Header Uit de oude Koektrommel

 
Carte de visite

De ‘carte de visite’, vanaf ongeveer 1854 in gebruik, bestond uit een afdruk op klein formaat, geplakt op een stukje stevig karton van ongeveer 6,5 bij 8,5 centimeter. Voor het portret werd doorgaans de albuminedruk gebruikt; in die tijd de goedkoopste en makkelijkste manier om meerdere scherpe en gedetailleerde afdrukken op papier te maken. Voor het eerst sinds de introductie van de fotografie in 1839 waren er portretfoto’s beschikbaar voor een groter deel van de bevolking. Het monteren van de afdruk op karton was overigens noodzakelijk vanwege de neiging van albuminefoto’s om te krullen.

 

Carte de visite

Carte de visite (albuminedruk); fotograaf Alexandre Ken ; Parijs 1850-1874.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Het was gebruikelijk om niet één afdruk te kopen, maar een set van zes tot twaalf stuks, zodat er ook exemplaren uitgedeeld konden worden aan familie, vrienden, kennissen of zakenrelaties. Vaak werden de cartes de visite verzameld in speciale insteekalbums. Ook het verzamelen van portretten van leden van het Koningshuis, politici en beroemdheden was een populaire bezigheid van met name vrouwen uit de betere kringen. Een bekende Nederlandse carte de visite-fotograaf was Israël Kiek. Aan hem is het begrip ‘kiekje’ te danken.

Een carte de visite werd niet enkel voor portretten en afdrukken van landschappen of gebouwen gebruikt, maar ook voor bidprentjes. Niet zelden werd hiervoor een post-mortem portret gebruikt, wat in die tijd vrij gebruikelijk was om de gedachtenis aan een overleden dierbare te bewaren. De carte de visite bood de mogelijkheid om exemplaren te versturen naar familieleden.

 

Blad met cartes de visite

Blad met cartes de visite (albuminedruk) 1860-1870.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
In de beginjaren van de carte de visite was de kartonnen ondergrond en achterzijde blanco. Later verscheen summier de naam van de fotograaf onder de foto, al snel gevolgd door een uitvoeriger naamsvermelding of zelfs hele reclameteksten van de betreffende fotograaf op de achterzijde. Een hoog staaltje typografisch werk was de belettering in goud op zwart of donkerrood of op een ondergrond in pasteltint. De achterzijden waren hierdoor soms nog gewilder als verzamelobject dan de portretten zelf.

 

Carte de visite; voor- en achterzijde

Voor- en achterzijde van een carte de visite door Stubers, circa 1882-1888.
Bron: UofL Libraries (Licentie: CC BY 3.0)

 
Door de concurrentie van de kabinetkaart en na 1900 de andere vormen van fotografie, liep tegen het begin van de Eerste Wereldoorlog de vraag naar cartes de visite sterk terug.
 
 
 
Kabinetkaart

Vanaf 1866 kwam een groter formaat van de carte de visite in trek; de zogenaamde ‘cabinet card’, ‘kabinetfoto of -kaart’ of ‘kastkaart’. Deze benaming was afkomstig van de kast in de fotostudio, waarin de foto’s stonden uitgestald. De afmeting was ongeveer 11 bij 17 centimeter en de kabinetkaart was iets dikker dan de carte de visite. Deze kabinetkaarten werden meestal eenmaal afgedrukt en pronkten in speciale houders in kasten, op het tafelblad of op de schoorsteenmantel. Evenals voor de carte de visite werden er voor deze kaarten ook speciale albums op de markt gebracht waar achterin enkele pagina’s gereserveerd waren voor de oude familie-cartes de visite.

 

Kabinetkaart voorkant

Kabinetkaart: huwelijksfoto 1870-1880; Groh & Bro. Photographic Studio, Wisconsin.
Bron: Wikipedia (Licentie: Public Domain)


 
Kabinetkaart achterkant

Achterzijde van de bovenstaande kabinetkaart.
Bron: Wikipedia (Licentie: Public Domain)

 
Het uiterlijk van de kabinetkaarten vertoonde vanaf 1880 een sterke verandering in kleur- en tekstgebruik. Daarnaast werd de albuminedruk geleidelijk aan vervangen door onder andere de natte collodiumdruk en de gelatinezilverdruk.
Het grotere formaat zorgde er tevens voor, dat eventuele gezichtsgebreken of -onvolkomenheden duidelijker zichtbaar werden. Fotografen namen om deze reden wel kunstenaars in dienst om foto’s te retoucheren door het negatief te bewerken.

 

Cabinet Card; voor- en achterzijde

Voor- en achterzijde van een kabinetkaart door L. Bergman, circa 1882.
Bron: UofL Libraries (Licentie: CC BY 3.0)


 
Achterzijde kabinetkaarten

Enkele voorbeelden van achterzijden van kabinetkaarten.
Bron: UofL Libraries (Licentie: CC BY 3.0)

 
Als gevolg van de introductie van de fotografische ansichtkaart en de betaalbare Kodak-camera, waardoor men zelf foto’s ging maken, nam rond 1900 de populariteit van de kabinetkaart af. De wereldwijde productie van kabinetkaarten zou tot halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw blijven bestaan.
 
 
 
Dateren

Het dateren van een carte de visite of een kabinetkaart is niet zo eenvoudig en kan het beste aan deskundigen worden overgelaten. Toch zijn er wel enkele kenmerken, die mogelijk een indicatie kunnen geven van de periode. U dient er wel rekening mee te houden, dat de voorraad kaartjes door de fotograaf geheel werd opgebruikt, alvorens er nieuwe kaartjes in gebruik werden genomen. Bovendien werd het karton nogal eens hergebruikt of zijn foto’s later op nieuwer karton gemonteerd. De onderstaande kenmerken zijn een samenvatting van diverse bronnen op het internet. Aanvullingen of verbeteringen zijn welkom!

Dikte van het karton
De foto’s werden geplakt op stevig karton. Postkaarten en ‘slappe’ exemplaren zijn van na 1900.
• Tot 1880 geplakt op rechthoekig dun karton
• Van 1880 tot 1890 geplakt op rechthoekig dik karton
• Van 1890 tot 1900 geplakt op dik karton, veelal slechter van kwaliteit. In deze tijd zien we het gebruik van de afgeronde hoeken en het reliëf in het karton.

Dikte van de carte de visite
• 1854-1870 0,3-0,5 mm
• 1870-1885 0,5-0,7 mm
• 1885-1890 0,7-1,0 mm
• 1890-1914 1,0-1,2 mm

Gewicht van de carte de visite
In het begin werd er nog gebruik gemaakt van dun karton. In de loop der jaren werd het karton dikker. Globaal kunnen de volgende gewichten worden gegeven voor datering.
• 1860-1870 1,5-2,5 gram
• 1864-1874 2,5-3,5 gram
• 1874-1886 3,5-4,5 gram
• 1879-1893 4,5-5,2 gram
• 1886-1910 meer dan 5,2 gram

Kleur van het karton
• Tot 1880 wit tot roomwit. Deze kleuren zouden later weer terugkomen, maar dan op dikker karton.
• Van 1880 tot 1890 kleuren als bruin, zwart en groen.
• Van 1882 tot 1888 matte voorzijde in lichtgeel en een glanzende achterzijde.

Uiterlijk van het karton
• Tot 1880 gouden of rood gedrukte rand met een enkele of dubbele lijn; een rode of zwarte lijn om de foto.
• Rond 1885 brede gouden of zilveren lijnen.
• Van 1885 tot 1892 gouden of zilveren rand.
• Van 1889 tot 1896 afgeronde hoeken en een gouden of zilveren randlijn.
• Van 1890 tot 1910 gebruik van reliëf voor zowel het karton als de belettering.

Belettering van het karton
• Tot 1880 de naam en eventueel het adres van de fotograaf worden vaak klein en netjes afgedrukt onder de afbeelding of op de achterzijde met eventueel de vermelding van de studionaam.
• Van 1880 tot 1900 artistiek vormgegeven tekst aan de voorzijde en extra versiering aan de achterzijde, vaak in cursieve stijl. De naam van de studio neemt vaak de volledige achterzijde van de kaart in beslag.
• Van 1880 tot 1895 gouden tekst op zwart karton.
• Van 1890 tot 1910 gebruik van reliëf voor de belettering en/of versiering.

Portret
• Tot 1870 hadden de foto’s rechte hoeken, daarna verschijnen exemplaren met afgeronde hoeken.
• Tot 1870/1880 keken mannen recht in de lens en vrouwen meer naar opzij.
• Van 1860 tot 1870 was voor gewone portretten het beeld ten voeten uit, daarna meestal tot de knie of buste.
• Vanaf 1880 krijgen de foto’s meer achtergrond.
• Vanaf 1890 waren de foto’s tot aan de buste doorgaans scherp en de onderkant vervaagd.
• Tot 1890 werden mannen en vrouwen nauwelijks als koppel geportretteerd.

Bijschriften
Mogelijk zijn er teksten bijgeschreven op de carte de visite of de kabinetkaart. In het geval het een naam betreft zou deze van de geportretteerde kunnen zijn, maar het kan bijvoorbeeld net zo goed de naam zijn van degene voor wie de kaart bestemd was. Voorzichtigheid is ook geboden bij een vermelde datum. Dit hoeft niet direct de opnamedatum te zijn.

Kleding
Kleding, hoofddeksels en haardracht kunnen een goede indicatie geven van een bepaalde periode. Met name dameskleding was veel meer aan mode onderhevig als herenkleding. (Zie bijvoorbeeld Vrouwenmode en Kleding)

 

Cabinet Card

Kabinetkaart uit 1885 met de handgeschreven tekst: ‘Yours with best wishes, S. M. Burroughs’.
Bron: Welcome Collection (Licentie: Public Domain; CC BY 4.0)


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: UofL Libraries, Kabinetfoto (Wayback Machine), Ontdek jouw verhaal, D.P. Huijsmans, Wikipedia (Carte de visite), City Gallery, HCO en Wikipedia (Cabinet Card)
 
 

 
Jaren geleden kreeg ik van een familielid een plastic tasje met foto’s. Ik ‘moest maar kijken of ik er iets mee kon…’ Het tasje bleek een handjevol ‘pareltjes’ te bevatten. Een zeer welkome aanvulling op de toch al geringe hoeveelheid oude familiefoto’s, die binnen onze familie circuleert.
Bijzondere vondsten waren de foto’s van mijn betovergrootmoeders Helena van Deelen en Louise Jansen. Grootmoe Leen en Grootmoe Wies, de beide grootmoeders van mijn oma.

Helena werd als vierde dochter van de Bennekommer boerenknecht, dagloner en arbeider Aalbert van Deelen en de uit Otterlo afkomstige boerenmeid en arbeidster Dientje Freriks op 11 oktober 1858 ’s avonds om acht uur geboren in Otterlo. Tot aan haar huwelijk zou Helena in Otterlo blijven wonen.
Op 26 april 1879 trouwde Helena, twintig jaar oud, in Ede met de zeven jaar oudere Wageninger arbeider Casper Vermeer, weduwnaar van Grietje Riggelink. Na het huwelijk gingen Helena en Casper in Bennekom wonen. Op 30 oktober van hetzelfde jaar werd hun oudste zoon geboren, die slechts achttien dagen oud zou worden. Er volgden nog twee zonen, vijf dochters en twee levenloos geboren kinderen. In 1916 werd Helena weduwe; zij zelf overleed in Bennekom op 17 januari 1938, negenenzeventig jaar oud.

 

Helena van Deelen

Helena van Deelen
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
Geboorteakte Helena van Deelen

Geboorteakte van Helena van Deelen.
Bron: Gelders Archief


 
Gerecontrueerde PK van Helena van Deelen

Gerecontrueerde persoonskaart van Helena van Deelen.
Bron: Archieval


 
Overlijdensakte Helena van Deelen

Overlijdensakte van Helena van Deelen.
Bron: Gelders Archief

 
Louise werd op 15 oktober 1860 ’s avonds om negen uur in Ede geboren als oudste dochter van de uit Ede afkomstige smid en arbeider Cornelis Jansen en spinster Gerritje van de Weerd. Het gezin liet zich op 21 november 1870 uitschrijven van Ede Dorp 71 naar Woudenberg om later weer in Ede neer te strijken.
Louise trouwde, 20 jaar oud, op 16 april 1881 in Ede met de Bennekommer boerenknecht en arbeider Rut Hulstein. Ook Rut en Louise vestigden zich na hun trouwen in Bennekom. Hun oudste zoon werd geboren op 6 november van hetzelfde jaar. Er zouden nog drie zonen en zes dochters volgen. Louise overleed op 25 december 1932 te Bennekom op tweeënzeventigjarige leeftijd; ruim drie weken later gevolgd door haar man.

 

Louise Jansen

Louise Jansen
Bron: © Uit de oude Koektrommel


 
Geboorteakte Louise Jansen

Geboorteakte van Louise Jansen.
Bron: Gelders Archief


 
Gereconstrueerde PK van Louise Jansen

Gereconstrueerde persoonskaart van Louise Jansen.
Bron: Archieval

 
Opvallend is de vermelding ‘Groep de Laar’ op de gereconstrueerde persoonskaart. In de ‘Straatreconstructie van J.G. Hartgers’ wordt dit niet vermeld. Vanaf 1921 zijn in het arme noordoostelijke gebied van Bennekom met verspreide bebouwing de straatnamen ‘Laarweg’ en (het inmiddels verdwenen) ‘Laarpad’ ingevoerd. Onderscheid wordt er tevens gemaakt tussen ‘Laarweg’ en ‘De Laar’. De vermelde huisnummers 34, 35a en 17 ontbreken bij de adressen, die J.G. Hartgers vermeldt voor ‘De Laar’. Het is dan ook aannemelijk dat ‘Groep de Laar’ een deel was van ‘De Laar’ en mogelijk het vroegere ‘Laarpad’.

 

Overlijdensakte Louise Jansen

Overlijdensakte van Louise Jansen.
Bron: Gelders Archief


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Hollandgangers, hannekemaaiers, pikmaaiers of poepen

Vrolijk werd er in de Duitse dorpen afscheid genomen van de mannen die, gewoonlijk na Pinksteren, voor een seizoen hun geluk gingen beproeven bij hun westerburen. ‘Hollandgänger’, of zoals ze in ons land werden genoemd: ‘Hollandgangers’, ‘hannekemaaiers’, ‘pikmaaiers’ of ‘poepen’. Hannekemaaier was een samentrekking van Hannes, de verkleinvorm van de voornaam Johann, en het woord maaier. Dit had te maken met Sint Johannesdag op 24 juni; traditioneel de dag waarop het gras gemaaid werd. Pikmaaier voor de maaier met de korte zeis en de bijnaam ‘poepen’ zou ontstaan zijn doordat ze elkaar vaak aanspraken met het Duitse woord ‘Bube’ voor ‘jongen’ of ‘kerel’.

Al sinds het begin van de zeventiende eeuw kwamen de seizoenarbeiders, vaak bitter arme keuterboeren uit Westfalen en het Osnabrücker- en Münsterland en later tevens uit het noordwesten van Duitsland, naar Holland om hun schamele inkomsten aan te vullen door voor de werkgever gras te maaien en te hooien voor de winterse stalvoeding van het melkvee of veen te baggeren voor de turfwinning.

 

Auszug der Hollandgänger (Zeichnung)

Die Hollandgänger, Tekening door L. Preller, Emslandmuseum Lingen.
Bron: euregio-history.net (Licentie: CC0 1.0; Universal Public Domain)


 
 
Oorzaak van de trek naar Holland

De meeste Hollandgangers waren in eerste instantie afkomstig uit het prinsbisdom Osnabrück. De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) had heel wat geld opgeslurpt in het prinsbisdom. Om de enorme schuldenlast weg te werken werd een ingrijpende belastingpolitiek gevoerd, met als gevolg dat de bevolking drastisch verarmde.
Bovendien speelde, naast de enorme bevolkingsgroei, het verbod op erfdeling een belangrijke rol. In de praktijk kwam het erop neer dat de oudste zoon het familiebedrijf erfde om versnippering van het bedrijf tegen te gaan. De overige kinderen moesten het doen met een vaak geringe afkoopsom. Dit hield in dat niet-ervende kinderen van boeren, ‘Hüsselten’ genoemd, geen eigen grond bezaten en tevens niet konden ‘introuwen’. Voor hen lag de oplossing in het huren (‘heuern’) van een stukje land en bewoning. Op deze manier ontstond het systeem van ‘Heuerleute’. Onder deze vaak toch wel armlastige Heuerleute was een aanzienlijk aantal Hollandgangers te vinden.
 
 
 
Routes

Bepakt met gereedschap en een ‘Essensack’ met kleding, eieren, spek, gerookt varkensvlees en brood werd er zoveel mogelijk in groepen vertrokken vanuit de woonplaats, waarbij gaandeweg de reis naar Holland de verschillende groepen zich bij elkaar aansloten. De afstand tussen het gebied van afkomst en de plaats van bestemming bedroeg al snel zo’n tweehonderd tot driehonderd kilometer; een tocht die hoofdzakelijk te voet werd afgelegd. Soms ging de reis naar Noord-Holland per schip naar Amsterdam en legde men aan bij de Oude Brug, ook wel ‘moffenbrug’ genoemd.

 

Route Hollandgangers

Route Hollandgangers

 
Gemakkelijk was de reis zeker niet. De wegen waren soms slecht en uitgestrekte veengebieden belemmerden een rechtstreekse doorgang, waardoor er twee natuurlijke routes genomen konden worden. De noordelijke route liep via een smalle strook tussen de Dollard en het Bourtanger Veen naar Groningen en Friesland. De hoofdroute liep, met de aftakking naar het noorden, door Lingen en het Graafschap Bentheim tussen de venen via de smalle rivierbedding van de Vecht naar de Zuiderzee. Sommigen namen vervolgens het pad naar het zuiden richting Brabant, Zeeland of België.
 
 
 
Werkzaamheden

In het voorjaar werkten de boeren op het eigen land. Vervolgens vertrokken zij naar Holland voor seizoenswerk om in de nazomer weer de werkzaamheden op het eigen land te hervatten. Dat was broodnodig aangezien de inkomsten van het eigen land en de winterse huisnijverheid als wolspinnen, breien, weven, klompen- en bezemmaken en mandenvlechten niet genoeg opleverde om een gezin van te kunnen onderhouden. Vaak boden zij zichzelf aan op de ‘poepenmarkt’; doorgaans een hoekje op de veemarkt. In veel gevallen keerden zij jarenlang terug naar dezelfde werkgever.

Holland kende een periode van economische bloei, waardoor er een permanente vraag was naar arbeidskrachten. De Hollandgangers hadden door de werkzaamheden in hun thuisland doorgaans de nodige ervaring in het aangeboden werk. Hierdoor lag het vinden van werk en een hoger loon in het vooruitzicht.
Naast het werk op het land waren ‘in de hoogtijdagen’ veel seizoenwerkers werkzaam op de walvis- en koopvaardijvaart, als tichelwerker op de steenbakkerijen, als polderjongens bij de aanleg van vaarten en dijken, als blekersboden op de blekerijen en als tuinlieden op de buitenplaatsen. Door de interesse in ons land voor Duitse koopwaar, waaronder het Westfaalse linnen, besloten sommige Hollandgangers extra verdiensten te genereren door deze goederen in manden op de rug mee te nemen.

 

Hannekemaaiers

In Noord-Holland en Friesland sliepen de Hannekemaaiers in de schuur of de stal van de boer. De Oost-Friezen waren herkenbaar aan hun kleding; op warme dagen maaiden ze in hun rode hemd. De Friese boerinnen waren weg van deze stof en al snel werd gevraagd om het jaar daarop deze stof mee te brengen.
Bron: © Uit de oude Koektrommel (Foto genomen in Museumdorp Allingawier.)

 
Onder invloed van de verslechterende economische omstandigheden in Holland, de juist toenemende welvaart in eigen land en de emigratiestroom naar Amerika nam in de tweede helft van de negentiende eeuw het aantal Hollandgangers steeds meer af
 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Wikipedia (Hannekemaaier), Verre Verwanten, Barendse, Members Home, Achter de Breede Sloot, HK Losser en Museumdorp Allingawier
 
 

 
In de familie Ludolphi ‘wemelt’ het van de creatieve individuen. Van schrijvers tot glasmakers en ‘ververs’. Bij velen moeten we het doen met de vermeldingen in registraties of akten. Toch zijn er van de schrijvers nog gepubliceerde boeken te vinden op het internet of in de Universiteitsbibliotheek van Groningen. Van de schilders in de familie is er heel wat minder bekend, met uitzondering van Albertus Johannes van Ludolphi.

 

Geboorteakte Albertus Johannes van Ludolphi

Geboorteakte van Albertus Johannes van Ludolphi.
Bron: AlleGroningers

 
Albertus Johannes werd op 9 april 1812 geboren in het Groningse Appingedam als zoon van Jan Watzes van Ludolphi en zijn eerste vrouw Martjen Jans Kokmeijer, ook wel Niewold. Vader Jan, afkomstig van het Bolwerk bij Appingedam, was ‘verver’ en ‘glazemaker’.
Blijkbaar koos Albertus Johannes al vroeg voor het kunstenaarsleven, want hij was van 1827 tot aan zijn overlijden werkzaam als schilder in Appingedam. Zijn onderwerpen bestonden uit figuurvoorstellingen, interieurs en kaars- of lamplichtstukken.

In 1844 exposeerde Albertus Johannes met zijn schilderij ‘Een kaarslicht’ op de Tentoonstelling voor Schilder-, Teken-, Graveer-, Bouw- en Beeldhouwkunst in het Lokaal van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Op dat moment was hij woonachtig in het Drentse Smilde. Jaren geleden heb ik dit schilderij nog mogen aanschouwen, maar eerlijk gezegd kon het mij niet echt bekoren.

 

Krantenbericht Tentoonstelling Amsterdam

Uit de Middelburgsche Courant van 13 juni 1844.
Bron: Delpher


 
Tentoonstellingsboekje Amsterdam

In 1844 exposeerde Albertus Johannes met zijn schilderij ‘Een kaarslicht’ op de Tentoonstelling voor Schilder-, Teken-, Graveer-, Bouw- en Beeldhouwkunst te Amsterdam.
Bron: RKD


 
Tentoonstelling Amsterdam inhoud

Albertus Johannes van Ludolphi exposeerde met zijn schilderij ‘Een kaarslicht’.
Bron: RKD

 
Met zijn schilderijen ‘De Barbierswinkel’ en ‘Een gezelschap bij het vuur’ sierde Albertus Johannes de Tentoonstelling ‘Schilderijen van Levende Nederlandsche Meesters’ ten huize van de Weduwe Bontekoe aan de Grote Markt te Groningen in 1845. Hij woonde toen weer in zijn oude woonplaats Appingedam.

 

Krantenbericht Tentoonstelling Groningen

Uit de Leeuwarder Courant van 13 mei 1845.
Bron: Delpher


 
Tentoonstellingsboekje Groningen

Met zijn schilderijen ‘De Barbierswinkel’ en ‘Een gezelschap bij het vuur’ sierde hij de Tentoonstelling ‘Schilderijen van Levende Nederlandsche Meesters’ te Groningen in 1945.
Bron: RKD


 
Tentoonstelling Groningen i

Albertus Johannes van Ludolphi exposeerde met zijn schilderijen ‘Een barbierswinkel’ en ‘Een gezelschap bij het vuur’.
Bron: RKD

 
Op 54-jarige leeftijd besloot Albertus Johannes om toch maar eens te trouwen. De bruid was Helena Nuwer, geboren te Appingedam op 23 maart 1820 als dochter van zadelmaker Lodewijk Nuwer en Anje Ogiers. Het huwelijk vond plaats te Appingedam op 22 november 1866.
Helena werkte als dienstmeid en kreeg op 22 september 1851 een zoon Lodewijk. Zijn vader is onbekend. Acht jaar later, op 27 maart 1860, zou zoon Lodewijk in Jukwerd komen te overlijden. Hij woonde op dat moment samen met zijn moeder in Appingedam.

 

Huwelijk Ludolphi-Nuwer

Huwelijksakte van Albertus Johannes van Ludolphi en Helena Nuwer.
Bron: AlleGroningers

 
Een jaar of drie geleden is het schilderij ‘Spekdikken eten’ van Albertus Johannes op een veilig onder de hamer gegaan. Het kunstwerkje was met olieverf op paneel aangebracht en had het formaat van 35 bij 27 centimeter. Uiteraard was ik nieuwsgierig naar wat deze voor mij onbekende spekdik nou eigenlijk is. Het blijkt een soort kleine pannenkoek te zijn van roggemeel, eieren en stroop, die als lokale specialiteit onder meer in het Groninger Westerwolde en in het Oost-Friese Reiderland rond Nieuwjaar wordt gegeten. De spekdik wordt met een stukje vet spek en vaak enkele stukjes droge worst gebakken in een knijpijzer.

 

Spekdikken eten (Albertus Johannes van Ludolphi)

‘Spekdikken eten’ door Albertus Johannes van Ludolphi.
Bron: onbekend (kopie in eigen archief; eventueel auteursrecht onbekend)


 
Detail spekdikken eten door Albertus Johannes van Ludolphi

Detail uit het schilderij ‘Spekdikken eten’.
Bron: onbekend (kopie in eigen archief; eventueel auteursrecht onbekend)

 
Zoals gezegd bleef Albertus Johannes tot aan zijn overlijden schilderen. Hij overleed te Appingedam op 3 april 1883 op zeventigjarige leeftijd. Helena ging hem twee jaar eerder al voor. Zij overleed eveneens te Appingedam op 19 februari 1881, zevenenvijftig jaar oud.

 

Overlijden Albertus Johannes van Ludolphi

Overlijdensakte van Albertus Johannes van Ludolphi.
Bron: AlleGroningers


 
 
Tekst: © Uit de oude Koekstrommel
Bronnen: Wikipedia en RKD
 
 

 
Joannes Bernardus Regter wordt op 22 oktober 1798 in Amsterdam geboren en een dag later in de Rooms Katholieke ‘Kerk Op Het Kuiperspad’ gedoopt. Dit is een schuilkerkje van de Sint-Willibrordusparochie in een oude turfschuur aan het Kuiperspad, de huidige Kuipersstraat, in de Binnendijkse Buitenvelderse Polder buiten de Utrechtse Poort.

 

Doopinschrijving Joannes Bernardus Regter

Doopinschrijving van Joannes Bernardus Regter.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Als zoon van de uit het Duitse Bramsche afkomstige Herman Hendrik Richter en de Amsterdamse Maria Christina Scholten, dochter van Gerrit Scholten uit Denekamp en de Amsterdamse Elisabeth Beekman, groeit hij samen met zijn bijna twee jaar oudere broer Gerardus Joannes op aan het Hoedemakerspad naast de wasbleek buiten de Utrechtse Poort. Gerardus Joannes had nog een tweelingbroer Petrus Franciscus, die overleden is in de leeftijd van ruim een half jaar. Drie maanden na het overlijden van hun vader wordt er nog een broer Henricus Franciscus geboren, maar deze haalt nog net de twee maanden.

Het Hoedemakerspad, de huidige Van Ostadestraat in De Pijp, ligt vlakbij het Kuiperspad in de Binnendijkse Buitenvelderse Polder buiten de Utrechtse Poort en binnen de dijken van de Amstel en Schinkel. Dit gebied bestaat voornamelijk uit weilanden, warmoezerijen, turfwinningsplaatsen en buitenplaatsen van welgestelde Amsterdammers. De naam Hoedemakerspad, naar de hoedenmakers die hier in de zeventiende eeuw gevestigd waren, blijft tot 1883 bestaan. Bij Raadsbesluit van 20 maart 1883 wordt de naam gewijzigd in Hoedenmakersstraat en vervolgens bij Raadsbesluit van 14 december 1898 in Van Ostadestraat.

 

Hoedemakerspad

Herberg ‘De Steene Brug’ aan de Amsteldijk tussen het Kuiperspad en het Hoedemakerspad met in het midden de ingang naar het Hoedemakerspad (door Isaac Lodewijk la Fargue van Nieuwland, ca. 1761/1762).
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
Moeder Maria Christina hertrouwt op 18 juni 1802 als weduwe met de uit het Duitse Münster afkomstige Ferdinand Jansen. Het gezin blijft op het Hoedemakerspad wonen. Vanuit dit adres trouwt Joannes Bernardus, inmiddels hovenier van beroep, op 10 mei 1826 in Amsterdam met de eveneens ‘Roomse’ Maria Joanna Schouten, op dat moment wonende aan het Oetgenspad, dochter van de Blaricummer Tijmen Schouten en Margaretha Beums uit Xanten bij Kleef. Het Oetgenspad, de huidige Eerste Oosterparkstraat, loopt langs een aangelegde sloot vanaf de Amstel (Weesperzijde) de Overamstelse Polder in. De Overamstelse Polder, direct buiten de Muiderpoort, is ingericht met warmoezerijen en weide- en hooilanden met bijbehorende huizen en schuren.

 

Oetgenspad

(Het zuiden is boven.) Onderin, aan weerszijden van de sloot het Oetgenspad in de ‘Ban van Oetewael’ tussen de Oetewalerweg en de Amstel. Kaart uit 1676.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Joannes Bernardus en Maria Joanna vertrekken naar de Weesperzijde nummer 23. Daar wordt zoon Ferdinandus Thimotheus op 4 maart 1827 geboren. Het jaar daarop wordt dochter Johanna Margaretha geboren op 13 april aan de Weesperzijde nummer 73. Vijf dagen na haar geboorte overlijdt Maria Joanna op achtentwintigjarige leeftijd.

Op 15 mei 1831 hertrouwt Johannes Bernardus met Aaltje Beijer. Aaltje is geboren in Nieuwer-Amstel als dochter van Gijsbert Beijer, afkomstig uit Wilnis, en Wilhelmina van ’t Lam uit het Utrechtse Stokkelaarsbrug.
Het stel gaat wonen aan het Hoedemakerspad nummer 32. Op dit adres wordt op 28 oktober 1831 een tweeling geboren: Maria Wilhelmina en een half uurtje later Petrus Franciscus.
Amsterdam wordt ‘officieel’ ingeruild voor Nieuwer-Amstel. Het is niet helemaal duidelijk of er sprake is van een daadwerkelijke verhuizing of dat één en ander te maken heeft met een nieuwe vaststelling van de gemeentegrens, waardoor het woonadres binnen de iets noordelijker uitgelegde gemeentegrens van Nieuwer-Amstel valt.

 

Hogesluis naar de Buiten-Amstel

De Hogesluis naar de Buiten-Amstel, de Amsteldijk en de molens aan de Zaagmolensloot te Nieuwer-Amstel in de achttiende eeuw. Links het bolwerk Westerblokhuis met molen ‘De Groen’ en de Utrechtsepoort. Rechts de Weesperzijde.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
In Nieuwer-Amstel worden nog drie kinderen geboren. Op 28 april 1834 zoon Johannes Bernardus, die ruim twee jaar later op 21 juli 1836 overlijdt. Dan volgen op 9 februari 1836 een dochter Klara Engeliena en op 18 augustus 1838 een dochter Johanna Maria Geertruida. De geboorte van zijn laatste kind zal Johannes Bernardus niet meer meemaken. Hij overlijdt ruim een half jaar eerder op 28 januari 1838 in Nieuwer-Amstel aan zinkenziekte als gevolg van zijn beroep als smid in de laatste jaren van zijn leven. Johannes Bernardus wordt vijf dagen later begraven op het Sint Anthonius Kerkhof in Amsterdam.
Zijn weduwe Aaltje zal niet meer hertrouwen. Zij overlijdt op 28 september 1876 in Nieuwer-Amstel, achtenzestig jaar oud.

 

Bidprentje Joannes Bernardus Regter

Bidprentje van Joannes Bernardus Regter.
Bron: CBG Verzamelingen


 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Reliwiki, Cultureel Erfgoed, Wikipedia (Binnendijkse Buitenvelderse polder) en Wikipedia (Nieuwer-Amstel)
 
 

 
Johannes Bernardus Horning wordt op 13 maart 1847 ’s avonds om elf uur geboren in de Amsterdamse Passeerdersstraat op nummer 60 als zoon van Anthonie Hendricus Horning en Jansje van den Berg. Het gezin heeft het zeker niet breed met de magere inkomsten van vader als sjouwer. Er moet in de winter 1855-1856 zelfs voor hulp aangeklopt worden bij de Huiszittenhuizen. Toch wordt al snel de ondersteuning ‘ingetrokken om hoge verdiensten’. Vader Anthonie Hendricus begint een steenzettersbedrijf.

 

Geboorteakte Johannes Bernardus Horning

Geboorteakte van Johannes Bernardus Horning.
Bron: FamilySearch


 
Inschrijving Huiszittenhuizen

Inschrijving in het register van de Huiszittenhuizen voor winterhulp.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Na het overlijden van zijn moeder in 1859 ten gevolge van cholera (in het register van het Diaconieweeshuis wordt aangegeven aan de gevolgen van het kraambed), hertrouwt zijn vader met jonge Johanna Weber. Als zijn vader in 1868 komt te overlijden door een hartziekte worden zijn jongste broertje Hendricus Bernardus en zusje Aletta ondergebracht in het Diaconie Weeshuis. De dan vierentwintigjarige broer Anthonie Hendrikus wordt als voogd over deze kinderen benoemd. Deze broer zal het steenzettersbedrijf samen met W. Bouman op dezelfde voet doorzetten onder de Firma Bouwman & Comp. Acht jaar later besluit zijn broer geheel voor eigen rekening de ‘affaire’ over te nemen.

 

Algemeen Handelsblad, 10 juli 1868

Uit het Algemeen Handelsblad van 10 juli 1868.
Bron: Delpher


 
Registratie Commissieboek Diaconieweeshuis

Gedeelte van ‘Documenten des Boedels’ uit het commissieboek van het Diaconieweeshuis in Amsterdam, d.d. 27 augustus 1868.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Inschrijving Diaconieweeshuis

Inschrijving in het Diaconieweeshuis van de jongste twee kinderen.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Inschrijving Diaconieweeshuis

Inschrijving in het Diaconieweeshuis van de jongste twee kinderen, vervolg.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Overdracht, Algemeen Handelsblad, 3 februari 1876

Overdracht van het steenzettersbedrijf (Algemeen Handelsblad van 3 februari 1876).
Bron: Delpher

 
Johannes Bernardus vertrekt naar Den Helder, waar hij aan de slag gaat als stoker bij de Marine Dienst. Hij leert de uit Zierikzee afkomstige Christina Maria de Vries kennen. Het stel trouwt op 3 oktober 1872 in Den Helder. De zwangere Christina Maria is dan bijna twee jaar weduwe van Hendrik Christiaan Meijer, Eerste Zeilmaker bij de Marine, en neemt uit dit huwelijk drie kinderen mee.

Op 17 maart 1873 wordt in Den Helder een zoontje levenloos geboren. Johannes Bernardus is dan stoker op het Rijkshof. Eind 1876 wordt besloten om naar Amsterdam te verhuizen. Op het adres Weesperstraat 129 worden nog drie kinderen geboren. Allereerst een dochter Christina Baudina op 19 mei 1877, gevolgd door een dochter Johanna Alida op 21 mei 1879 en een zoon Johannes Bernardus op 18 februari 1881, die op ruim éénjarige leeftijd op 25 juni 1882 komt te overlijden door een longontsteking. Vader Johannes Bernardus is in deze periode smid van beroep en maakt in 1882 een ‘uitstapje’ als steenzetter. Waarschijnlijk zal dit in het bedrijf van zijn broer zijn geweest.

In 1885 wordt in de krant nog een advertentie door ‘hunne dankbare kinderen’ geplaatst voor het herdenken van het ‘12½-Jarige Echtvereenging hunne geliefde ouders’. Helaas zal dit huwelijk niet veel langer duren. Op 1 april 1886 wordt bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam het huwelijk ontbonden vanwege overspel door de gedaagde Christina Maria. Of dit daadwerkelijk de reden zal zijn geweest is moeilijk te bepalen, aangezien dit één van de vier gronden is waarvoor een huwelijk ontbonden kan worden.

 

Het nieuws van den dag, 20 maart 1885

Uit Het nieuws van den dag van 20 maart 1885.
Bron: Delpher

 
Christina Maria gaat niet bij de pakken neerzitten en besluit begin april 1886 op de Laurierstraat 84 in Amsterdam een ‘Café met biljart’ te openen. Toch loopt niet alles van een ‘leien dak’. Op 1 juni 1888 overlijdt het jongste dochtertje Johanna Alida op achtjarige leeftijd. Zij blijkt een lekkende hartklep te hebben en overlijdt aan hartfalen als gevolg van een ontsteking van de hartwand. Bovendien wordt Christina Maria op 9 maart 1893 opgenomen in het Binnengasthuis, alwaar zij negen dagen zal verblijven vanwege ‘insufficientia mitralis’, oftewel een lekkende hartklep net als haar dochtertje. Twee jaar later overlijdt zij op 10 juni 1895 in haar woning aan de Nieuwe Achtergracht 148 op tweeënvijftigjarige leeftijd. Officieel wordt de doodsoorzaak als ‘onbekend’ aangegeven, maar mogelijk zal dit te maken hebben gehad met haar hartziekte.

 

Cafe met Biljart

Christina Maria opent begin april 1886 haar ‘Café met Biljart’ (Het nieuws van den dag van 5 april 1886).
Bron: Delpher


 
Opname Binnengasthuis

Opname in het Binnengasthuis van Christina Maria de Vries.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Opname Binnengasthuis vervolg

Opname in het Binnengasthuis van Christina Maria de Vries, vervolg.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
Na zijn echtscheiding hertrouwt Johannes Bernardus op 30 juni 1887 in Nieuwer-Amstel met de Amsterdamse Maria Susanne Hollemans, weduwe van tapper Frederik Johannes Nieber. Deze Frederik Johannes is overleden op het adres Nassaukade 350, waar sinds lange tijd een café is gevestigd. Het lijkt voor de hand liggend dat Johannes Bernardus door zijn huwelijk met de weduwe kennis heeft gemaakt met de drankenhandel en het café-wezen.

Wanneer Johannes Bernardus ‘in de sterke dranken’ gaat is niet bekend. Op 9 maart 1894 dient hij bij de gemeente Amsterdam in ieder geval een verzoekschrift in voor een vergunning tot verkoop van sterke dranken in het klein. Als adres wordt vermeld Nassaukade 350. Twee jaar later wenst hij via een krantenbericht aan alle vrienden en clientèle een gelukkig nieuwjaar. Afzender is J. B. Horning, Handel in Wijn, Cognac en Gedistilleerd, Nassaukade 350-hoek Van Lennepstraat. Begin 1897 zijn Johannes Bernardus en zijn echtgenote nog uitbaters van ‘Café Jacob van Lennep’ op bovengenoemd adres, maar later dat jaar wordt door een andere persoon op dat adres een vergunning tot sterke dranken in het klein aangevraagd.

 

Het nieuws van den dag, 1 januari 1896

Uit Het nieuws van den dag van 1 januari 1896.
Bron: Delpher


 
Het nieuws van den dag, 1 januari 1897

Uit Het nieuws van den dag van 1 januari 1897.
Bron: Delpher


 
Nassaukade 342-350

Nassaukade 342-350 met naar rechts de ingang naar de Jacob van Lennepstraat.
Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam (embedded)

 
Er wordt wat heen en weer verhuisd. Op 10 augustus 1892 vertrekt het gezin van Amsterdam naar Hilversum om zich twee jaar later op 11 mei 1894 opnieuw in Amsterdam te vestigen. Uiteindelijk vertrekt het gezin op 6 december 1897 definitief naar de Oude Torenstraat 6 in Hilversum.

Johannes Bernardus en zijn vrouw Maria Susanna beginnen in Hilversum ‘Café en Slijterij De Beurs’ aan de Bussummerstraat 49. Dat moet voor 1901 zijn geweest. Op 29 april 1901 gaat hij een commanditaire vennootschap op aandelen aan als enig beherend en aansprakelijk vennoot onder de firma ‘J.B. Horning & Co.’ voor een tijdvak van twintig jaar met de bedoeling ‘het exploiteren van een koffiehuis, slijterij en tapperij aan de Bussummerstraat 49 in Hilversum’.
Mogelijk is zijn stiefzoon Simon Hendrik Nieber dan al als stille vennoot betrokken bij de firma. Bij zijn huwelijk in 1906 met Margaretha Justina Kwint wordt als beroep caféhouder vermeld en is hij in Hilversum woonachtig. Drie jaar later zijn hij en zijn echtgenote de uitbaters van Café De Beurs.

 

Advertenties uit kranten

Diverse advertenties uit kranten in de periode 1901-1923.
Bron: Delpher
© Uit de oude Koektrommel

 
Na 1922 verdwijnt Café De Beurs uit beeld. Simon Hendrik Nieber en zijn vrouw beginnen in 1924 in de Leeuwenstraat 24 hoek Hertenstraat in Hilversum de ‘Amstel Bar’, die volgens de krant ‘met de mooiste van de hoofdstad kan wedijveren’. De Amstelbar valt echter nog steeds onder de firma J.B. Horning & Co. Helaas zal het doek drie jaar later vallen voor de ‘Amstel Bar’. Op 29 juni 1927 wordt door de Arrondissementsrechtbank in Utrecht het faillissement uitgesproken over S.H. Nieber, handelende onder de naam of firma J.B. Horning & Co., wonende te Nieuw Loosdrecht. Het faillissement wordt aangevraagd inzake geleverde goederen tot een bedrag van ongeveer 3500 gulden. Bij het verschijnen van de crediteurenlijsten in de De Gooi- en Eemlander van 29 september 1927 is Simon Hendrik inmiddels al na een langdurige ziekte overleden.

 

De Gooi- en Eemlander, 10 mei 1924

Opening van de Amstel Bar; De Gooi- en Eemlander van 10 mei 1924.
Bron: Delpher


 
Leeuwenstraat Hilversum

De Leeuwenstraat in de tijd van de Amstel Bar.
Bron: Eetcafé Samen


 
Nederlandsche Staatscourant, 5 juli 1927

Vermelding van het faillissement in de Nederlandsche Staatscourant van 5 juli 1927.
Bron: Delpher


 
De Gooi- en Eemlander, 29 september 1927

Opgave van crediteurenlijsten in De Gooi- en Eemlander van 29 september 1927.
Bron: Delpher

 
Johannes Bernardus en Maria Susanna wonen in 1907 op de Dalweg 23 in Hilversum, waar zij op 18 juni 1914 op éénenzestigjarige leeftijd zal overlijden. Johannes Bernardus verhuist vervolgens naar Haarlem.
Na haar overlijden stapt Johannes Bernardus nog één maal in het huwelijksbootje en wel op 16 maart 1916 te Haarlem. De bruid is dit keer Zuster Carolina Maria Regter. In eerste instantie ging mijn gedachte uit naar een Katholieke Zuster, maar alles wijst erop dat ‘zuster’ gezien moet worden als ‘verpleegster’, alhoewel het één het andere natuurlijk niet uitsluit. Carolina Maria is de dochter van Petrus Franciscus Regter en Cornelia Maria Kaasenbrood. Johannes Bernardus is dan koopman van beroep en ingeschreven in Haarlem, maar binnen de laatste zes maanden voor zijn huwelijk woonachtig in Hilversum.

 

Advertentie Algemeen Handelsblad, 16 maart 1916

Uit het Algemeen Handelsblad van 16 maart 1916.
Bron: Delpher

 
De uit Nieuwer-Amstel afkomstige Carolina Maria werkt als inwonend verpleegster in het Amsterdamse Binnengasthuis. Daarvoor is zij werkzaam in het Provinciaal Psychiatrisch Gesticht ‘Meerenberg’ in de gemeente Bloemendaal nabij Santpoort. Na haar ontslag, overigens niet wegens wangedrag, als verpleegster in het Binnengasthuis verhuist zij op 13 oktober 1898 van Amsterdam naar Hilversum, waar zij tot haar overlijden zal wonen.

Het leven van Johannes Bernardus lijkt in een rustiger vaarwater te zijn gekomen. En dat mag ook wel gezien zijn leeftijd. Hij overlijdt op 25 mei 1930 op drieëntachtigjarige leeftijd in zijn huis aan de Boschlaan 5 in Hilversum en wordt drie dagen later begraven op de Nieuwe Algemene Begraafplaats.
Carolina Maria overlijdt veel later op 18 juli 1961. Zij woont dan op de Paulus van Loolaan 6 in Hilversum en heeft de respectabele leeftijd bereikt van negentig jaar. Drie dagen later wordt ze in Velsen gecremeerd.

 

Rouwadvertenties

Rouwadvertenties.
Bron: Delpher en CBG Verzamelingen
© Uit de oude Koektrommel

 
Het ligt natuurlijk in de lijn der verwachting dat het ‘enige overgebleven’ kind van Johannes Bernardus, dochter Christina Baudina uit zijn eerste huwelijk, ook vroegtijdig zal zijn overleden. Het tegendeel is waar.
Christina Baudina vertrekt op 3 juni 1891 van Amsterdam naar Heerde. Vervolgens zien we haar terugkomen in het bevolkingsregister van Harlingen. Zij is in Harlingen geregistreerd op 19 mei 1899, komende vanuit Hilversum en modiste van beroep. Op 21 maart 1900 ruilt ze Harlingen in voor Amsterdam om vervolgens op 5 november van dat jaar terug te keren naar Hilversum aan de Herenstraat 3/25.
Ze leert de uit Apeldoorn afkomstige Adriaan Mattheus Kerkkamp kennen en het stel trouwt op 23 oktober 1903 in Hilversum. Haar man is dan leraar aan de Rijks H.B.S. in Amersfoort en oud-officier van de Artillerie K.N.I.L.

 

Bevolkingsregister Harlingen

Bevolkingsregister van Harlingen.
Bron: AlleFriezen


 
Bevolkingsregister Harlingen vervolg

Bevolkingsregister van Harlingen, vervolg.
Bron: AlleFriezen

 
Het echtpaar krijgt twee kinderen, beiden geboren in Amersfoort. Zoon Hendrik wordt op 7 oktober 1910 geboren en gaat in 1929 naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda. In 1932 komt hij terug naar het ouderlijk huis aan de Jacob Catslaan 29 in Amersfoort om op 14 juli 1934 te vertrekken naar het Engelse Shorne in Kent voor zijn beroep als sergeant bij de Infanterie K.N.I.L. Uiteindelijk overlijdt hij op 28 augustus 1943 in Birma als één van de vele slachtoffers van de Birmaspoorlijn (55 km.). Hij ligt begraven in Thanbyuzayat.
Dochter Geertruida Cornelia wordt geboren op 13 april 1915. Zij vertrekt op 29 april 1935 van Amersfoort naar de Utrechtse Nieuwegracht 137. Op dit adres is het Wilhelmina Kinderziekenhuis gevestigd. Volgens de vermeldingen van inkomende en vertrokken personen vestigt zij zich in december 1939, komende van Utrecht, in het ouderlijk huis aan de Immenbergweg 50 in Beekbergen om in april 1940 te vertrekken naar ’s-Gravenhage. Mogelijk gaat het om Zuster G.C. Kerkkamp, die tot 30 november 1949 voor de Vereniging Het Groene Kruis in Wierden werkt en in 1968 hoofd van de verpleging in Sanatorium Hoog-Hullen in Eelde is, het latere psychiatrisch ziekenhuis voor behandeling van verslavingszieken.

 

Bevolkingsregister Amersfoort

Gezinskaart uit het bevolkingsregister van Amersfoort.
Bron: Archief Eemland

 
Na zijn pensioenering verhuizen Adriaan Mattheus en Christina Baudina op 5 juli 1925 naar Apeldoorn om uiteindelijk op de Immenbergweg 50 in Beekbergen uit te komen. Hier overlijdt Adriaan Mattheus op 11 februari 1962 en wordt drie dagen later in Dieren gecremeerd. Christina Baudina overlijdt op 15 januari 1969 op éénennegentigjarige leeftijd in haar huis aan de Boslaan 2 in Norg en wordt in stilte gecremeerd.
 
 
Tekst: © Uit de oude Koektrommel
 
 

 
Afgelopen zomer heb ik nog koffie gedronken in het pand, dat in opdracht van mijn voorouder Andreas Ludolphi in 1660 als zijn herenhuis werd gebouwd op de hoek van de Groninger Oude Ebbingestraat en Jacobijnerstraat. Hoe bijzonder!

In 1308 schenkt ridder en prefect Ludolphus van Gronebeke, vertegenwoordiger van de Utrechtse bisschop in de stad Groningen en het Gorecht, het huis van Lutbertus Heddinga met enige bijgebouwen en de bijbehorende grond aan de prior Conrardus, zijnde zijn bloedverwant, en de fraters van het Dominicanenklooster in Winsum. Dit huis is gelegen aan de tegenwoordige Jacobijnerstraat. Het kloosterterrein strekt zich uit van deze straat tot aan de toenmalige stadsmuur en wordt begrensd aan de westzijde door de Oude Ebbingestraat en aan de oostzijde door het Kattenhage. Het klooster wordt in 1310 in de Orde opgenomen.

 

Oorkondenboek van Groningen en Drenthe

Verkorte vertaling: Ludolphus, ridder, heer van Gronebeke en prefect van Groningen, heeft overgedragen aan zijn bloedverwant Conradus, prior, en de broeders van het convent te Winsum het huis en hof van Lutbertus Heddinga, gelegen bij de stadsmuur van Groningen. (Uit het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe, I (Groningen 1896), nr. 228)
Bron: Cartago

 
Na de ‘Reductie van Groningen’, de capitulatie van Stad Groningen voor het leger van prins Maurits van Nassau, de latere prins van Oranje, en Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg op 22 juli 1594, wordt het klooster opgeheven. Het merendeel van de nog aanwezige monniken verlaat de stad en daarmee zal het kloostercomplex enige tijd later in handen komen van de provincie.
Het kloostercomplex wordt verdeeld. In 1609 richt men een deel van het complex in tot Stedelijk Tuchthuis. In 1611 neemt de provincie het over en in het kader van bezuinigingen wordt het Tuchthuis in 1624 opgeheven. Een ander deel van het kloostercomplex krijgt de bestemming van weeshuis. In 1621 wordt het Groene Weeshuis hier ondergebracht en in 1660 staan de Staten van Groningen een deel van het complex af ten behoeve van een diaconieweeshuis, ook wel het Blauwe Weeshuis genoemd. In 1673 worden het Groene en het Blauwe Weeshuis samengevoegd en In 1858 wordt het oude kloostergebouw vervangen door een nieuw weeshuis, het Groene Weeshuis, op dezelfde plaats. De kloosterkerk is vanaf 1660 tot aan de afbraak in 1674 in gebruik als buskruidmakerij en geschutgieterij.

 

Noord-oostelijk deel Groningen rond 1575

Noord-oostelijk deel van Groningen Stad rond 1575 met links boven het Jacobijnerklooster.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)

 
In 1660 verkoopt het weeshuis de zuidwesthoek van het terrein aan mijn voorouder raadsheer Andreas Ludolphi en zijn echtgenoot Hebelia Catharina Noorthoorn, die tot die tijd in de Oosterstraat wonen. Voor het ontwerpen van zijn herenhuis is mogelijk de hulp ingeroepen van de provinciale fabrieksmeester en stadsbouwmeester Coenraet Roeleffs, ontwerper van de Nieuwe Kerk in Groningen.
Het tot ver in de Jacobijnerstraat doorlopende pand krijgt een diep zadeldak. De voorgevel wordt rijk versierd met festoenen of guirlandes en twee kleine ovalen ‘oeil de boeuf’ ramen met omlijstingen. (De letterlijke vertaling voor het Franse ‘oeil de boeuf’ is ‘runderoog’, maar is ook de uitdrukking voor ‘schot in de roos’.) Bovenin wordt er een groter oeil de boeuf- raam geplaatst met omlijsting en afhangende festoenen. De top wordt bekroond door een klein tympaan met daarin de vermelding van het jaartal 1661. Voor verbreding van het gevelvlak en een geleidelijke overgang tussen de verticale en horizontale richting worden aan beide zijden van het middendeel van de gevel tegen de ‘trappen’ gebruik gemaakt van sierlijke klauwstukken of vleugelstukken. Beneden komt een karakteristiek bordes voor de voordeur. Het achterste gedeelte van het complex biedt plaats voor de koetsen en paarden. De grond ten noorden van het huis zal tuin blijven tot aan het begin van de twintigste eeuw.
Tot 1744 blijft het herenhuis in handen van de familie Ludolphi. De laatste bewoonster uit de familie is kleindochter Richardina Ludolphi, die getrouwd is met de latere burgemeester van Groningen Scato Gockinga.

 

Voorgevel hoek Jacobijnerstraat Groningen

Het herenhuis in januari 1923 voor de grote verbouwing.
Bron: Wikimedia (Hoek Oude Ebbingestraat-Jacobijnerstraat, voor- en zijgevel; 20093731 – rce | Door: BotMultichillT – January 1923 | Licentie: CC-BY-SA-3.0-NL. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Beeldbank Cultureel Erfgoed)


 
Oude Ebbingestraat in Groningen

Het herenhuis van Andreas Ludolphi aan de Oude Ebbingestraat.
Bron: Wikimedia (Maker: Gouwenaar; Datum: 14 oktober 2009; Licentie: Public Domain)

 
Er verandert weinig aan het uiterlijk van het pand tot de toenmalige eigenaar, Nicolaas Cristofer Hensen, in 1923 drastisch aan het verbouwen gaat voor zijn confectiemagazijn met ‘heeren-, jongeheeren- en kinderkleeding’ . Met name de benedenverdieping wordt behoorlijk onder handen genomen en het bordes moet het veld ruimen. Daarnaast worden er teksten op de voor- en zijgevels aangebracht. De blauwdruk laat zien dat het oorspronkelijke idee voor de tekst op de voorgevel ‘N.C. Hensen Heeren Modes’ zou moeten worden, echter er is uiteindelijk blijkbaar gekozen voor de tekst ‘N.C. Hensen Kleeding naar Maat’.

 

Blauwdruk

Blauwdruk ‘Plan verbouwing perceel hoek O. Ebbingestr.-Jacobijnerstr. voor den Weled. Heer N.C. Hensen-Groningen’.
Foto: © Uit de oude Koektrommel (Origineel: Groninger Archieven)


 
Statistische berekening

Statistische berekening van de ijzeren balken en kolommen benodigd voor de verbouwing van de percelen hoek Ebbingestr.-Jacobijnerstr. voor den Weled. Heer N.C. Hensen te Groningen.
Foto: © Uit de oude Koektrommel (Origineel: Groninger Archieven)

 
Het pand zal ongeveer een eeuw in deze familie blijven. Op 9 november 1971 wordt het herenhuis ingeschreven in het register van beschermde rijksmonumenten. In 2016 is volgens de gegevens van het Kadaster het gehele pand met binnenterrein en parkeerplaatsen door een familielid aan een particuliere belegger verkocht voor ruim twee miljoen euro…

 

Advertentie N.C. Hensen

Advertentie N.C. Hensen uit het Nieuwsblad van het Noorden van 24 maart 1919.
Bron: Delpher


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Staat in Groningen, Pelgrimeren in Groningen, Wikipedia (Reductie van Groningen), Wikipedia (Klauwstuk), Wikipedia (Oeil de Boeuf), Wikipedia (Festoen), Cartago en Vestigingslocaties
 
 

 
Elerie, met de klemtoon op de tweede lettergreep, is zeker geen onbekende naam in Wageningen. Met een beetje fantasie doet de naam zelfs buitenlands aan. Niets is minder waar: de naam blijkt een versteende patroniem te zijn uit Groningen.
Het is luitenant Gerardus Elleri, die de naam van de Groningse familie naar deze stad brengt. Spittende in het verleden kom ik tot de verrassende ontdekking dat deze voorouderlijke lijn van mijn oma uit hetzelfde Groningse gebied komt als de voorouderlijke lijn van mijn opa. De beide families moeten elkaar dus aan het begin van de zestiende eeuw gekend hebben. En dat terwijl mijn grootouders toch zeker beschouwd mogen worden als ‘echte Bennekommers’! De wereld is klein, blijkt maar weer.

Gerardus Elleri is de zoon van Dominus Arnoldus Elleri, Theologiae Candidatus, en Anna Margrieta Uchtmans. Zijn ouders laten hem op 1 maart 1696 Nederduits-Gereformeerd dopen in het Groningse Woltersum, waar zijn vader op dat moment schoolmeester is. Twee jaar later vertrekt het gezin naar Oosternieland in het uiterste noordoosten van Groningen, waar zijn vader opnieuw als schoolmeester aan de slag gaat tot zijn overlijden in 1708. Als Gerardus twintig jaar oud is komt ook zijn moeder te overlijden. Zij heeft nog wel mogen meemaken dat hij in december 1715 belijdenis van geloof aflegt in Groningen.

 

Doop Gerardus Elleri

Doopinschrijving van Gerardus Elleri op 1 maart 1696 te Woltersum.
Bron: AlleGroningers

 
Gerardus gaat het leger in en wordt luitenant in het Regiment Infanterie van Kolonel Assuërus Vegelin van Claerbergen. Dit regiment werd opgericht op 9 april 1664 als Regiment van Luitenant Kolonel Doecke van Hemmema. Een luitenant, een samentrekking van de Franse woorden ‘lieu’ (plaats) en ‘tenir’ (houden), is de plaatsvervanger of rechterhand van de kolonel, een officiersrang die in die tijd is weggelegd voor een ‘heer van gegoede stand’.

In 1731 is Gerardus gelegerd in het Garnizoen Zutphen. Hij leert de uit het Groningse Oudeschans afkomstige Petrina Francoise de Soet kennen en ze besluiten op 5 augustus in Oudeschans te trouwen. Na moeder te zijn geworden van twee dochters overlijdt Petrina Francoise ergens tussen 1735 en 1737.

 

Ondertrouw Zutphen Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet

Huwelijksinschrijving van Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet op 8 juli 1731 te Zutphen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijk Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet

Huwelijksregistratie van Gerardus Elleri en Petrina Francoise de Soet op 5 augustus 1731 te Oudeschans.
Bron: AlleGroningers

 
Op 6 juli 1737 wordt Gerardus met attestatie van Warnsveld als lidmaat ingeschreven in Wageningen. Zijn overplaatsing naar Wageningen is niet zo verwonderlijk, aangezien Kolonel Vegelin van Claerbergen in dat jaar Garnizoenscommandant in deze plaats wordt.
Hij ontmoet de jonge Wageningse Jenneke van Veen met wie hij op 4 juli 1738 in Amerongen in het huwelijk treedt. Gerardus verblijft maar voor een korte periode in Amerongen, want zijn zoon en drie dochters worden in Wageningen geboren.

 

Ingekomen Gerardus, Wageningen 6 juli 1737

Gerardus komt met attestatie van Warnsveld op 6 juli 1737 over naar Wageningen.
Bron: Gelders Archief


 
Huwelijksinschrijving Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen

Huwelijksinschrijving van Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen op 12 juni 1738 te Wageningen.
Bron: FamilySearch


 
Huwelijk Gerhardus Elleri en Jenneke van Veen

Huwelijksregistratie van Gerardus Elleri en Jenneke van Veen op 4 juli 1738 te Amerongen.
Bron: Utrechts Archief

 
Gerardus vertrekt in 1744 met het regiment naar de Zuidelijke Nederlanden, waar het Staatse leger steun biedt aan onder andere de Engelsen, de Oostenrijkers en de Hannoverianen in hun strijd tegen Frankrijk en zijn bondgenoten in de Oostenrijkse Successieoorlog.
De Fransen hebben het plan opgevat om Doornik in het voorjaar van 1745 te bestormen en in te nemen om vervolgens de Oostenrijkse Nederlanden binnen te trekken. Er wordt door Frankrijk gezocht naar een geschikt terrein om de vijand het hoofd te kunnen bieden. De keuze valt op een uitgestrekt en golvend plateau tussen Doornik en Bergen, dat gelegen is op de rechteroever van de Schelde en wordt doorsneden door een ravijn. Op de linkerflank ligt het dorpje Antoing en in het centrum van de linie Fontenoy. Het zal op 11 mei 1745 uitmonden in ‘De Slag bij Fontenoy’. Het levert Frankrijk uiteindelijk de overwinning op, maar kost aan duizenden mannen het leven. Ook Gerard keert niet meer terug…

 

Slagordes bij de Slag bij Fontenoy

Plattegrond met de slagordes van de legers bij de Slag bij Fontenoy op 11 mei 1745 tussen het Geallieerde leger en de Fransen.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)


 
De Slag bij Fontenoy 1745

De Slag bij Fontenoy op 11 mei 1745 door Édouard Detaille.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Fleabyte, Wikipedia, Uit de oude Koektrommel en Gens Nostra (maart 2004; door P.J.C. Elema: ‘Elleri/Elerie; Groningen, met een tak Wageningen (1615-1903)’)
 
 

 
Ziekentrooster. Hoe prachtig klinkt dit beroep. En Gerrit Hopman was er één. Ziekentrooster in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Hij trouwde op 22 december 1765 in Aalten met Janna Bijvank, maar binnen twee jaar vertrok hij op 21 september 1767 vanuit Texel voor de Kamer Amsterdam naar de Oost met het gloednieuwe spiegelretourschip ‘Woestduijn’, dat plaats bood aan 239 tot 369 bemanningsleden. Via een tussenstop van twee weken in verversingsstation en reparatieplaats Kaap de Goede Hoop bereikte het schip op 23 april 1768 Batavia. Na Batavia te hebben aangedaan, voer de Woestduijn door naar het Chinese Kanton. Hoogstwaarschijnlijk zal hier een handeltje thee en porselein zijn opgehaald, de belangrijkste handelsproducten van Kanton. De terugreis voor de Kamer Zeeland ging vanzelfsprekend weer via de Kaap, aangezien het V.O.C. schepen op de uit- en thuisreis verplicht was daar aan te leggen. Men zou er vijfentwintig dagen vertoeven. Uiteindelijk kwam het schip op 18 juli 1769 aan in het Zeeuwse Rammekens.

 

Gerrit Hopman, Woestduijn

Soldijboek: Gerrit Hopman, op 21 september 1767 vertrokken met het schip Woestduijn.
Bron: Nationaal Archief


 
Woestduijn

Het VOC-schip ‘Woestduijn’ van de Kamer Amsterdam is vlak voor terugkeer van zijn vijfde thuisreis uit Batavia op de Noorder Rassen bij Vlissingen vastgelopen. 
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
De functie van ziekentrooster is ontstaan in de vluchtelingenkerken van het zestiende-eeuwse Londen en Emden. Het was de taak van de predikanten om de zieken te bezoeken. Echter, door ziekten als de pest nam het aantal zieken zo dramatisch toe, dat de predikanten hun werk niet meer aankonden. Ouderlingen werden door de kerkenraad verzocht tegen een goede betaling de taak van ziekentrooster op zich te nemen. Naast het bezoeken van zieken en het verlenen van geestelijke bijstand behoorde onder andere het opstellen van testamenten en het verzorgen van arme zieken tot de werkzaamheden.

Aan het eind van de zestiende eeuw werd in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het kerkelijk leven opgebouwd. Er bleek een tekort aan predikanten. Toen daar bovenop ook nog eens de pest uitbrak werd er door de stadsbesturen besloten om in navolging van andere landen ziekentroosters te benoemen. De ziekentrooster nam, zeker in kleinere plaatsen, vaak de taken van de predikant en ouderling over, maar had geen bevoegdheid om de sacramenten te bedienen.

 

Vacature ziekentrooster

Vacante post van ziekentrooster in de Goudasche Courant van 14 maart 1796.
Bron: Delpher


 
Loon ziekentrooster

Een indicatie van het salaris van deze ‘alles-in-één-baan’; Oprechte Haarlemse Courant van 28 mei 1805.
Bron: Delpher

 
Geestelijke zorg moest er natuurlijk ook zijn voor de zeevarenden. Door het genoemde tekort aan predikanten kwam deze zorg voor het leger, de marine en de handelsvloot voor een groot deel in handen te liggen van de ziekentrooster. Lidmaten werden opgeroepen om zich beschikbaar te stellen voor deze functie. Elk schip moest voorzien worden van een predikant of ziekentrooster. Op de grotere schepen en met name die met de ‘belangrijkste’ officieren werd een predikant geplaatst; op de kleinere schepen de ziekentrooster.

De ‘Instructie voor de Predikanten en de Ziekentroosters’ uit 1657 is duidelijk over de taakomschrijving van predikanten en ziekentroosters. Onder hoofdstuk II wordt bepaald:

‘De Predikanten en Ziekentroosters zullen goede zorge draagen, en by de Overheden van de respective schepen en op de Comptoiren altyt helpen bevorderen, dat des morgens en des avonts de publicque gebeden met behoorlyken aandagt by hun gedaan, en by al het volk, inzonderheit by die geenen, die over anderen gestelt syn, zonder eenig verzuym, ’t en ware ingevalle van ziekte of andere nootwendige gelegenheit, bygewoont en waargenomen worden: als ook dat des Zondags, de voor en namiddags vermaaningen, en andere Christelyke oefeningen en gebeden en voorts in de week, zoo wanneer, en zoo dikwyls als het zelve gevoeglyk zal konnen geschieden.’
 
Hoofdstuk III gaat verder met:

‘De Predikanten en Ziekentroosters zullen niet verzuymen de Zieken daaglyks te bezoeken en te vertroosten, en alle goede troostlyke vermaaningen en onderwyzingen ter zaligheit aan hun te doen, zoo menigmaal als de gelegenheit het vereischen zal.’

Ruim vijf maanden na zijn terugkomst in Nederland koos Gerrit weer het ruime sop. Dit maal vertrok hij vanuit Texel voor de Kamer Amsterdam op 29 december 1769 met het schip Bovenkerker Polder naar Bengalen. Dit schip was kleiner en kon 152 tot 279 bemanningsleden huisvesten. Het lijkt aannemelijk dat in Bengalen hoofdcomptoir, oftewel factorij of loge, Hougli aan de rivier de Ganges werd aangedaan voor de inkoop van producten als katoen, opium, gember, hennep, zijde en suiker. De heenreis kende een tussenstop van negentien dagen in Kaap de Goede Hoop; op de terugreis zou dit een verblijf worden van elf dagen. Na 535 dagen zette Gerrit op 17 juni 1771 in Texel weer voet op Nederlandse bodem.

 

Soldijboek Gerrit Hopman, Bovenkerker Polder

De bladzijden van Gerrit Hopman in het soldijboek van het schip Bovenkerker Polder.
Bron: Nationaal Archief


 
De factorij of loge van de Verenigde Oostindische Compagnie te Hougli in Bengalen

Hoofdcomptoir van de Verenigde Oost-Indische Compagnie te Hougli in Bengalen door Hendrik van Schuylenburgh.
Bron: Rijksmuseum (Licentie: Publiek Domein)

 
De hereniging met zijn familie was van korte duur. Op 30 december van hetzelfde jaar begint Gerrit aan wat letterlijk en figuurlijk zijn laatste reis zou worden. Na het vertrek op 30 december 1771 uit Texel met bestemming Ceylon met het schip Geijnwens van Kamer Amsterdam overleed Gerrit na negenenvijftig dagen varen op 27 februari 1772 ergens tussen Rammekens en Kaap de Goede Hoop.

 

Soldij Gerrit Hopman, Geijnwens

Uit het soldijboek: Gerrit Hopmans laatste reis met het schip Geijnwens.
Bron: Nationaal Archief


 
"

De rede van Texel.
Bron: Zeeuwse Ankers (embedded)

 
Zijn weduwe Janna en dochter Hendrika kunnen toch rekenen op zijn gage tot zijn overlijden, want in de ‘Instructie voor de Predikanten en de Ziekentroosters’ staat onder hoofdstuk XIII vermeld:

‘Indien eenig Predikant of Ziekentrooster op de reize naar Oost Indië, of aldaar binnens lants mogt koomen te sterven, en een Weduwe, Kint of Kinderen na te laaten, het zy aldaar ofte hier te landen, zullen dezelve Weduw, Kint of Kinderen alsdan niet alleen genieten de gagie tot den doot van den overledenen, maar alzulke Weduw, Kint of Kinderen, die mede op de reize oft in Oost Indië mogte geweest zyn, zullen ook bekwaamlyk, als zy ’t begeeren, zonder hunne kosten naar huys gebragt, en voorts in alles getracteert worden, volgens de Resolutie ter Vergaderinge van de Zeventienen den 30 September 1647, op ’t stuk van de Predikanten en hunne Weduwen genoomen.’

Een krantenartikel in de Hollandsche Historische Courant van 29 juli 1779 geeft overigens een indruk van de kostbaarheden die uit de Oost werden meegenomen.
Op zaterdag 24 juli 1779 loopt het schip Woestduijn vast op de zandplaat de Noorder Rassen voor de Walcherse kust tussen Westkapelle en Zoutelande. Het schip ging verloren en de lading Oosterse producten dreef de Noordzee in. Toch was de cargo bekend en werd gepubliceerd in de krant. Het tot de verbeelding sprekende product ‘drakenbloed’ is een diep zwartrode harssoort, dat gewonnen wordt uit de drakenbloedbomen Dracaena draco en Pterocarpus draco en wordt hoofdzakelijk gebruikt voor medicinale doeleinden.

 

Cargo Woestduijn

De lading van het schip Woestduijn, gepubliceerd in de Hollandsche Historische Courant van 29 juli 1779.
Bron: Delpher

 
De goederen uit Azië werden in de tijd van Gerrit Hopman voor de Kamer Amsterdam opgeslagen in het Oost-Indisch Zeemagazijn op het voor de V.O.C. aangelegde eiland Oostenburg aan het IJ in Amsterdam. Het was het grootste industrieterrein ter wereld: drie grote scheepshellingen, een vijfhonderd meter lange lijnbaan, een enorme houtzagerij en het vier verdiepingen hoge Oost-Indisch Zeemagazijn, met daarachter nog werkplaatsen en loodsen. Beneden was een slachthuis en op één van de zolders bevond zich de zeilmakerij.
Na de opheffing van de V.O.C. in 1799 werd het Oost-Indisch Zeemagazijn in gebruik genomen als opslagplaats voor granen. Door achterstallig onderhoud en de zware last stortte in 1822 het magazijn in.

 

Het Oost-Indisch Zeemagazijn

Het Oost-Indisch Zeemagazijn in Amsterdam door Joseph Mulder.
Bron: Wikimedia (Licentie: Public Domain)


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Wikipedia (ziekentrooster), Woordenwereld, Instructie voor de Predikanten en Ziekentroosters, VOC Site, KZGW, VOC Kenniscentrum, Wikipedia (Oostenburg) en Stadsarchief Amsterdam
 
 

 
Betje Goedhart. Dit is de naam van het meisje dat, acht weken oud, te vondeling is gelegd voor het Amsterdamse Stadsbestedelingenhuis. Op 20 april 1840 om kwart voor twaalf ’s avonds vindt de vijftigjarige suppoost Adrianus Wilhelmus van Veen haar voor de deur. Betje is ‘opgebakerd in een hemdje, twee borstrokjes, een doekje, twee mutsjes, een japonnetje, twee rokjes, een roode baaj en een witte katoenen cap.’ Zij wordt opgenomen in het Stadsbestedelingenhuis en de volgende dag zal de suppoost zelf ‘zijn vondst’ aangegeven bij de Burgerlijke Stand van Amsterdam, zoals dat in Artikel 33 van het Burgerlijk Wetboek (Boek I Personen, 3e Titel, 2e Afdeling) is bepaald. Het bijbehorende Proces Verbaal wordt opgemaakt door de binnenvader van het Stadsbestedelingenhuis.

 

Inschrijving Burgerlijke Stand

Inschrijving Burgerlijke Stand Amsterdam, 21 april 1840.
Bron: FamilySearch

 
Door armoede is met name in de grote steden het aantal vondelingen geëxplodeerd. Ouders zijn soms gewoonweg niet meer in staat om de zorg voor hun kind op zich te nemen. Daar komt nog bij dat een aanzienlijk aantal mannen vroegtijdig overlijdt door ziekte als gevolg van de barre omstandigheden of in de diverse oorlogen, waardoor de vrouwen volledig belast worden met de zorg voor hun kind.
Bovendien wordt ten tijde van Napoleon het verbod op vaderschapsactie ingevoerd; niet in de laatste plaats om zich te ontdoen van elke verantwoordelijkheid na legering van militairen. Tot de Napoleontische tijd was het gebruikelijk dat de verwekker van een onwettig kind, indien bekend, de zorg voor moeder en kind op zich nam. Deed hij dit niet dan kon een onderzoek naar vaderschap worden gestart om zo alsnog een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding af te dwingen. Ten tijde van Napoleon komt hier dus verandering in. Het zorgt ervoor dat een ongehuwde moeder zonder geld en rechten achterblijft en de vader geen enkele verantwoordelijkheid hoeft te dragen. Een juridische relatie tussen de vader en het buitenechtelijk kind is dan alleen nog mogelijk op basis van een vrijwillige erkenning door de vader. Pas in de twintigste eeuw zal, na veel discussie, de vaderschapsactie weer worden ingevoerd.

Betje wordt dus opgenomen in het ‘Stadsbestedelingenhuis’ oftewel de ‘Inrichting voor Stadsbestedelingen’. Deze inrichting komt in 1828 in de plaats van het opgeheven Aalmoezeniersweeshuis. De stadsbestedelingen zijn vondelingen, wezen en verlatenen van hooguit vijftien jaar, die niet in aanmerking komen voor het Burgerweeshuis of een ander armbestuur. In het ‘Vondelingenboek’ is te lezen dat Betje is gevonden met het bericht: ‘Betje Goedhart oud 8 weken gedoop Grifiemeett‘.

 

Opname in het Stadsbestedelingenhuis

De opname van Betje in het register van het Stadsbestedelingenhuis.
Bron: Stadsarchief Amsterdam


 
Vondelingenboek Betje Goedhart

Uit het ‘Vondelingenboek’.
Bron: Stadsarchief Amsterdam

 
De toestanden in de tehuizen zijn over het algemeen ronduit erbarmelijk, de hygiëne laat te wensen over, de voeding is slecht en de leiding vaak onbekwaam. Veel kinderen sterven voortijdig. Bij Koninklijk Besluit van 6 november 1822 wordt voorgeschreven dat alle vondelingen, wezen en verlatenen binnen het rijk naar de kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid moeten worden opgezonden, zodra zij de leeftijd van zes jaar hebben bereikt.
Dit lot valt ook Betje ten deel. Op 7-jarige leeftijd wordt zij op 26 mei 1847 ‘Uitbesteed bij de M.v.W’. Haar aankomst in de kolonie Veenhuizen staat geregistreerd op 28 mei 1847. Na haar ontslag op 20 april 1860 keert zij als dienstbode terug naar Amsterdam. Achtereenvolgend staat zij in het bevolkingsregister ingeschreven op de Kalverstraat 357, de Leidsekruisstraat 134, de Papenburgsteed 580 en tenslotte op de Prinsengracht 239. Op 16 januari 1862 vertrekt Betje naar Weesperkarspel om op 25 januari 1866 naar Diemen te verhuizen. Het jaar daarop zal zij Diemen voorgoed verruilen voor Weesperkarspel.

 

Inschrijving Betje Goedhart M.v.W.

Inschrijving van Betje Goedhart in het register van de Maatschappij van Weldadigheid.
Bron: AlleKolonisten

 
Met de gezondheid van Betje gaat het blijkbaar niet zoals het wezen moet, want tussen 3 september 1863 en 26 november 1867 wordt zij vier keer opgenomen op de vrouwenafdeling van het Binnengasthuis in Amsterdam.
Het Binnengasthuis vormt één van de grootste openbare verpleeginstellingen binnen het negentiende-eeuwse Amsterdam en is voornamelijk bedoeld voor armen, soldaten, matrozen en reizigers. Er zijn verschillende afdelingen voor mannen en vrouwen, aparte verbandafdelingen voor gewonden, een kraamafdeling, en later ook voor gynaecologie, voor besmettelijken, oogziekten, huidziekten, geslachtsziekten en krankzinnigen.
Uiteraard was het niemands wens om in een gasthuis te belanden, maar zowel het Binnen- als Buitengasthuis zijn bovendien ook nog eens berucht om de ‘Spartaanse’ verzorging, de slechte hygiëne en het brandgevaar. Volgens een rapport van het stadsbestuur uit 1882 bestaat de verpleging uit ‘knechten en meiden’ die zich schuldig maken aan drankmisbruik en mishandeling, de medicijnen verkopen en het voedsel voor zichzelf houden. Een jaar later wordt er besloten om gediplomeerde verplegers in dienst te nemen. Ook met de medische behandeling is het slecht gesteld. Op honderden zieken zijn er slechts twee artsen.

 

Binnengasthuis Amsterdam

Het Binnengasthuis in betere tijden.
Bron: SlidePlayer

 
Er breekt een andere tijd aan voor Betje. Zij leert de bijna twee jaar jongere uit Muiden afkomstige Dirk Pietersen kennen. Het stel besluit op 27 december 1867 in Weesperkarspel te trouwen. Het huwelijk zou echter nog geen acht jaar duren, want Betje overlijdt kinderloos op 29 juni 1875 in haar huis in de Bijlmermeer. Zij is slechts vijfendertig jaar oud geworden.

 

Overlijden Betje Goedhart

Overlijdensakte van Betje Goedhart.
Bron: FamilySearch


 
 
Tekst: Uit de oude Koektrommel
Bronnen: Docplayer (Over mombers, enz.), Vele Handen, Wikipedia (Binnengasthuis Amsterdam), Janssen-Wikkers Advocatuur, Docplayer (Mijnheer Dokter, enz.), Noord-Hollands Archief en Stadsarchief Amsterdam