereen maar lukraak oom en tante wordt genoemd, dus de twijfel slaat bij mij toe of ome Dirk inderdaad wel een volle oom van mijn vader zal zijn geweest.

Enkele weken geleden besloot ik de zoektocht naar ome Dirk weer te hervatten in de hoop dat er inmiddels meer gegevens digitaal toegankelijk zouden zijn geworden. Direct bij één van de eerste zoekresultaten is het raak. Zijn naam, geboortedatum en de naam van zijn ouders tref ik aan op een Japanse interneringskaart uit de Tweede Wereldoorlog. Geen twijfel mogelijk dus.
Verder speuren in de geboorteregisters van de Burgerlijke Stand van Nijmegen levert het gegeven op dat Dirk onder de naam Derk is ingeschreven: ‘… geboren op den derden der maand Januari 1910 te kwart over tien uren des voormiddags te Nijmegen aan de Zwanengas in nummer 125…‘ Ome Dirk is dus ome Derk.

 

Dirk Ubeda

Geboorteakte van Derk Ubeda
Bron: FamilySearch


 
Het Zwanengas

Het Zwanengas in Nijmegen rond 1910. Derk Ubeda wordt hier op nummer 125 geboren.
Bron: Regionaal Archief Nijmegen (Collectie J.M.G.M Brinkhoff; Licentie: CCO)

 
Derk vertrekt inderdaad als soldaat naar Nederlands-Indië. Met zijn lengte van 169,8 centimeter en bloedgroep A tekent hij, net achttien jaar oud, op 21 februari 1928 vrijwillig voor vijf jaren bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, zo blijkt uit zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve, een opleidingscentrum voor Nederlandse vrijwilligers van het KNIL. Op 19 maart wordt hij voor de dienst geschikt bevonden en ligt er een premie van f 400- voor hem in het verschiet. Daar lijkt mij het familieverhaal toch wel stevig te rammelen. Hij zal in de tussentijd zijn ouders toch wel op de hoogte hebben gesteld van zijn plannen. Of hij moet direct doorgestuurd zijn naar de opleiding om hem klaar te stomen voor zijn dienst in Nederlands-Indië. Voor het geval hij zich zal bedenken of overgehaald wordt om niet te gaan, zeg maar.
Op 10 april verlaat hij dan Nederland via Amsterdam met het mailschip m.s. P.C. Hooft van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, een groot en snel motorschip dat behalve passagiers ook de post vervoert. Ruim een maand later op 12 mei komt hij aan in Batavia.

 

Koloniale Reserve

Zijn inschrijving in het stamboek van het Korps Koloniale Reserve.
Bron: Nationaal Archief


 

Het mailschip m.s. P.C. Hooft, waarmee Derk naar Nederlands-Indië vertrekt.
Bron: Kombuispraat (embedded)

 
Hij wordt geplaatst als fuselier bij de Infanterie bij het Subsistentie Kader in Weltevreden, een soort ‘wachtkamer’-legeronderdeel voor militairen die op de nominatie staan overgeplaatst te worden. In deze kazerne bevinden zich dus voornamelijk binnenkomende en doortrekkende militairen. Drie dagen later zal hij vertrekken naar het 1e Depot Bataljon in Bandoeng. Na zo’n zeven maanden in Bandoeng vertoeft te hebben, ruilt Derk op 8 december Bandoeng in voor Senen 4 in Weltevreden, waar hij de komende vier jaar bij het 10e Bataljon Infanterie zal blijven.

 

Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 1

Zijn inschrijving in het stamboek van de Suppletietroepen.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Suppletietroepen Derk Ubeda 2

Uitsnede van de stamboekinschrijving.
Bron: Nationaal Archief


 
Stamboek Derk Ubeda

Inschrijving van Derk Ubeda in de nominatieve staat van het Algemeen Stamboek.
Bron: Nationaal Archief


 
Krantenartikel Dirk Ubeda

Van Bandoeng naar Senen 4 in Weltevreden.
Bron: Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 3 december 1928 (Delpher)

 
In Weltevreden is Derk overigens lid van de militaire toneelvereniging ‘Het Masker’, zoals blijkt uit een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad. Volgens het programma voor de cabaretuitvoering voelen de heren Ubeda en van de Sluis zich geroepen de zang voor het onderdeel ‘Hans en Griet’ voor hun rekening te nemen.

 

Het Masker Bataviaasch Nieuwsblad 27-09-1929

Bataviaasch Nieuwsblad van 27 september 1929
Bron: Delpher

 
Derk leert de even oude in Depok (West-Java) geboren Elsiana Bendy kennen, dochter van de kweker Paulus Bendy en Wilhelmia Saboen. Ze besluiten op 4 juni 1931 in Batavia te trouwen.

 

Het Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië van 6 juni 1931
Bron: Delpher

 
Al vrij snel, op 27 augustus 1931, wordt het eerste kind van Derk en Elsiana geboren. Uiteindelijk zullen zij vijf kinderen krijgen; twee zonen en drie dochters.

 

Geboorte zoon Ubeda

Bataviaasch Nieuwsblad van 2 september 1931
Bron: Delpher

 
Als gevolg van de crisisperiode is ook het leger genoodzaakt om bezuinigingsmaatregelen te treffen. Een reorganisatie volgt, waarbij Derk terecht komt bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis, een zuidelijke buitenwijk van Batavia. Dat gebeurt op 6 januari 1933. Op 19 maart van dat jaar tekent Derk nog eens bij voor zes jaar. Er moet brood op de plank komen, want Elsiana is inmiddels zwanger van hun tweede kind.

 

Kaart Batavia 1914

Kaart van Batavia met Meester Cornelis, Weltevreden en de haven Tandjoeng Priok.
Bron: Wikimedia (Licentie: Publiek Domein)

 

Intussen wordt het zo langzamerhand hoog tijd voor een familiebezoek in Derks vaderland. Als Infanterist 1e Klasse vertrekt Derk met Elsiana en hun oudste kind naar Nederland ‘teneinde aldaar in het genot te worden gesteld van buitenlandsverlof wegens langdurige dienst‘, zo wordt vermeld in het Volledig Stamboek. Hun dan jongste kind blijft achter in Nederlands-Indië.
Op 23 mei 1934 kiezen Derk en Elsiana het ruime sop. Zij vertrekken vanuit Batavia met het passagiersschip s.s. Johan de Witt van de Stoomvaart Maatschappij Nederland naar Amsterdam. De reis zal gaan via Genua, Villefranche en Southampton. Een klein half jaar later keert het gezin weer terug naar Nederlands-Indië. Deze keer met het passagiersschip m.s. Indrapoera van de Rotterdamsche Lloyd vanuit Rotterdam en komen ze op 13 december aan in de haven van Tandjoeng Priok.

 

Passagierslijst

Passagierslijst uit het Soerabaijasch Handelsblad van 23 mei 1934.
Bron: Delpher en eigen archief

 
Bij terugkomst voegt Derk zich bij de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut in Meester Cornelis. Tussendoor kom ik nog een krantenbericht tegen dat Derk zich begin 1935 vestigt op de Molenaarsweg 13 in Batavia. Op 19 maart 1939 tekent hij wederom bij voor de tijd van zes jaar.

 

D. Ubeda

Het Nieuwsblad van den Dag voor Nederlands-Indië van 1 februari 1935
Bron: Delpher

 
Op 5 augustus 1939 gaat Derk over naar het 14e Bataljon 4e Regiment Infanterie in Buitenzorg (het huidige Bogor), dat net als de 1e Afdeling Mitrailleurs- en Infanteriegeschut onder de Ie Militaire Afdeling op West- en Midden-Java valt. In 1940 krijgt hij de Zilveren Medaille uitgereikt. Deze staat voor 24 jaar dienst, maar de tropenjaren, de jaren doorgebracht in Nederlands-Indië, tellen voor medailles dubbel. Om die reden krijgt Derk al na 12 jaar het zilveren ereteken. Ook wint hij twee schietprijzen. Een schietprijs wordt toegekend aan militairen die bij de jaarlijkse schietwedstrijden van het KNIL het daarvoor gestelde aantal punten weten te halen. Derk behaalt de schietprijs voor mitrailleurschutter (eerste maal) en de schietprijs voor schutter op geweer (derde maal).

 

Volledig Stamboek Derk Ubeda 2

Pagina uit het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Het 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg is tevens terug te vinden op de Japanse interneringskaart: soldaat 1e Klasse bij het 4e Regiment 14e Bataljon Infanterie in Buitenzorg. De Tweede Wereldoorlog is aangebroken.

 

Document Dirk Ubeda

De Japanse interneringskaart vermeldt Achter de Kerk, Depok, als adres van zijn vrouw Elsiana.
Bron: Nationaal Archief


 
Vertaling Japanse interneringskaart

De vertaling van de Japanse interneringskaart.
Bron: © Uit de oude Koektrommel

 
In de garnizoensplaats Tjimahi bij Bandoeng zijn in 1942 vier regimenten van het KNIL gelegerd, aangevuld met Britse en Australische troepen. Door de invasie van Japan op Java hoopt het KNIL met hulp van deze bondgenoten op de hoogvlakte bij Bandoeng nog weerstand te kunnen bieden aan de inval. Het mag niet baten. Al snel na de Japanse landing op 1 maart 1942 wordt het vliegveld Kalidjati bij Bandoeng veroverd en daarmee de Indische luchtmacht uitgeschakeld. In de dagen erna volgt een aanval op de marinebasis in Soerabaja, trekt het Japanse leger Batavia binnen, neemt een dag later Buitenzorg in en bezet het Soerabaja. Na zware gevechten ten noorden van Bandoeng volgt op zondag 8 maart 1942 de algemene capitulatie van het KNIL, hetgeen de volgende dag bekend wordt gemaakt.

Derk wordt op 8 maart 1942 door de Japanse bezetter gevangen genomen in Tjimahi en op 15 augustus 1942 overgebracht naar het krijgsgevangenenkamp Java I in Bandoeng. Op 29 oktober van hetzelfde jaar wordt hij per schip via de haven van Batavia overgeplaatst naar het werkkamp Thailand II in het Thaise Chungkai (Chong Kai) nabij de Birma-spoorlijn, waar de gevangenen de opdracht krijgen om te werken aan de aanleg van de spoordijk tot aan Wan Lun en de aanleg van twee (spoor)bruggen over de rivier de Kwai (Khwae Noi) bij Tamakan (Tha Makham). Tot één van de taken behoort ook de Chungkai-uitgraving, een spoorlijn uitgehouwen in massief gesteente. Derk wordt op 15 augustus 1945 bevrijd uit het Japanse krijgsgevangenkamp in het Thaise Tamuan (Tha Muang), het grote hospi­taalkamp op 39 kilometer van Non Pladuk gelegen, waar in augustus 1945 alle krijgs­gevangenen uit de omgeving worden verzameld. Uiteindelijk zal hij op 30 augustus 1945 worden overgedragen aan de Geallieerden in Bangkok.

 

Dodenspoorweg

De krijgsgevangenkampen in Thailand waar Derk enkele jaren door moest brengen.
Bron: Wikiwand (Licentie: CC BY-SA 3.0; bewerkt)


 

Plattegrond van het kamp Chongkai.
Bron: 2/4th Machine Gun Battalion (embedded)

 
Na de Japanse capitulatie blijft het onrustig in Nederlands-Indië. Er moeten volgens de Nederlandse regering stappen ondernomen worden om de orde te gaan herstellen en handhaven. Daarvoor heeft men iedere kracht nodig die men krijgen kan. In Thailand worden daarom de vrijwillig aangemelde voormalige krijgsgevangenen, gedreven door de wens te helpen bij de wederopbouw van Nederland-Indië, opnieuw (provisorisch) gekeurd en getraind. Ook Derk wordt goedgekeurd en op 20 oktober 1945 ingedeeld bij het 3e Java Bataljon. Een intensieve militaire training volgt.

De drie Java Bataljons worden eind 1945 geformeerd tot twee bataljons voor de B/L (Bali/Lombok) Brigade. Derk gaat op 15 januari 1946 over naar het 1e Bataljon B/L Brigade. Op 13 februari 1946 vertrekt hij vanuit Thailand naar Bali. Na een reis van ruim twee weken met tussenstops in Singapore en Soerabaja bereikt de brigade met Britse landingsvaartuigen Sanoer aan de Balinese kust. Zonder al te veel moeite worden Bali en eind maart ook Lombok via de baai van Lembar heroverd.

 

Militairen

Foto’s gemaakt in Museum Bronbeek.
Bron: Eigen archief (bewerkt)

 
Op 28 juni 1946 wordt Derk tijdelijk tot korporaal benoemd. Hoe lang hij deze rang heeft gehad, is niet bekend. Ruim twee maanden later gaat hij over naar het Xe Bataljon Y-Brigade.
De Y-Brigade wordt geformeerd op Bali en bestaat bij de oprichting uit het Bataljon OVW (Oorlogsvrijwilligers) 4-8 RS (Regiment Stoottroepen) en de KNIL-Bataljons Infanterie X, XI en XII KNIL Deze KNIL-eenheid, dat dus voor een aanzienlijk deel bestaat uit voormalige krijgsgevangenen, staat bekend als de Gadjah Merah, de ‘Rode Olifant Brigade’.

Na de pacificatie van Bali wordt de Y-Brigade op 24 oktober 1946 per tanklandingsschip verscheept naar Palembang op Zuid-Sumatra. Al vrij snel voegt het bij de Y-Brigade ingedeelde stootbataljon 3-7 RS zich bij de brigade en komt er daarnaast versterking en ondersteuning van andere eenheden. Aan het einde van 1946 komt het nog tot zware gevechten. De rust keert terug als op 5 januari 1947 een wapenstilstand wordt afgekondigd en een bestandslijn is vastgesteld.

 

Indonesie 1

De plaatsen waar Derk gelegerd is geweest en/of gewoond heeft.
Bron: De Grote Bosatlas 48e druk 1976 (bewerkt)

 
Het gezin vertrekt op 22 juni 1947 per passagiersschip s.s. Volendam van de Holland-Amerika Lijn, dat in onder charter van de Nederlandse regering ingezet wordt als emigrantenschip op routes naar Australië, Nieuw Zeeland, Canada en de Verenigde Staten, vanuit de haven van Tandjoeng Priok op herstelverlof naar Nederland en komt op 20 juli 1947 aan in Rotterdam. Dit verlof zal korter zijn dan de eerste keer. Ruim vier maanden later, op 26 november, keren ze per troepentransportschip m.s. Kota Inten van de Rotterdamsche Lloyd, dat door de Nederlandse regering voor het vervoer van troepen naar Nederlands-Indië en het naar huis halen van repatrianten wordt ingezet, terug naar Nederlands-Indie, waar ze op 26 december in Batavia aankomen. Derk wordt daar tijdelijk ingedeeld bij het Indische Kamp Batavia. Op 13 januari 1948 gaat hij over naar het Subsistentie Kader Medan, waarna hij gedetacheerd wordt bij het 1e Veiligheids Bataljon S.O.K. (Sumatra’s Oostkust) in Medan. Acht maanden later, op 23 september 1948, benoemt men hem tijdelijk tot sergeant. Deze tijdelijke rang zal op 13 november 1948 worden geëffectueerd.
Het jaar daarop, op 23 december 1949 gaat Derk over naar de 33e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen. Op 15 februari 1950 zal dit worden ingeruild voor de 35e Compagnie van het Regiment Aan- en Afvoertroepen in Medan.

 

Staat van dienst Volledig Stamboek

De Staat van Dienst in het Volledig Stamboek.
Bron: Nationaal Archief

 
Eind december 1949 erkent de Nederlandse regering de soevereiniteit van de staat Indonesië. Inwoners van Indonesië die na de soevereiniteitsoverdracht het land willen verlaten, moeten een Nederlands paspoort hebben. Als ze dat niet hebben, dienen ze deze aan te vragen. Derk is in het bezit van een Nederlands paspoort, maar Elsiana niet. Zij vraagt deze op 20 april 1950 aan. Op dat moment is het woonadres Padang Boelanweg 320 in Medan.

 

Paspoortaanvraag Elsiana

De paspoortaanvraag van Elsiana Bendy.
Bron: CBG

 
Het paspoort is nodig voor de definitieve terugkeer naar Nederland. Op 23 juli 1950 vertrekken Derk en Elsiana met hun kinderen uit de haven van Tandjoeng Priok per troepentransportschip m.s. Skaugum richting Nederland om op 15 augustus 1950 in Amsterdam aan te komen. Dit schip is herbouwd tot emigrantenschip om dienst te doen op de Genua-Australië emigrantendienst. In 1950 vaart het schip op één van haar terugreizen over Indonesië om Nederlandse militairen op te pikken voor hun terugkeer naar huis. Een gemakkelijke reis zal het niet zijn geweest. Het schip is in feite ongeschikt voor gezinsvervoer. Zoals zoveel schepen die ingezet worden voor de naoorlogse repatriëring wordt het overbeladen en heeft het alleen ruim accommodatie, waardoor er een tekort aan sanitaire voorzieningen ontstaat.
Intussen is Derk op 26 juli 1950 overgegaan naar de Koninklijke Landmacht in de rang van sergeant, ‘Uit Indonesië niet geëngageerd over K.R. (Koloniale Reserve)‘. Na een periode van 21 jaar, 9 maanden en 27 1/2 dag in dienst van het KNIL te zijn geweest, wordt in 1954 zijn pensioen vastgesteld op f 166,- per maand. Daarnaast wordt hij gemachtigd tot het dragen van het Ereteken voor Orde en Vrede, een ereteken voor onder andere militairen van het KNIL die in Nederlands-Indië en de aangrenzende zeegebieden tussen 3 september 1945 en 4 juni 1951 ten minste drie maanden in werkelijke dienst zijn geweest. Ook wordt hem op 27 september 1951 de Zilveren Gesp toegekend voor trouwe militaire dienst, rekenende de datum van toekenning te zijn 24 juni 1946.

 

Het troepentransportschip m.s. Skaugum, waarmee het gezin definitief naar Nederland terugkeert.
Bron: Boordgeld (embedded)


 
Pensioenregister 4

Vermelding in het pensioenregister van de Stichting Administratie Indische Pensioenen.
Bron: Nationaal Archief

 
Digitale bronnen maken het mogelijk om met name het militaire leven van ome Derk goed in beeld te krijgen. Oorspronkelijk heb ik zijn verhaal in twee delen, als een soort lopende zoektocht, op deze website geplaatst. Dan word ik naar aanleiding van deze artikelen benaderd door een kleinzoon en kleindochter van ome Derk. Zij weten mij heel wat te vertellen over hun grootouders en hun leven in Nederland. Als kers op de taart krijg ik nog familiefoto’s toegestuurd. Hoe bijzonder!

Heel in het kort een beschrijving van hoe het Derk en Elsiana is vergaan na hun komst in Nederland.

Na een tijdje in Tiel in een pension gewoond te hebben, verhuizen Derk en Elsiana naar de Ariënsstraat 21 in Nijmegen op de hoek aan het spoor vlak bij het Goffertpark, waar ze in of voor 1955 hun intrek nemen. Eind zestiger jaren wordt dit adres ingeruild voor de Fanfarestraat 21 in Neerbosch-Oost. Beide adressen betrekken ze samen met hun jongste dochter en haar gezin. Later kopen Derk en Elsiana nummer 36 schuin ertegenover voor hun zelf.

 

Kaart

Derk Ubeda en de adressen in Nijmegen.
Bron: RAN en eigen archief.

 
Derk zal tot aan zijn pensioen met vijfenvijftig jaar als sergeant Luchtstrijdkrachten (LSK), destijds nog onderdeel van de Koninklijke Landmacht, werken op de LIMOS-kazerne (Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School) in Nijmegen en voorheen het Luchtmacht Instructie Regiment (LIR), waar de luchtmacht haar dienstplichtigen opleidt. Na zijn officiële pensionering gaat hij aan de slag als portier en beveiliger in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.
Derk overlijdt op 25 september 1984 aan de gevolgen van een slopende ziekte. Hij is vierenzeventig jaar oud geworden.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Met speciale dank aan de kleinkinderen van Derk en Elsiana voor hun bijdrage.
Bronnen: RAN, Delpher, Stichting Oorlogsgetroffenen in de Oost, Indische Kamparchieven, Wikipedia (Cimahi), Archief NTR, Loe de Jong, Andere Tijden en Passagierslijsten